‘Dood weermiddel’, het debuut van de schrijver F.B. Hotz – Actieve mannen en hebberige vrouwen

Door Reinjan Mulder 
Recensie van F.B. Hotz, Dood weermiddel.
De schrijver F.B. Hotz werd in kleine kring op slag bekend, en prompt geliefd, toen hij in 1975 in Maatstaf debuteerde met het wonderlijk mooie verhaal Dood Weermiddel. Dat was de geschiedenis van een militaire ingenieur die alles op alles zet om een fort te mogen afbouwen. Zijn strijd tegen de superieuren en tegen zijn vrouw.
Het mooie van dit verhaal was dat je pas na een paar alinea’s doorkreeg dat het zich in de vorige eeuw afspeelde. Van de Inspecteur Generaal wordt onverwachts opgemerkt dat hij door Oranje I en Oranje II gehandhaafd is hoewel hij met de keizer van het revolutiegepeupel door Amsterdam geslenterd heeft. De daarna verschenen verhalenbundel van Hotz begint met ditzelfde Dood Weermiddel en dat is ook de titel van het hele boek.

‘Ik wil niets hebben, ik wil iets doen,’ verzucht de sympathieke militaire ingenieur op de eerste bladzijde, en daarmee is meteen de toon aangegeven die de verhalen van Hotz beheerst. De militair spreekt bijvoorbeeld liever niet over (meer…)

‘De verwarring van de jonge Robinson’ – Recensie van Doeschka Meijsings romandebuut (1976) in NRC Handelsblad

Foto Doeschka Meijsing: Reinjan Mulder

Door Reinjan Mulder
Recensie van Doeschka Meijsing, Robinson. Uitg. Querido, 1976.
Een prachtig boek, spannend en toch ook een beetje zielig. Dat zou Robinson, het tweede boek van Doeschka Meijsing zijn wanneer je het snel en oppervlakkig doorlas. Een zeventienjarig meisje verhuist met haar moeder naar een plaats dicht bij de zee en komt op een nieuwe school. Ze maakt daar dingen mee die iedereen op zulke scholen meemaakt: er is een strenge rector die niets liever doet dan heersen en dorheid kweken, leerlingen schrijven huiswerk van elkaar over, en er is natuurlijk de brutale klasgenoot die de leraren recht in hun gezicht de waarheid durft te zeggen.
Ook de moeder van het meisje is weinig opmerkelijk: een stijve, door en door fatsoenlijke dame die zich ergert aan spijkerbroeken met rafels en vragen stelt als ‘Wassen we ons tegenwoordig niet meer?’
Er bloeit een liefde op, een buitenechtelijke verhouding, gevolgd door haat en jaloezie. Ten slotte lezen we over een progressieve lerares die het leven veel beter begrijpt en daarom ontslagen wordt.
Deze spannende zaken vormen echter niet meer dan het topje van een reusachtige ijsberg. Achter het verbluffend goed geschreven verhaal over het leven van een scholiere gaat heel wat meer schuil. Dat zorgt ervoor dat Robinson een evenwichtig opgebouwde roman is geworden, over diverse grote problemen die je niet anders kunt omschrijven dan met grote woorden zoals vrijheid, liefde, macht. Kortom: Robinson is niets minder dan een boek over het menselijk bestaan.
Het begint al meteen goed op de eerste bladzijde. ‘En plotseling was alles anders dan vroeger. De zomer was wel zo warm als ze zich herinnerde, de mussen vielen als vanouds van de daken, maar daar bleef het bij. Deze stad was nieuw.’ En het eindigt niet minder op de laatste bladzijde, als de hoofdpersoon ziet dat er voorlopig geen kans is om het leven te leiden dat ze zelf wil.
Maar op die laatste bladzijde is ze wel een stuk wijzer geworden. Ze weet in ieder geval welk leven ze wil leiden.De scholiere om wie het in dit boek allemaal raait heet Robinson, en daarmee zitten we al meteen midden in de problemen. Een meisje met een jongensnaam, daar is wat mee. Haar vader, kapitein op een groot schip, had op een zoon gerekend, en toen het dan een meisje bleek te zijn, moest ze, koppig als hij was, Robinson heten, ‘… een naam in plaats van een werkelijkheid, een eiland in plaats van het vasteland. In één klap kwamen alle herinneringen weer boven, in onstuitbare golven, en zij moest er maar mee zien klaar te komen.’
Omdat de vader vaak maanden op zee is, heeft Robinson’s moeder, een vrouw met grijze ogen, alle kans om ongestoord de ouderlijke macht uit te oefenen. En dat is me een macht: niet met klappen of verbieden, maar gemener. Jennend en slijmend weet ze haar dochter alle zelfvertrouwen te ontnemen. Als reactie daarom sluit Robinson zich af, en ze geeft nietszeggende antwoorden op alle vragen die haar gesteld worden. Hoe meer haar moeder zou weten, en er is eigenlijk niets te weten, des te sterker zou haar macht worden.
Pas als de rector van de nieuwe school al evenzeer op regelmaat en fatsoen gesteld blijkt te zijn, is haar moeder tevreden, ‘een kleine man aan wie alles grijs was, zijn pak, zijn haren, zijn ogen, zijn vulpen,’ en binnen korte tijd weet ze dan, als vrouw van een kapitein, een plaats in het oudercomité te bemachtigen.

