En ’t vendel trok voort – Bij de aankoop van Rembrandt’s ‘Vaandeldrager’

Mijn twaalfde verjaardag, met van links naar rechts, voor de meisjes: ikzelf, mijn medegymnasiasten Wim Muijs van de Moer, Klaas Versteegh, Richard Buyserd, Anton van der Giessen, Jaap van Silfhout en Henk Meulink. Helemaal vooraan Brim Tolhuijsen en Roly Franke

Door Reinjan Mulder
Vaandeldrager. Toen ik in het najaar van 1960 op het Stedelijk Gymnasium in Tiel was begonnen, werd ik op een dag door de praeses (voorzitter) van de Tielse Gymnasiasten Vereniging ontboden voor een tete a tete (onderhoud onder vier ogen). Wat bleek? Mij viel de eer de beurt om signifer (vaandeldrager) te worden van de illustere schoolvereniging.
Ik was net elf jaar, jonger dan de meeste van mijn klasgenoten en ik was een van de kleinsten van de school maar juist daarom zou het mijn taak nu worden om een jaar lang de zorg voor het fraai versierde Gymnasium-vaandel op me te nemen. Ik voelde me diep gevleid en stemde stotterend toe. Mijn eerste baantje!
Ik kreeg ook al meteen mijn eerste opdracht van onze praeses (voorzitter), een wat ouwelijke jongen die later nog aan het hoofd zou komen te staan van de Keizerlijke (!) Loges van Huis Doorn: bij de aanstaande inauguratie (inhuldiging) van de nieuwe leden zou ik een paar minuten met het vaandel boven de hoofden van de eerste klassers heen en weer moeten wuiven, terwijl iedereen uit volle borst het Tielse Gymniasiastenlied ten gehore bracht, totdat in de laatste regel het trotse ‘Vivat (leve) ’t Gymnasium, vivat (leve)/ Lang leve het Gym in Tiel’ had geklonken.
Een paar jaar geleden meldde het blad van de Tielse Oudleerlingenvereniging dat het oude vaandel van het Gymnasium waarvoor ik steeds zo goed had gezorgd, inmiddels, na bijna honderd jaar trouwe dienst, in een vergaande staat van ontbinding verkeerde. Ik voelde meteen weer zwaar de verantwoordelijk op mijn schouders drukken en stelde onmiddellijk honderd euro ter beschikking.
Het spreekt vanzelf dat ik (meer…)

Wiplala – Bij de begrafenis van Annie M.G. Schmidt

Door Reinjan Mulder
‘Sinds wanneer recenseren we ook begrafenissen?’
‘Sinds vandaag.’
Mijn collega Bianca Stigter vond die 25ste mei 1995 dat ik niet alleen naar de begrafenis van Annie M.G. Schmidt moest gaan, ik moest er ook wat over schrijven.
Het was niet mijn eerste begrafenis die ik in functie bijwoonde. Zeker vanaf het moment dat ik NRC-redacteur was, had ik al heel wat doden naar hun rustplaats begeleid, auteurs, collega-redacteuren, uitgevers, vertalers, medewerkers. Maar dan had ik altijd zwijgend acte de presence gegeven, aan de zijkant, en was het niet in me opgekomen zo’n droevig moment tot onderwerp van een stukje te maken. Of een foto. Ik ging niet over lijken.
Maar vandaag was alles anders. Annie Schmidt was dood, niet alleen de eerste schrijver van wie ik zelf boeken had bezeten, echte boeken, Annie Schmidt was niets minder dan een nationaal symbool. Haar dood verdiende niet alleen een necrologie in de krant, en wat voor een, ook haar begrafenis was nieuws.
Ik kwam het stukje pas weer tegen, toen ik op zoek was naar iets anders, en wat me opviel, was dat mijn naam er niet bij stond. Kennelijk ging het me te ver om me ook maar enigszins te profileren met Annie M.G. Schmidts laatste manifestatie op aarde.
‘Ook uw redacteur stond aan het graf van Annie M.G. Schmidt, en weende…’ Nee toch!
Vandaag maak ik het goed. Het stukje staat nu op mijn website, mét mijn naam erbij, en met het boek van Annie M.G. Schmidt dat ik na 63 jaar nog altijd in de kast heb staan: Wiplala, met plaatjes van Jenny Dalenoord – Amsterdam – N.V. De arbeiderspers – MCMLVIII.
Ik sla het open en zie dat op de titelpagina nog altijd in rode balpen, in het mooie handschrift van mijn oma Suus geschreven is:
Van St. Nicolaas, 6 December ’58’.

