Door Reinjan Mulder
Kun je een boek om een verkeerde reden waarderen? Veel critici menen van wel. De lezer mag een boek niet mooi vinden omdat hij de werkelijkheid erin herkent. Maar uit een enquete van de CPNB blijkt dat vrouwen graag boeken van vrouwen lezen, jongeren worden aangetrokken door boeken die zich op een school afspelen en inwoners van het westen van Nederland vaak kiezen voor romans over de Randstad. “Een boek dat stof biedt tot herkenning moet als zodanig gewaardeerd en gerespecteerd kunnen worden.”
In de Nederlandse literatuur is ‘herkenning’ een gevoelig onderwerp. Dat bleek drie weken geleden weer in de woensdagse literatuurrubriek van de Volkskrant. Literatuurredacteur Willem Kuipers liet daar weten dat de juryleden van de AKO-prijs hun oor veel te veel naar ‘het grote publiek’ hadden laten hangen. ‘Het liefst’, aldus Kuipers, ‘heeft het grote publiek tegenwoordig boeken waarin de schrijver niet – zoals in echte literatuur – zichzelf wegcijfert, als het ware opgaat in zijn stijl, verdwijnt in de door hem zelf gecreerde taal – om zo des te meer betekenis te kunnen overdragen. Het liefst heeft het grote publiek tegenwoordig boeken waarin de schrijver zichzelf vertoont, zijn persoonlijke besognes uitstalt en zo de lezer het genoegen verschaft even in andermans (innerlijke) huishouding te kunnen gluren.”
Het boek dat de AKO-prijs had gewonnen, De vriendschap van Connie Palmen, kon bij Kuipers ook geen genade vinden. Volgens hem ging het alleen maar over Connie Palmen, en zou het ‘afdoende’ de nieuwsgierigheid naar de schrijfster bevredigen. Literatuur zou, nog steeds volgens de literatuurredacteur van de Volkskrant, op deze manier een ‘verkleedpartij’ zijn geworden, die ‘herkenbaar’ amusement moest verschaffen waardoor de ‘ijdelheden’ van de lezer en de schrijver ’therapeutische kracht’ kregen.
Het valt niet te ontkennen dat er tegenwoordig veel boeken verschijnen waarin de lezer iets uit de werkelijkheid van de schrijver kan herkennen. In de roman Indische duinen van Adriaan van Dis vinden we de sporen van het gezin waarin de schrijver is opgevoed, via Gesloten huis van Nicolaas Matsier kunnen we de straten nafietsen waarlangs de schrijver vroeger naar school ging, en in Asbestemming wordt een portret gegeven van de vorig jaar overleden vader van A.F.Th. van der Heijden.
Op een wat hoger, abstracter niveau bieden deze drie boeken ook de gelegenheid een bepaald milieu of een periode te herkennen. Bij Van Dis kunnen lezers met een Indische achtergrond het milieu van de Indische repatrianten herkennen, bij Matsier zal het opgewekte optimisme van de jaren vijftig vertrouwd voorkomen, en Van der Heijden biedt velen waarschijnlijk een bekende blik op het zuidelijke arbeidersmileu.
De vraag is of dat erg is. Moeten we deze boeken om die reden niet lezen, en als we ze wel lezen, moeten we dan proberen de fragmenten die we herkennen te negeren?
Dat laatste lijkt Kees Fens te suggereren. In zijn vrijdagse Volkskrant-column pleitte hij onlangs, weer naar aanleiding van de AKO-prijs, voor een literatuur die geheel op zichzelf kan staan. Een goede roman, schreef Fens, kan wel op de werkelijkheid zijn gebaseerd maar ordent die werkelijkheid naar een ‘centrale visie’ die zich kan uiten in de compositie van de roman. Ook Fens vond dat er tegenwoordig veel te veel naar de werkelijkheid achter de roman wordt gekeken: ‘… er is een roman over een grootmoeder – en het boek is nog niet uit of de echte grootmoeder van de schrijver is een nationale figuur. Wat achter het boek ligt wordt belangrijker geacht dan het boek zelf.’
Fens heeft gelijk als hij stelt dat er tegenwoordig wel erg snel naar de autobiografische kanten van een roman wordt gezocht. Soms staan de schrijver en de uitgever al klaar met onbelangrijke anekdotische achtergrondgegevens voordat iemand daar naar gevraagd heeft. Voor veel romans zijn die gegevens inderdaad van weinig belang.