Zo is de situatie dan ook als het verhaal begint. Robinson ziet scherp welke mensen niet deugen, wie de goede mensen zijn blijft voorlopig vaag. Aanvankelijk wordt ze geboeid door haar klasgenoot Daniel, een vrijgevochten jongetje met veel praatjes. Toch vertrouwt ze hem meteen al niet. Daar zijn zijn ogen te licht voor. Dat wantrouwen groeit dan nog als hij een neefje van de rector blijkt te zijn, en al helemaal als haar moeder hem een aardig jongetje met manieren vindt. Steeds duidelijker wordt dat hij niet alleen probeert macht uit te oefenen, maar dat hij mensen gewetenloos tegen elkaar uitspeelt. Vol haat en jaloezie zit hij, zonder dat hij er weet van heeft. Hij is slecht én dom tegelijk.Tegenover deze lieden die er op uit zijn de mooie dingen van het leven te vernietigen komen dan gelukkig een paar goede mensen naar voren. Als eerste Robinsons vader, een charmante gebruinde zeekapitein, die het varen nooit voor zijn echtgenote heeft willen opgeven. Iemand die weet wat vrijheid is. Meer dan eens associeert Robinson hem met alles wat leeft: zeilschepen, piraten, zeeslagen, vreemde landen, en ook met liefde.
De andere persoon die zich in het leven goed opstelt is de ongeremde lerares Duits, Johanna Freida, door Robinson met een schip vergeleken: de Johanna Freida. Zij is een lange vrouw met donkerbruine ogen.
Zoals haar vader thuis de bekrompen moeder tegenspel biedt, zo lapt deze Johanna Freida op school alle orderegels van de rector aan haar laars. Zij wordt een symbool van vrijheid en leuke dingen. Robinson bewondert haar. Na lang aarzelen gaat ze bij haar op bezoek. De verwarring bereikt een hoogtepunt als de lerares haar uitlegt wat verliefdheid is. Robinson voelt hoe haar gevoelens in de knoop komen te zitten, ‘hoe dat verdriet zich uitkristalliseerde en haar hard en onbruikbaar maakte, stamelend in haar woorden’.

Het is ten slotte Daniel, die al het mooie wat zich zou kunnen ontwikkelen verprutst en het verhaal eindigt met smart en verlangen.Doeschka Meijsing debuteerde in 1974 met de verhalenbundel De Hanen. Zeven korte geconcentreerde verhalen die zich niet allemaal op het eerste gezicht lieten overzien. Knappe constructies, maar tamelijk gedekt opgeschreven. Geen boekje om in één ruk en met rooie oortjes uit te lezen. Nu, met Robinson, heeft Doeschka Meijsing laten zien dat ze tot veel meer in staat is.

