Graham Swift over zijn roman Last Orders: ‘Oorlog is een armeluisvakantie’
Door Reinjan Mulder |
Door Reinjan Mulder |
Door Reinjan Mulder
In de Zuidafrikaanse pers heeft het overlijden van de Nederlandse uitgever en boekverkoper A.A. Balkema (89) op 4 september 1996 aanmerkelijk meer aandacht gekregen dan in Nederland. Drie dagen na zijn dood in een Rotterdams verzorgingstehuis schreef het dagblad Die Burger dat het slechte nieuws zich ‘soos die spreekwoordelike veldbrand’ door de Kaap heeft verspreid.
Wie de Zuidafrikaanse uitgeverswereld wat beter kent, zal dat niet verwonderen. Adriaan van Dis: ‘A.A. Balkema wist de Afrikaners bewust te maken van hun eigen cultuur en hen uit te tillen boven de grote boerenfamilie. Hij bedreef een soort ontwikkelingshulp, maar in een tijd dat hij daarvoor beschimpt werd.’
A.A. Balkema had niet alleen een goed gevoel voor vormgeving en druktechniek, hij wist ook (meer…)
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Gerrit Komrij. Kijken is bekeken worden. Uit de kelders van Het Stedelijk. Uitg. De Arbeiderspers/Stedelijk museum. 1996; Gerrit Komrij, Een zakenlunch in Sintra en andere Portugese verhalen. Uitg. De Arbeiderspers. 1996.
In zijn essaybundel Kijken is bekeken worden, die de door hem samengestelde tentoonstelling met werk uit de kelders van het Stedelijk Museum in Amsterdam begeleidt, stelt Gerrit Komrij een intrigerende vraag. Waarom is de moderne kunst in deze eeuw wel, en de moderne literatuur niet aangeslagen? Met moderne kunst bedoelt Komrij de kunst die niet meer, zoals vroeger, naar iets anders verwijst dan zichzelf. Er zijn, beseft hij, in de literatuur wel pogingen ondernomen om de woorden los te maken van hun betekenis, maar die zijn op niets uitgelopen. Een woord is kennelijk iets anders dan een beeld. Een klank zonder meer is niets, een lijn of kleur wel. Het modernisme dat in de beeldende kunst de enige levensvatbare richting is geworden, was in de literatuur een ‘doodlopende straat’.
Het gevolg is, nog steeds volgens Komrij, dat de literatuur en de beeldende kunst steeds meer uit elkaar zijn gegroeid. De kunst heeft (meer…)
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Natasha Gerson, Plaatstaal. Uitg. Van Gennep, 428 blz.
In 1985 ontruimde de Amsterdamse politie een kraakpand in de Schaepmanstraat. Het was een actie als zoveel andere in die tijd, maar achteraf zou de naam ‘Schaepmanstraat’ legendarisch worden. Bij de nasleep viel een dode. In het cellenblok van het hoofdbureau van politie overleed de nacht na de ontruiming de kraker Hans Kok. Nederland had er een martelaar bij. De zaak die Nederland maanden in haar greep hield, heeft in 1990 als inspiratie gediend voor de roman Advocaat van den hanen van A.F.Th. van der Heijden. Zes jaar later kwam daar nog een tweede roman over deze affaire bij: het baksteendikke Plaatstaal van de uit de kraakbeweging afkomstige, Natasha Gerson (1969).
Aan de oppervlakte doet haar boek wel (meer…)
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Herman Koch, Eindelijk oorlog. Uitg. Meulenhoff, 190 blz. 1996.
Uit Eindelijk oorlog: ‘Een provinciestad is in wezen niet meer dan een uit zijn krachten gegroeid en met tegenzin tot stad opgerekt dorp. Er zijn restaurants en caféterrassen, er is een schouwburg, een kunstacademie en een theaterschool, door de straten rijden bussen en taxi’s en in de bioscopen draaien de laatste films, maar door de scheuren van het asfalt stijgt nog steeds de stank van het boerenerf omhoog. Op warme dagen ruik je het het best: een mengeling van varkensmest, doodkokende aardappelen en sufgesudderd dradenvlees, van bekrompen meningen en kortzichtige redeneringen, van jarenlang onder de composthoop smeulend en plotseling als vanuit het niets opflakkerend geweld.’
In 1953 is de oorlog acht jaar afgelopen. Maar voor de hoofdpersoon van Herman Kochs roman Eindelijk oorlog begint de ellende dan pas goed. Dat jaar wordt hij in Arnhem geboren als enig kind van een functionaris bij de Provinciale Gelderse Elektriciteitsmaatschappij en zijn eerste waarnemingen daar zullen (meer…)
Door Reinjan Mulder
Recensie van J.J. Voskuil: Het Bureau I, Meneer Beerta. Uitg. G.A. van Oorschot, 773 blz. Prijs ƒ 69,- en ƒ 99,- (geb.).
In Meneer Beerta, het eerste deel van de in totaal 5500 bladzijden dikke roman Het Bureau van J.J. Voskuil, worden alleen maar onsympathieke mensen beschreven. Om in de terminologie van de schrijver te blijven: het zijn zakken. Ze hebben weinig te zeggen, en ze zijn er vooral op gericht zich op een bescheiden niveau staande te houden. Als ze al aanstoot geven dan is het door wat ze niet doen, nooit door wat ze doen.