Maar zijn betoog voor een opwerking van autobiografische elementen tot iets onherkenbaars en hogers, ongeacht het thema en de auteur van het boek, heeft iets preuts. Het doet denken aan de pleidooien die ooit werden gehouden voor het gebruik van ‘functioneel bloot’. Een film mocht wel naakte lichamen laten zien, maar alleen als dat ergens goed voor was. De kijkers mochten zich er niet in verlustigen. Op dezelfde manier mag de literatuur nu volgens Fens wel elementen uit de werkelijkheid van de schrijver laten zien, als er maar iets mee gedaan wordt. De werkelijkheid moet naar de achtergrond verdwijnen en niet, vooral niet letterlijk worden genomen.
Alsof je een schilder verbiedt een zelfportret te schilderen. Veel lezers blijken boeken op een andere manier te lezen.
De CPNB, de instelling die zich bekommert om de toekomst van het boek, heeft vorige week een paar opmerkelijke onderzoeksgegevens bekend gemaakt. Het ging om de eerste resultaten van een enquete onder boekenlezers naar hun favoriete boek van het afgelopen jaar. De enquete was opgezet om de winnaar van de Publieksprijs uit te kunnen roepen (Adriaan van Dis, met Indische duinen), maar interessanter was dat de deelnemers meteen gevraagd werd naar enkele achtergrondkenmerken. Ieder van de 26.000 lezers die thuis, in de bibliotheek of de boekhandel een formulier invulde, kon zijn leeftijd, geslacht en woonplaats opgeven. Zo weten we nu wat voor soort mensen welke boeken mooi vinden en kunnen we wat meer zeggen over de factoren die daarbij een rol kunnen spelen.
De uitkomsten moeten met enige argwaan worden bekeken. De lezers die aan de enquete hebben meegedaan zijn geen doorsnee-lezers. Het uitdelen van een Publieksprijs zal niet elke literatuurliefhebber meteen naar de pen doen grijpen, vooral niet als hij van boeken houdt die bij voorbaat kansloos zijn. Maar het grote aantal inzenders en de titels die zij noemen, voornamelijk literaire titels, geeft wel aan wat in literatuur het vermogen heeft om veel lezers aan te spreken.
Een van de eerste interessante feiten is dat veel van de inzenders vrouwen zijn (67 procent) en van een wat oudere leeftijd. Dat klopt met wat we uit andere onderzoeken weten. Boeken worden in meerderheid door vrouwen en door mensen boven de veertig gelezen. Maar de vrouwelijke lezers blijken ook nog eens de neiging te hebben vooral boeken van vrouwen mooi te vinden, meer in ieder geval dan de mannelijke lezers onder de genquteerden. In de lijst met de twintig meest geprezen titels die de CPNB nader heeft geanalyseerd komen tien boeken van vrouwelijke schrijvers voor, precies de helft dus, maar deze tien krijgen zonder uitzondering veel meer waardering van vrouwelijke lezers dan de rest. Uitschieters (meer dan 80 procent vrouwelijke aanhangers) in dit opzicht zijn boeken met een vrouwelijke hoofdpersoon die vrouwelijke thema’s aansnijden, Onze vader van de feministische schrijfster Marilyn French (91 procent), Paula van Isabel Allende (86 procent), over een moeder die een dochter verliest, Wilde Zwanen van Jung Chang (88 procent), het autobiografische verhaal van drie generaties Chinese vrouwen, De vriendschap van Connie Palmen (81 procent), over de vriendschap tussen twee vrouwen, en de thriller Een Sterke man van Renate Dorrestein (81 procent).
Curieus is verder dat de twee vrouwenboeken die het minst exclusief door vrouwen gewaardeerd zijn, echte moordgeschiedenissen zijn: De verborgen geschiedenis van Donna Tartt en Zwart water van Kerstin Ekman. Het enige door een man geschreven boek dat wat waardering betreft tussen de vrouwenboeken eindigde was Gesloten huis van Nicolaas Matsier, een uit het mannelijk perspectief geschreven geschiedenis van een in een crisis terecht gekomen huisvader. Hier heeft misschien meegespeeld dat de hoofdpersoon pas na de dood van zijn moeder frontaal met zijn verleden wordt geconfronteerd.
Na deze lijst zal het niet verrassen dat de typische mannenboeken, boeken die meer dan gemiddeld door mannen worden uitgekozen, boeken zijn met een mannelijke hoofdpersoon en een min of meer mannelijke thematiek. In de eerste plaats is dat Asbestemming van A.F.Th van der Heijden een autobiografische roman waarin de vader-zoon verhouding een belangrijke rol speelt. Verder twee spannende boeken, De rainmaker van John Grisham en, op enige afstand, de literaire thriller Vertraging van Tim Krabbé.