Het zijn weer knappe constructies die ze in elkaar zet, maar het mooie is dat ze nu ongemerkt in de roman zijn opgenomen. Al lezend merk je nauwelijks hoe de schrijfster op het juiste moment, als doorvertellen de spanning zou breken, stopt voor een intermezzo. Hoe ze bepaalde gebeurtenissen over slaat om pas veel later summier aan te geven wat zich heeft afgespeeld. Alles past perfect in elkaar en aan het eind gekomen zie je dat niets weggelaten had kunnen worden.
De roman bevat stukjes over zeevaart, over zeehelden, heksenprocessen, een uitweiding over de natuurkundige eigenschappen van water, korte herinneringen aan eerdere levensjaren. Feilloos zijn ze allemaal in het geheel ingevoegd. Steeds ben je benieuwd hoe het met Robinson verder gaat, maar nergens krijg je de neiging om daarom de zijpaden maar over te slaan.
Het mooiste vind ik wel dat de schrijfster van De hanen in Robinson opeens veel meer van zichzelf laat zien. Het is allemaal niet meer zo bedekt opgeschreven, wat ze zeggen wil. De gebeurtenissen liggen waarschijnlijk ook veel dichter bij huis dan in haar eerste boek, met een stad die sterk aan Haarlem doet denken, een schoolsituatie zoals velen die van nabij hebben meegemaakt en een romanfiguren bij wie de schrijfster zich nauw betrokken voelt. Dit alles heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen dat Robinson een veel levender boek is geworden. Een boek met zinnen, zo scherp dat ze soms bijna een agressief worden. Deze felheid, die je op elke bladzijde weer terugvoelt, heerft Robinson tot een enorm boek gemaakt – al gaat dat voortdurende gekanker op mensen met grijze ogen me wel vervelen. Die mensen kunnen dat toch ook niet helpen?

Deze recensie van Doeschka Meijsing’s romandebuut Robinson verscheen eerder – in licht afwijkende vorm – in NRC Handelsblad van 16 april 1976. 

 

Interview met schrijver Dirk Ayelt Kooiman: ‘je kunt niet pretentieus genoeg zijn’

Uiteindelijk zou Dirk Ayelt Kooiman in 1982 een groter publiek bereiken met zijn boek Montyn, over de collaborerende beeldend kunstenraar Jan Montyn.

Door Reinjan Mulder
Over weinig Nederlandse schrijvers lopen de meningen zozeer uiteen als over Dirk Ayelt Kooiman. Verwijten sommigen hem dat hij zich bedient van moeilijke constructies om te verbergen dat hij niet schrijven kan, anderen noemen hem een structuurestheet en een schoonheidsmaniak, of zelfs een lege huls, maar nog weer anderen aarzelen niet om hem een van de belangrijkste jonge schrijvers van dit moment te noemen, iemand van wie we nog heel veel kunnen verwachten.
Deze verschillen in waardering hebben er alles mee te maken dat  Kooiman niet primair in ‘mooie’ boeken is geïnteresseerd. Hij wil geen spannende verhalen vertellen, hij wil een aantal gebeurtenissen ‘behandelen’. Voortdurend wordt de lezer er in zijn boeken, soms op zeurderige toon, op geattendeerd dat hij ‘constructies’ zit te lezen, dat er tussen hem en de gebeurtenissen een auteur staat.
Er zijn lezers die daardoor mateloos geïrriteerd worden. Zo schreef Hans Dorrestijn recent  (meer…)

Harry Mulisch’ Twee vrouwen: drie vrouwen en één man

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Harry Mulisch, Twee vrouwen. Uitg. De Bezige Bij.
Na een aantal boeken die over de oorlog gingen en de roman De verteller, waarmee niemand behalve Jan Hein Donner goed raad wist, heeft Harry Mulisch nu een op het eerste gezicht veel toegankelijker roman geschreven, waarin bovendien geen soldaat meer voorkomt: Twee vrouwen. Het boek is een liefdesroman, maar geen gewone liefdesroman. Het gaat nu eens niet om de veroveringszuchtige en egoïstische liefde tussen mannen en vrouwen, en al helemaal niet om kortstondige seks, dit keer gaat het om liefde die gebaseerd is op iets hogers: de liefde tussen (meer…)