John James Audubon en zijn The Birds of America – Hoe Teylers Museum aan het duurste boek ter wereld kwam

In Teylers Museum zijn nog tot 9 januari 2022 originele handgekleurde vogelprenten van J.J. Audubon (1785-1851) te zien.

Door Reinjan Mulder
Eind 2010 bleek bij een veiling van Sotheby’s in Londen dat het vijfdelige plaatwerk The Birds of America van John James Audubon dat Teylers Museum bezit, een van de duurste boeken aller tijden is. Voor 7,32 miljoen pond, op dat moment 8,7 miljoen euro – werd daar een soortgelijk exemplaar aan de Londense kunsthandelaar en vogelkenner Michael Tollemache verkocht. Door de schommelingen in de wisselkoersen is onduidelijk of de veiling in Londen, zoals de kranten schreven, nu opnieuw alle records voor boekenprijzen heeft gebroken – een ander exemplaar van de Birds wisselde bij een eerdere veiling, in 2002 in New York, omgerekend voor méér euro’s van eigenaar. Maar voor Amerikanen – en wie anders bekommeren zich steeds weer om de nieuwste veilingrecords – is het boek dankzij de val van de dollar de afgelopen tien jaar weer aardig in (dollar)waarde gestegen: met meer dan dertig procent.

The Birds of America, het legendarische vogelboek van John James Audubon waarvan toen wereldwijd nog maar 119 exemplaren bekend waren, heeft, zacht gezegd, een zeer uitzonderlijke drukgeschiedenis. Bijna tweehonderd jaar geleden, in de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw, werd het in Londen voorbereid en gedrukt bij de toen nog vrij obscure firma Havell en zoon, in Oxford Street. De oude Robert Havell was een paar jaar daarvoor uit Reading naar Londen gekomen en had vooral naam gemaakt als drukker van grote stadsgezichten. Maar dat was niet zijn enige inkomstenbron. In de winkel naast zijn drukkerij verkocht hij om aan de kost te komen ook allerlei schildersmaterialen en biologische curiosa. Je kon potloden, pennen en papier bij hem krijgen, maar ook schelpen, opgezette dieren en dieren op sterk water. De Havells waren van alle markten thuis.
Dat gold nog meer voor de initiatiefnemer van de grootse onderneming die de uitgave van The Birds of America was, de Frans-Amerikaanse John James Audubon. Waren de Havells geen gewone drukkers, Audubon was al helemaal geen (meer…)

Gun Astrid Roemer toch een feestelijke prijsuitreiking – Bij een boycot door de Nederlandse en Vlaamse ministers

Door Reinjan Mulder
Amsterdam is trots op zijn schrijvers – vooral als ze dood zijn. Vorige week dinsdag onthulde burgemeester Femke Halsema in De Nieuwe Kerk een fraaie gedenksteen ter ere van de honderd jaar eerder geboren W.F. Hermans, waarmee ze officieel het Hermans-jubileumjaar opende. In een gloedvolle toespraak memoreerde ze hoe haar voorganger Ed van Thijn Hermans in 1993 had laten weten dat hij natuurlijk van harte welkom was in onze stad. Daarna verwees ze naar burgemeester Cohen die in 2005 openlijk had betreurd dat Hermans hier ooit een tijd niet welkom was geweest.
Het pijnlijke van deze verwijzingen was dat Hermans in het laatste geval al tien jaar dood was, en dat juist Ed van Thijn Hermans eerst wel in harde bewoordingen had duidelijk gemaakt dat er voor hem geen plaats meer was in de gemeentelijke gebouwen. We zouden het graag willen vergeten, maar zesenhalf jaar lang, van 1986 tot 1993, is de gevierde schrijver van romans als Nooit meer slapen en de Donkere kamer van Damokles in zijn geboortestad persona non grata geweest, wat er toe leidde dat een lezing die hij hier in De Balie wilde geven na een tumultueuze bommelding moest worden afgelast.