Kijken we naar de leeftijd dan blijkt een soortgelijk fenomeen. Lezers hebben een voorkeur voor schrijvers van hun eigen leeftijd en voor een locatie die bij hun leeftijd past. De enige twee boeken die geschreven zijn door schrijvers onder de 31, De Buitenvrouw van Joost Zwagerman en De verborgen geschiedenis van Donna Tartt, vinden hun bewonderaars ook vooral in de jongste leeftijdsgroep. En het zal niet toevallig zijn dat zij van de twintig meest genoemde titels ook de enige twee zijn die op een voor jongeren vertrouwde locatie spelen: op een middelbare school en een universiteit.
Boeken over de verhoudingen tussen verschillende generaties blijken jongeren veel minder aan te trekken. Gesloten huis van Nicolaas Matsier en Indische duinen van Van Dis hoeven het van hen niet te hebben, evenmin als Het meesterstuk van Anna Enquist en De vriendschap van Connie Palmen.
Ten slotte blijken sommige titels een sterke regionale uitstraling hebben. De meeste titels worden in heel Nederland ongeveer even vaak genoemd, maar voor drie titels gaat dit niet op. Asbestemming van de Brabander Van der Heijden wordt relatief vaak door lezers in het zuiden genoemd. Het calvinistische Gesloten huis van Matsier vindt in het zuiden daarentegen veel minder lezers. En de aanhang van de Zweedse schrijfster Kerstin Ekman blijkt zich te concentreren in het noorden en oosten van het land. Alsof de afstand naar Scandinavië daar wat makkelijker wordt genomen dan in de rest van Nederland.
Voor dit soort cijfers zijn verschillende verklaringen te geven. Schrijvers kunnen door de wetten van de publiciteit het eerst bekend worden in hun eigen groep. Jongerentijdschriften en -programma’s hebben vaak een intutieve voorkeur voor portretten van leeftijdgenoten, en een invloedrijk vrouwenblad als Opzij geeft bijna uitsluitend aandacht aan vrouwelijke schrijvers, van welke genre dan ook.
Het kan ook zijn dat de schrijvers een zins- en woordgebruik hebben dat afkomstig is uit de eigen groep, zodat deze hen het best aanvoelt en begrijpt. Jongeren schrijven bijvoorbeeld vaak in understatements, ze gebruiken kortere zinnen, Engelse woorden, en hun boeken zijn soms fragmentarischer van opzet dan die van oudere schrijvers. Dat kan maken dat ze voor ouderen minder genietbaar zijn. Op dezelfde manier zouden vrouwelijke schrijvers zich volgens sommigen van ‘de vrouwelijke stem’ kunnen bedienen, waar veel mannen misschien niet altijd raad mee weten.
Maar naast deze verklaringen moet bij de waardering de herkenning van de inhoud een rol spelen. Uit de enqute blijkt immers dat de grootste verschillen in waardering juist optreden bij boeken die groepsgebonden thema’s aansnijden en bij boeken die een personage of locatie hebben waarbij sommige lezers zich thuis voelen. Jongeren lezen boeken die op scholen en universiteiten spelen en waarin mensen van hun eigen leeftijd voorkomen, zuiderlingen houden van boeken die in het zuiden spelen, en westerlingen kiezen voor romans over de Randstad.
Helaas is er door de CPNB-enqute niet verder doorgevraagd, maar het zou me niet verbazen als er nog veel meer verbanden zijn te vinden. Moeders van kinderen lezen misschien graag over de zorgen van moeders van kinderen. Kinderen wier ouders gestorven zijn, zouden wel eens boeken als dat van Matsier en Van der Heijden kunnen kiezen. Veel auteurs die lezingen houden zullen dit aspect in ieder geval uit eigen ervaring kunnen bevestigen. Adriaan van Dis vertelde onlangs na het verschijnen van zijn boek honderden brieven te hebben gehad van lezers met een Indische achtergrond die hun eigen ervaringen en hun eigen sfeer in zijn boek hadden herkend. En Nicolaas Matsier schreef vorige week in deze krant onder de kop ‘Dat heb ik ook meegemaakt’ hoe vaak hij op lezingen in het land wordt aangesproken door lezers die elementen uit zijn boek hebben herkend. Tot zijn niet geringe verbazing vond hij dat eigenlijk heel prettig.
Het makkelijkst is het om dat publiek, zoals nu in de Volkskrant gebeurt, maar meteen te verketteren en te zeggen dat ‘de gewone lezer’ of ‘het grote publiek’ altijd om de verkeerde reden van boeken geniet. Je sluit je dan gemakzuchtig aan bij de leer die ooit door het tijdschrift Merlijn is geformuleerd (onder anderen door Kees Fens) en die verbiedt om te kijken of een boek raakpunten heeft met het eigen leven van de schrijver of de lezer.