Geobsedeerd door idolen – Rudolf Geel’s verhalen over roem in ‘Bitter & Zoet’

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Rudolf Geel, Bitter & Zoet. Uitg. De Bezige Bij, 1975
Is het denkbaar dat er idolen bestaan van wie nog nooit een mens gehoord heeft? In het titelverhaal van zijn pas verschenen bundel Bitter & Zoet beschrijft Rudolf Geel zeer gedetailleerd het leven van een fictieve filmster, Angie Hoffman. Door een journaliste van een Amerikaanse krant te citeren, door interviews aan te halen die in diverse tijdschriftjes zijn verschenen en doordat de verteller van Angie’s leven het genoegen heeft gehad om twee weken door te mogen brengen met het idool in een huisje in Wales is Geel er in geslaagd om zeventig bladzijden vol te krijgen met roddel over die ene Angie Hoffman.
Geels verhaal is zo  een korte biografie geworden die wel wat lijkt op de biografie van Marilyn Monroe. Er wordt gezocht naar de mens achter de ster, veronderstellingen worden geuit over hoe ze werkelijk was. Haar afkomst, dochter van een burgemeester, haar eerste rolletjes, alle namen van haar regisseurs, met wie ze speelde, haar minnaars, het rijzen van haar ster. Niets blijft de lezer bespaard.

Wat valt hier nu allemaal uit te leren? Helaas, niets. Het enige wat uit dit verhaal duidelijk wordt, is dat het nogal wat uitmaakt of je een krante-artikel leest over de echte Marilyn Monroe of een soortgelijk verhaal over een volslagen onbekende juffrouw.
Laat ik duidelijk zijn. Ik heb helemaal niets tegen nieuwsgierigheid naar filmsterren. Wat mij betreft blijven het idolenwezen, de Muziek Expres en Rina Lodders bestaan. Ik sta nog altijd open voor de nieuwe verloofde van Brigitte Bardot, om nu maar de eerste filmster te noemen in wie ik geïnteresseerd was. Met rode oortjes lees ik ook dat Sylvia Kristel een kind van Hugo Claus wil hebben omdat ze hem ‘mooi’ en ‘intelligent’ vind. Ik kan daar uren over doordenken. En met wie Willeke van Ammelrooy niet naar bed gaat, is ook altijd leuk te weten. Mijn belangstelling voor de medemens gaat zelfs zo ver dat ik graag lees wat er door cameraman Jan de Bont heen ging toen hij zijn eigen Monique van de Ven vrijend (zij dan) op de film moest zetten.
Maar wat Rudolf Geel ondanks zijn studies van het idolenverschijnsel vergeet, is dat idolen pas idolen zijn, en interessant worden, als iedereen ze kent. Hij zou het fenomeen heel wat beter onder woorden kunnen brengen door over het leven van de echte Willeke van Ammelrooy te schrijven. Of zou het feit dat de schrijver wiens boek wordt verfilmd in Bitter & Zoet Peer Wolders heet, soms betekenen dat we hier met een sleutelroman te maken hebben?

De eerste keer dat ik iets van Rudolf Geel las was vijf jaar geleden, een verhaal waarvan ik niets meer weet, behalve dat het de titel Idolen droeg. Nu hij in zijn laatste boek weer twee van de drie verhalen over idolen laat gaan, terwijl hij intussen nog een boek publiceerde dat Schijnhelden en Nepschurken heette en beroemde schrijvers interviewde voor de kindertelevisie, mogen we wel zeggen Geel behoorlijk geobsedeerd wordt door het beroemd worden – en blijven. Want het eerste verhaal van Bitter & Zoet gaat over een schilderend wonderkindje. Iemand die wat in de wetenschap doet gaat samen met zijn ouders en zijn zuster naar de onthulling van een borstbeeld. Een onbekende beeldhouwer heeft dit van hun vijf jaar eerder overleden broertje gemaakt, bijna voor niks, maar met de hoop dat hij door deze opdracht een beetje snel naam zou maken als kunstenaar. Dat broertje was namelijk wereldberoemd vanwege zijn prachtige schilderijen, en hij verdiende kapitalen die hij op reizen met zijn zusje vlot weer uitgaf.