Hoeveel harder kun je als overheid een schrijver treffen die voor zijn inkomen en bekendheid afhankelijk is van zichtbaarheid en optredens? Welke gemeente maakt er nu bij decreet een schrijver – en wát voor een schrijver – monddood?
Pas twee jaar voor zijn dood, toen Hermans het Boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk had geschreven en de CPNB dit in Amsterdam wilde presenteren, liet Van Thijn de schrijver desgevraagd weten dat de boycot door veranderde omstandigheden geen zin meer had. Maar ook toen weigerde hij spijt te betuigen of excuses aan te bieden. De burgemeester stond nog altijd achter zijn boycot, schreef hij, hij wendde hij zich alleen maar tot Hermans omdat daar ‘van verschillende kanten’ bij hem op was aangedrongen.
Schrijvers snoer je niet de mond – we zijn hier niet in Rusland. Het enige wat Hermans had misdaan, was (meer…)

Bij een foto van Johan van der Keuken – ‘Nosh avec Teun – age de 15 minutes. le 4 septembre 1971

Door Reinjan Mulder
Na een vroege ochtendwandeling over een uitgestorven Prinseneiland zat ik lang in het fotoboek ‘The lucid eye’ van Johan van der Keuken te bladeren, en realiseerde me toen opeens dat ik naar de man keek, die ‘s morgens in de Volkskrant zo mooi over vijftig worden had geschreven.
‘Nosh avec Teun, agé de 15 minutes le 4 septembre 1971’, stond erbij. Een moeder met een baby’tje. Precies vijftig jaar geleden was hij nu dus geboren, Teun van der Keuken.
Wanneer heb ik Johan van der Keuken eigenlijk voor het eerst ontmoet?
Dat moet haast wel in datzelfde jaar zijn geweest, 1971. De westelijke eilanden voerden toen felle acties tegen de sloop van de buurt en de nieuwbouw van kantoren. Er was een open huizen – of een open atelier dag georganiseerd en een van de huizen waarin we toen op bezoek gingen was dat van Johan van der Keuken, niet ver van het atelier van Breitner, aan de straat die om het hele Prinseneiland heen liep.
Ik herinner me een bovenhuis en een boom die er voor de deur stond.
Vanmorgen leek er nog altijd niets veranderd.
Was Nosh er toen ook bij, toen Johan over zijn werk praatte?
En Teun van der Keuken, was die er toen al?
In mijn kast vind ik een fotoboekje uit dat jaar: ‘Blijf uit onze buurt’. Foto’s van dichtgetimmerde huizen aan de Haarlemmer Houttuinen, ongeveer op de plek waar ik nu woon.
En op de laatste pagina een overzichtsfoto, die we maakten vanaf het Havengebouw.
Ik kan het gebouw nu zien vanuit mijn raam. Dan moet ook mijn huis ergens heel klein op de foto zijn te zien.