Maar daarmee misken je de betekenis van een aantal recente autobiografische boeken. Dat ze aanknopingspunten bieden tot herkenning behoort nu juist tot de essentie van deze romans. Bijna de hele shortlist van de AKO-prijs behoort tot die categorie, maar ook een roman als Gesloten huis van Nicolaas Matsier, een aantal boeken van Renate Rubinstein en het werk van G.L. Durlacher en Stephan Sanders. In het buitenland kun je in dit verband denken aan When did you last see your father van Blake Morrison, die tijdens het doodsbed van zijn vader zo nauwkeurig mogelijk het gezin waarin hij was opgevoed beschreef.
Uit de shortlist voor de AKO-prijs zou je ook mogen afleiden dat de jury van deze prijs een bijzondere waarde aan dit soort boeken toekent. Maar het vreemde is dat ze weigert dit uitgangspunt onder woorden te brengen. De verantwoording in het juryraport blijft steken in een paar armzalige verwijzingen naar zoiets veiligs en vaags als ‘kwaliteit’.
Was de jury misschien beducht voor de reacties van het jaar daarvoor, toen sommige niet-professionele panelleden wel hadden laten weten dat ze bepaalde elementen in de genomineerde boeken hadden herkend? Als het ‘grote publiek’, of de ‘gewone lezer’ een boek weet te waarderen, zo kon je toen – net als nu weer – horen, dan is het altijd om ‘de verkeerde redenen’.
Ik denk dat dit principiel onmogelijk is. Is het denkbaar dat je een boek om de verkeerde reden mooi kunt vinden? Moet je, als de verwijzingen naar een wereld buiten het boek je wat doen, die gevoelens ontkennen en per se op zoek gaan naar iets anders?
Elk boek kun je om veel redenen waarderen, en meestal spelen er een paar redenen tegelijk een rol. Maar er zijn geen redenen die naar hun aard verkeerd zijn. Zinnelijke bekoring kan een rol spelen, prikkeling van het taalgevoel, maar even goed herkenning, of kennisverwerving, of de door de Volkskrant zo verachte ’therapeutische werking’.
Wie in Indische duinen de sfeer in Nederlands-indische repatrianten herkent, mag daar ongestoord genoegen aan beleven. Wie opgebeurd wordt door het hoogst persoonlijke levensverhaal van Van der Heijden of Isabel Allende, mag dat eveneens. Wie de door de oorlogstrilogie van Pat Barker meer inzicht krijgt in de Eerste Wereldoorlog, moet daarvan profiteren. En wie door het boek van Matsier meer begrip krijgt voor zijn eigen jeugd of voor de calvinistische gevoelsarmoede in de jaren vijftig, moet dat vooral niet laten.
Wat dat betreft was het Franse jurylid Claire Gallois, die vorige week hielp de vertaling van Jeroen Brouwers’ Bezonken Rood te bekronen met de Prix Médicis Etranger heel wat oprechter dan de jury van de AKO-prijs. Zij liet de schrijver tijdens de feestelijke prijsuitreiking in Parijs weten het boek vooral te bewonderen omdat ze zelf in een Japans kamp had gezeten. Herkenning was de doorslaggevende reden voor haar waardering geweest, en ze dacht er niet over dat verborgen te houden.
De kracht van de herkenning moet worden genomen voor wat zij is. Niet als enige waarde van de literatuur, spaar me. Literatuur moet nooit als enig doel krijgen de lezer reflectie te bieden op zijn eigen situatie. Boeken kunnen ook inzicht geven in vreemde, andere levens, of meer abstracte thema’s aansnijden. Boeken hoeven ook niets te willen. Maar een boek dat stof biedt tot herkenning moet ook als zodanig gewaardeerd en gerespecteerd kunnen worden.
Daarbij kunnen uiteraard verschillende niveaus van herkenning een rol spelen. Een boek dat alleen maar aanleiding geeft tot zwelgen of tot genot of tot haat, zou ik lager aanslaan dan een boek dat de verschillende kanten van een herkenbaar gevoel uiteenrafelt en waardeert. Ik lees wat dat betreft liever Asbestemming dan Bezonken Rood. Zo lees ik ook liever een goed geschreven herkenbaar boek dan zo’n boek dat slecht is geschreven. Maar dat is eigen aan de literatuur. Geen romans zonder niveauverschillen en het debat daarover.
Net zoals er naast elkaar waardevolle abstracte en niet-abstracte kunst bestaat, zo bestaat er een literatuur die voornamelijk naar zich zelf of naar andere literatuur verwijst en een literatuur die dat niet doet. Het is onrealistisch om er in de literatuur van uit te gaan dat het realistische, het herkenbare altijd bijzaak is.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 17 november 1995.