(meer…)

Het debuut: Op bezoek bij het Oostduitse Ministerie van Justitie – Levensinstelling bepalend voor de strafmaat

Voorwoord (2020)
In het boek
Geestdrift met verstand memoreert Rob Hartmans hoe ik op 19-jarige leeftijd, net als Huub Beurskens, in De Groene Amsterdammer als dichter debuteerde. Belangrijker voor mij was echter dat ik daar al in 1967 en 1971 als journalist debuteerde. Op verzoek van mijn Duitse redacteur zocht ik mijn stuk uit 1971 voor haar terug in de leggers: ‘Levensinstelling bepalend voor de strafmaat‘.
In de aankondiging wordt vermeld hoe in
april 1971, kort voor de val van Walter Ulbricht, een groep Amsterdamse studenten onder leiding van hun hoogleraar Enschedé de toenmalige DDR bezocht, om een kijkje in het Oostduitse strafrecht te nemen. Een van die studenten was ik. De dooi had ingezet tussen Oost en West, en als eerste groep uit West-Europa werden wij op het voorheen hermetisch gesloten ministerie van Justitie van de DDR ontvangen. Ook woonden we die dag in het Paleis van Justitie een socialistische strafrechtszitting bij.
Over deze bijzondere ervaring schreef ik een artikel, dat op 26 juni 1971 in De Groene verscheen, en de opmaat werd voor het  proefschrift Misdaad en macht waarop ik op 1 juli 1980 aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde. R.M.
Door Reinjan Mulder
Over de hele voorgevel van het Oostduitse ministerie van Justitie aan de Clara Zetkinstrasse in Oost Berlijn hangt een rood spandoek. In witte letters staat er een tekst op met woorden als vrede, vooruitgang, socialisme en arbeid. Om tien uur gaan we door een glazen deur rechts onder de poort naar binnen. Een vriendelijke man geeft ons een hand en gaat ons voor naar de conferentiezaal. In de hal worden we zwijgend bekeken door nieuwsgierige mensen. Er hangt een levensgroot portret van Lenin aan de muur.
De conferentiezaal wordt gevuld door een grote u-vormige tafel, waarop flesjes limonade, bronwater, flesopeners en glazen, en bij iedere stoel liggen twee boeken. Das neue Strafrecht – bedeutsamer Schritt zur Festigung unseres sozialistischen Rechtsstaates en, in het Engels, The penal laws of the GDR. Aan het hoofd van de tafel zit een zevental heren, alle zeven met een partei-insigne in het knoopsgat tegen een achtergrond van witte reliëfs, een arbeider en een moeder met twee kinderen. Op een sokkel het bronzen hoofd van (meer…)

Het openluchtconcert

HET OPENLUCHTCONCERT
                      Zelazowa Wola, 24 juni 1966

op de zware zwarte gedenksteen
staat onder zijn naam slechts één
jaartal te lezen

that is just because 
he did never die for us
zegt een vriendelijk lachende dame 
tegen mij en ze wijst naar het teken

we hebben het ding zorgvuldig bekeken
en wandelden verder tot ik voor een 
winkeltje bij het hek werd tegengehouden
omdat ze een kaartje voor thuis wilde kopen

pratend zijn we daarna doorgelopen
het park in naar het lage witte huis
waar alleen maar een zacht geruis 
van de wind door de bomen 
de stilte om ons heen verstoorde

er zaten al meer mensen buiten
te wachten op lange houten banken
totdat we een meisje langs zagen komen
om door de deur naar binnen te gaan

we hoorden de eerste klanken
klinken uit een openstaand raam
de grote tuin lag breed en leeg
te liggen ik luisterde en zweeg

als even de muziek is opgehouden
voor een korte pauze misschien
gaan alle mensen plotseling staan
en willen ze het huis van binnen ook zien

hier werd hij geboren
daar ziet u zijn portret
en verderop zijn vleugel
zijn meubels en zijn bed

hij werd er dus geboren
– en gestorven is hij nooit – 
wanneer de dame en ik buiten

allang de muziek weer horen
door zijn echte open raam
staat onder in de linkerhoek
binnen van het gastenboek
reinjan geschreven mijn naam