Tijd voor excuses – bij de opening van het W.F. Hermansjaar

Sylvia Willink, Willem Frederik Hermans, brons, 1981

Door Reinjan Mulder
Dinsdagmiddag, op 31 januari, zal burgemeester Halsema samen met de Belgische oud-premier Guy Verhofstad rond 4 uur in de Nieuwe Kerk een gedenksteen onthullen ter ere van W.F. Hermans. Daarmee zal ze officieel het Willem Frederik Hermans-jubileumjaar openen. De in 1995 overleden schrijver werd dan bijna een eeuw eerder, op 1 september 1921 om 11 uur ‘ s morgens, in Amsterdam geboren, in het Diaconessenhuis aan de Overtoom, vlak bij zijn ouderlijk huis: Brederodestraat 93 I.
Het onthullen van zo’n gedenksteen in de Nieuwe Kerk is een eervolle gebeurtenis, die eerder deze eeuw alleen aan heel grote namen uit de literatuurgeschiedenis ten deel viel, zoals Multatuli, in het Multatulijaar, en Hella Haasse. Maar een pijnlijk verschil met deze twee schrijvers is dat Hermans, die toch zeker zo groot is, meer dan zes jaar lang persona non grata is geweest in zijn geboortestad.
Die status van ‘ongewenst persoon’ kwam er op neer dat de gevierde schrijver van romans als Nooit meer slapen en de Donkere kamer van Damokles jarenlang niet het woord mocht voeren in gemeentelijke of door de gemeente gesubsidieerde  instellingen in Amsterdam, en dat er grote druk op het Stedelijk Museum werd uitgeoefend om een al geopende tentoonstelling van zijn foto’s daar – wat is er nu onschuldiger dan foto’s – voortijdig te sluiten.
Hoeveel harder kun je als gemeente in de twintigste eeuw een schrijver treffen die voor zijn inkomen en bekendheid mede afhankelijk is van zijn zichtbaarheid en optredens? Wie maakt er nu een schrijver monddood?
Pas in januari 1993, toen Hermans het Boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk had geschreven en hij op het punt stond om dit boekje in Amsterdam te presenteren, nota bene op particulier terrein (!), liet burgemeester Ed van Thijn de schrijver weten dat de boycot officieel beëindigd werd, al weigerde hij ook toen nog expliciet om voor de halsstarrige houding van de Gemeente excuses aan te bieden. Van Thijn stond ook nog altijd achter het jarenlange gemeentelijke boycotbeleid, zo liet hij Hermans weten. Hij schreef zijn verzoenende brief aan Hermans alleen maar ‘omdat daar van verschillende kanten op is aangedrongen’. Als het aan Van Thijn zelf had gelegen, had het onrecht dat Hermans zesenhalf jaar lang werd aangedaan tot op de dag van vandaag voortgeduurd. Want een onrecht mag je het toch wel noemen. Het enige wat Hermans had misdaan in de ogen van de Gemeente Amsterdam, was dat hij naar Zuid Afrika was gegaan, hoewel er door enkele internationale organisaties was opgeroepen om het land te boycotten vanwege zijn apartheidsregiem.

Je zou denken dat een land met een verwerpelijk regiem juist heel vaak en heel lang bezocht moet worden door schrijvers en journalisten, zodat ze zich uit eigen ervaring een oordeel kunnen vormen over zo’n land om daar dan boeken over te schrijven. Maar (meer…)

Hoe de Bezige Bij W.G. Sebald (1944-2001) verbastert – Vreemd gegoochel met de foto’s in de roman ‘Austerlitz’

Spiegelingen in de Duitse Hanser-Editie (2001) van W.G. Sebalds Austerlitz.

Door Reinjan Mulder
Een van de vele fascinerende kenmerken van het proza van de 20 jaar geleden overleden schrijver W.G. – ‘Max’ – Sebald (1944-2001) is dat hij zijn teksten vaak voorzag van kleine, hard afgedrukte zwart-wit foto’s. Zoiets valt op en in de loop der jaren viel dat zelfs zozeer op dat de Deutsche Sebald Gesellschaft (DSG) afgelopen weekend een video-conferentie wijdde aan: ‘Sebalds Bilder – (Un)Sichtbares im Werk W.G. Sebalds’.
Ik had er thuis mijn Bezige Bij-vertalingen maar eens bijgepakt, maar raakte al snel de draad kwijt toen ik merkte hoezeer de Nederlandse opmaker de Duitse oer-editie van Sebalds roman Austerlitz (2001) had losgelaten.
Waar Sebald in de Duitse editie twee ‘rijmende’ beelden tegenover elkaar zet, daar laat de Nederlandse vertaling dat na, waar in Duitsland twee foto’s boven elkaar staan, daar is bij ons de volgorde omgedraaid, ergens anders verwisselt de Nederlandse editie zonder enige noodzaak een linker- en een rechterfoto, en op een mooie Duitse ‘spread’ van fraai tegenover elkaar geplaatste foto’s van deuren en ramen heeft de Nederlandse editie één foto, van een deur tussen twee ramen, weggelaten, zodat de zo zorgvuldig in elkaar  gezette compositie volledig in het water valt.