De hoofdpersoon is wat dat betreft niet veel beter. Hij is wetenschappelijk ambtenaar op een gerenommeerd wetenschappelijk instituut, maar net als de meeste van zijn collega’s heeft hij niet de minste belangstelling voor zijn vak. Hij doet het werk omdat hij een baantje moet hebben. Of eigenlijk: omdat hij het zinloos vindt. Hij schept, zegt hij, in die zinloosheid behagen. De mogelijkheid om een proefschrift te schrijven en zo directeur te worden laat hij hooghartig aan zich voorbij gaan. Als hij iets te zeggen heeft, vindt hij, kan hij het ook zo wel publiceren, en bovendien heeft hij niets te zeggen. Al zijn niet geringe intelligentie en energie gaan op aan
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Adriaan van Dis, Palmwijn. Uitg. CPNB. 1996,
Palmwijn is een alcoholhoudende drank uit Afrika, vervaardigd uit de bast van palmbomen. De flesjes met de drank die in 1996 op het Boekenbal werden verkocht, zijn de bezoekers toen, geloof ik, goed bekomen, maar als we het boekenweekgeschenk van dat jaar mogen geloven, is het drinken ervan niet geheel zonder risico’s. Afrikaanse moslims mijden het drankje omdat de alcohol het contact met hun god bemoeilijkt. Andere Afrikanen vrezen de halucinogene bijwerkingen van het drankje. En de snel opkomende milieubeweging in Afrika wijst erop dat de ongelimiteerde winning van het palmsap het einde van de palmwijnpalm wordt. Palmwijndrinkers, dat lustige volkje, zouden zelfs een acute bedreiging voor het Afrikaanse milieu vormen.
In het boekenweekgeschenk van 1996, de novelle Palmwijn van Adriaan van Dis, wordt desondanks nog
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Gerard Reve, Het boek Van Violet En Dood.
Het Boek Van Violet En Dood, het nieuwe boek van Gerard Reve dat deze week verschijnt, is niet het lang verwachte ‘Boek Van Het Violet En De Dood’. Na een paar bladzijden hoeft niemand daar nog op te hopen. Het mythische boek dat Gerard Reve nu al meer dan dertig jaar aankondigt en dat alle andere boeken (behalve de Bijbel) ‘overbodig’ zou moeten maken, moet nog altijd geschreven worden – en zal dus wel nooit meer worden geschreven.
Toch is er genoeg reden tot tevredenheid. Het Boek Van Violet En Dood, zoals dat nu is uitgekomen, is niets meer, maar ook niets minder dan een nieuwe aflevering in de reeks semi-klassieke, semi-autobiografische romans die Reve sinds het midden van de jaren zeventig heeft geschreven. En in die reeks, die begon met Een Circusjongen (1975) en tot nu toe doorliep tot Bezorgde Ouders (1988), is het zeker niet de slechtste aflevering. Wie nog op een geheel nieuwe fase in Reve’s nu vijftigjarige schrijverschap zit te wachten, zal wel weer teleurgesteld zijn. Maar Het Boek is wel één van Reves (meer…)
Door Reinjan Mulder
De nieuwe roman van Hermine de Graaf, De weg naar het pompstation, doet op het eerste gezicht denken aan de reeks vroege ‘meisjesverhalen’ waaraan de schrijfster nog steeds haar grootste bekendheid dankt. Het is een roman over een familievete op het langzaam verzakkende deksel van de Groninger aardgasbel. Een koppig meisje dat zich niet in een vast patroon wil voegen, wordt over een langere periode gevolgd tot ze op middelbare leeftijd tot inkeer en tot rust komt. Dat levert weer een aantal mooie observaties op, dromerige herinneringen aan een jeugd afgewisseld met opstandig commentaar. Over een jonger zusje bijvoorbeeld, van wie wordt gezegd: ‘Corinne was de knapste (meer…)
Door Reinjan Miulder
Recensie van: Renate Rubinstein: Mijn beter ik. Verspreide stukken 1952-1990. Uitg. Meulenhoff. 813 blz.
Hoe zou Renate Rubinstein nu over Harry Mulisch hebben geschreven? Die vraag dringt zich op bij het lezen van de royale, achthonderd bladzijden dikke verzameling van tijdens haar leven nooit gebundelde stukken Mijn beter ik. Harry Mulisch is, naast Gerard Reve, Adolf Hitler, Eichmann, Simon Carmiggelt en F. Weinreb, een van de meest voorkomende namen in het register, maar wat waardering betreft staat hij zeker niet aan de top. ‘Eén kwart waarheid en driekwart apekool’ noemt Rubinstein drie jaar voor haar dood wat Harry Mulisch over Cuba schreef. En in een ouder stukje beschrijft ze sarcastisch hoe Harry Mulisch in 1969 tijdens een gezellig avondje op De Kring samen met Peter Schat en Hein Donner het uitmoorden van Chinezen vergoelijkt.Maar wat zou ze nu schrijven? Zou ze hem bij het verschijnen van De ontdekking van de hemel nog eens hebben ingepeperd dat hij niet kritisch genoeg tegenover de dictatuur op Cuba stond, waarmee ze zich aan de zijde van haar aartsrivaal Hugo Brandt Corstius zou scharen?
En hoe zou ze hebben geschreven over de koninklijke ontvangst van de (meer…)