Reinjan P. Mulder

Verscheen eerder in De Groene Amsterdammer, 21 maart 1969 
 

De reis

DE REIS

zo heb ik veel gedachten
zo heb ik veel gezwegen

van het vallen van de regen
op de wal en op de grachten
wil ik nieter spreken

de brede stenen wegen
zijn nu leeg en in de beken
spoelt het gruis in steeds

minder water naar de zee
wij kwamen daar ook nog later
en stroomden met het water mee

zover ik het fijne er nu nog van weet
zal ik de dingen noemen die ik toen deed

achter de deuren van de huizen keken
oude mensen ons mompelen aan
wij zouden zowaar de stad uit gaan

en voorbij de laatste muren lopen
ze riepen vlug de anderen terug
en wilden ons niet meer verstaan

de poort ging maar heel even open
en meteen weer achter ons dicht op de brug
zagen we de wachters in de hoge toren staan

slechts zoals het was zo wil ik het zeggen
niet alles meer nu niet alles uitleggen

de weg gaat dan gestaag omhoog
de haag erlangs vol doornen staat
in de dorre bodem te verdrogen

de velden werden er leeg en kaal
we spraken al lang niet meer tegen elkaar
geen kleuren ook alles verder goor en vaal

en geen regen die daar ooit het land nog verfriste
alleen nog heel vaag hoorden we het geristel
van de hagedissen in de distels

Reinjan P. Mulder

Verscheen eerder in de Groene Amsterdammer van 21 maart 1969  

 

 

De wereld en wij

De wereld en wij

toen de andere mensen kwamen
om de grachten te dempen
en de ganzen te slachten
hoorden wij voor het eerst de namen

we waren al lang zo in het bos gebleven
de grootste bomen zakten scheef en
de vogels waren niet meer teruggekomen
sinds er de hagen waren weggehaald

in het begin nog deden we of we niets zagen
de brug werd afgebroken, de lege duiventil
maar toen overal de verlichting werd ontstoken
hielden we stil en stelden we vragen

we wilden ze niet tegenhouden
even later hielpen we zelfs mee
het hout van ons bos was te oud en
werd zwart als de zwaan in het water

we verloren ten slotte ook spoedig elkaar
in een werkelijke wereld lieten we los
want daar in die gang van die mensen
waren we niet meer de wij van ons bos

REINJAN MULDER

Verscheen eerder op 22 februari 1969 onder het pseudoniem Pieter Agsteribbe in de Dichtershoek van het Algemeen Handelsblad. Winnaar van eerste prijs in de prijsvraag ter gelegenheid van het tienjarig  bestaan van de Dichtershoek.   

Moira

MOIRA 

door een koude
     noord-oostenwind
        woei de sneeuw
ons in het gezicht

we beleven even staan
op de brug en keken
hoe beneden ons de schepen
door het ijs moesten gaan

en 
ik onder witte wintervlokken
mijn lip gebasten door de kou

en
jij die zo moest lachen
toen ik het over warmte had

wij hadden toch elkaar

maar na het samen lopen
                     samen praten
                     zachtjes zingen
wisten we    samen ook
wel of we     samen verder gingen

tussen de andere mensen
tussen de andere dingen

nog voor het nieuwe jaar
met zijn regen en modder
en vuil op de wegen
de kou had verjaagd

zag ik voor het laatst
kan het nog vriezen
kan het nog dooien
je donkerblauwe jas aan
het eind van de straat

Reinjan P. Mulder, 19 jaar

Verscheen eerder in De Groene Amsterdammer, 6 februari 1969