De Nederlandse editie, waar links de deur is weggelaten, zodat de symmetrie wegvalt.

Wat zou Sebald daarvan gezegd hebben?
Tijdens de video-conferentie vertelde zijn laatste Duitse redacteur, de schrijver Wolfgang Matz, hoe de schrijver op de uitgeverij altijd actief meedacht over de plaatsing van de foto’s op de pagina’s en dat hij zelfs niet te beroerd was om een paar zinnen te schrappen als dat een foto mooier tussen de tekst plaatste. Het karakter van een tekstblok moest natuurlijk zoveel mogelijk behouden blijven, maar als dat zo uitkwam, voegde hij soms nog wat tekst toe, om het geheel er nog wat beter uit te laten zien.
Het beeld in Sebalds boeken, aldus Wolfgang Matz, moest van hem altijd zo veel mogelijk geïntegreerd zijn in de tekst. Het beeld hoorde bij de tekst.
Een andere spreker, Verena Lenzen van de Universität Luzern, wees er daarna op hoe W.G. Sebald in zijn boeken woord en beeld meestal probeerde te laten reageren op elkaar, door zijn foto’s precies daar te laten plaatsen waar de tekst ernaar verwees. Sebald zette zijn foto’s ook het liefst ergens midden op de pagina, tussen twee tekstblokken, en niet aan de rand, of hij accentueerde bepaalde woorden door ze direct achter een toepasselijke illustratie, midden op de regel te plaatsen. Of

Hoe in de Nederlandse editie in Austerlitz een rijmend foto-paar op de linker- en rechterbladzijde verdwenen is.

hij hield door het plaatsen van een foto de loop van de tekst even op, zodat er een extra spanning in kwam.

(meer…)

‘The Beckett Country’ – Interview over mijn boekenkast (fragment 2)

Reinjan Mulder, O’Connorstreet, Dublin, 1971

Voor Oost Online interviewde Thomas Claassen mij over mijn boekenkast. Vanwege de reacties en met dank aan de auteur en de website, hier een (iets uitgewerkt) fragment over de Ierse schrijver Samuel Beckett, met tekeningen die ik als student in 1971 in Dublin en omgeving maakte, tijdens mijn reizen door Becketts geboortegrond (RjM).
Door Thomas Claassen
Reinjan Mulder was lang een groot liefhebber en verzamelaar van het werk van Samuel Beckett (1906-1989). Boven de vier planken met Hermans en Reve in zijn boekenkast en onder de drie planken Grunbergiana zijn twee planken voor de Ierse Nobelprijswinnaar ingeruimd, met onder meer de romancyclus Molloy, Malone meurt en l’Innomable in het Nederlands en Frans en veel secundair werk over de auteur: biografieën, essays, memoires van vrienden en brievenboeken.
Reinjan Mulder: ‘Ik ontdekte Samuel Beckett aan het eind van mijn Gymnasiumtijd maar toen ik meer en meer in zijn ban kwam, zat ik al op de universiteit. Ik bestudeerde toen zijn levensstijl en hield van de desolate sfeer die hij in zijn boeken wist op te wekken. Er gaan allerlei anekdotes rond over het leven van Beckett, zijn tijd als student aan Trinity College, de band met zijn moeder May Beckett, zijn excessieve alcoholgebruik. ’

Dublin, omgeving Pearse Street, 1971

Hij bladert door een fotoboek over het Ierland van Beckett, The Beckett Country. ‘Kijk, dit bedoel ik: een alleen drinkende man in de kroeg, of hier: een wandelend stel op een verlaten weggetje. Ik ging destijds vaak naar de plekken waar Beckett in Ierland opgroeide, tekende daar het landschap, en kocht daar in boekwinkels en antiquariaten Becketts boeken. Foxrock, zijn geboorteplaats, Trinity College waar hij studeerde, en Pears Street waar hij veel rondhing. Ik voelde me dan ook een beetje Beckett.’
Reinjan Mulder pakt een oud, paars boekje van de plank. ‘Dit kocht ik in een goedkoop Iers antiquariaat, voor maar vijf pence. Een gouden vondst want het is eerste uitgave van Watt in een oplage van 1000 exemplaren. Dit is nummer 401. Ik was bang dat (meer…)

Bij de Constantijn Huygensprijs 2020 voor Guus Kuijer – Hoe de schrijver van de angst zich revancheerde

Louis Vorkink (1933-2010), Met de poppen gooien. Privébezit.

Door Reinjan Mulder
Deze week, op 1 april, krijgt Guus Kuijer (78) in het Haagse Literatuurmuseum de Constantijn Huygensprijs 2020, de op een na hoogste literaire oeuvreprijs die Nederland kent. Daar zag het aan het begin van zijn carrière nog niet naar uit. In augustus 1975 interviewde – en fotografeerde – ik een 33-jarige Kuijer in het Gelderse Terborg, en toen had hij nog een hard hoofd in zijn toekomst als schrijver. Hij was in 1971 gedebuteerd met Rose, met vrome wimpers, een te weinig opgemerkte bundel verhalen voor volwassenen die eerder in Hollands Maandblad hadden gestaan, daarna kwam de roman Het dochtertje van de wasvrouw – wie kent het nogen nu had Guus Kuijer net De man met de hamer gepubliceerd, een bundel nauw samenhangende verhalen over angst, die je volgens de auteur ook als roman kon lezen.
Maar inmiddels was hij ook begonnen om voor kinderen te schrijven, en dat ging hem beter af. ‘Op een gegeven moment dacht ik: als er kinderen in mijn verhalen voorkomen, als kinderen in het verhaal aan het woord komen, waren zouden ze het dan niet ook kunnen lezen?’
Het schrijven voor kinderen beviel hem ook goed. Zijn eerste kinderboek Met de poppen gooien was net uit en dat zou later door meer boeken over Madelief worden gevolgd en ook nog tot een veel bekeken televisieserie worden bewerkt.
Vanaf dat moment kon het niet meer stuk met zijn schrijverschap. Guus Kuijer won de ene belangrijke prijs na de andere, in binnen- en buitenland, en werd in heel wat landen vertaald. Met zijn boeken voor volwassenen was zoiets nog nooit gelukt. Uiteindelijk begon hij ook weer voor volwassenen te schrijven, maar dat werden andere boeken dan in het begin. Met zijn Bijbel voor ongelovigen ging hij op een heel nieuwe manier zijn bijbelse opvoeding te lijf.
In ons emotionele gesprek bij hem thuis in Terborg legde Guus Kuijer hij uit hoe moeizaam zijn verhouding met de wereld van de volwassenen toen was. Privé, maar ook (meer…)

De boekenkast van Reinjan Mulder – Een interview voor Oost Online

2019 – Minister Van Engelshoven neemt twee boeken van Reinjan Mulder (l) en Cleo Wächter (r.) in ontvangst (Foto Thomas Nondh Jansen)

Voor Oost Online interviewde Thomas Claassen Reinjan Mulder over zijn goed gevulde boekenkast. Met dank aan Oost Online publiceert Das Zahngold een fragment hieruit. Het hele interview is te lezen op oost-online.  
Door Thomas Claassen
Reinjan Mulder (1949) is een veelzijdig man: schrijver, uitgever, beeldend kunstenaar, jurist en journalist. Hij ontvangt in een ruim huis op een steenworp afstand van de Amstel. Wat opvalt: in de woonkamer geen boeken, alleen kleine stapels naast de fauteuils in de voor- en achterkamer. Tijdens het koffiemalen vertelt Mulder dat hij een afspraak heeft met zijn vrouw: ‘Geen boeken in de woonkamer en keuken. Op de eerste verdieping mijn werkkamer en boeken, op de tweede verdieping de hare, strikt gescheiden.’
Als we met versgemalen koffie op zijn werkkamer aankomen, begint Mulder te vertellen over de boeken uit zijn jeugd. Hij groeit op in (meer…)