Zie de dichters vallen – bij de dood van Rutger Kopland – reis door mijn boekenkast (8)

Door Reinjan Mulder
Is het besmettelijk? Gerrit Komrij is nog niet begraven, of zijn collega-dichter en -P.C. Hooftprijswinnaar Rutger Kopland overlijdt. Sindsdien maalt ongewild een regel in mijn hoofd: ‘Een groot dichter te zijn en dan te vallen.’
Waar ken ik die regel toch van?
Over Rutger Kopland en zijn alter ego dr. R.H. van den Hoofdakker wil ik nog wel eens een wat langer

Reinjan Mulder: Rutger Kopland. Uit: ’t Is vol van schatten hier. De Bezige Bij, 1986

verhaal vertellen, over hoe ik hem in 1976 voor NRC Handelsblad op een donkere vrijdagavond opzocht, in zijn verbouwde boerderijtje in Glimmen, en hoe hij toen tot mijn niet geringe verbazing meteen een fles jonge jenever op tafel zette, die griezelig snel leger en leger raakte. Want wat doe je dan, als jonge interviewer, in andermans huis, wanneer je gesprekspartner vertrouwelijker en vertrouwelijker wordt, en jij het veiligheidshalve bij een kopje thee houdt?
Maar voor dergelijke verhalen is het nog iets te vroeg. Vandaag, een paar dagen na zijn overlijden, gedenk ik Rutger Kopland liever, en zijn ‘orgeltje van Yesterday’. En treur ik om hem, in de ingetreden stilte van vandaag.
Maar niet zonder een paar foto’s van toen te hebben teruggezocht.
Dat eerste – en meteen ook laatste – gesprek dat ik met met hem had, vond plaats toen ik nog promotie-assistent was op het Criminologisch Instituut Bonger en ik mijn werk voor de krant alleen maar in mijn vrije tijd kon doen. Rutger Kopland had zijn eerste drie dichtbundels gepubliceerd, en voor de laatste daarvan, Een lege plek om te blijven, had hij de Herman Gorterprijs gewonnen, en de krant wilde snel een interview met hem. Dat moest dan maar aan het begin van het weekend, zodat ik het op zaterdag en zondag af kon werken.
Het werd laat die vrijdagavond in november, met de jenever op tafel. Voor zover ik me herinner,  (meer…)

Bij de dood van Gerrit Komrij (1944-2012): een jongen van het dorp

Door Reinjan Mulder

1994 - Winterswijk viert 50 jaar Gerrit Komrij

1994 – Winterswijk viert 50 jaar Gerrit Komrij

Op gevaar af dat u denkt dat ik aan mijn memoires ben begonnen, neem ik u nog één keer mee naar het archief van NRC Handelsblad. Op 27 maart 1994 was ik een dag lang in Winterswijk om daar de 50ste verjaardag van Gerrit Komrij mee te vieren. Ik kende Gerrit tot die dag vooral uit het café, van nachtelijke feestjes bij Mensje van Keulen en uit de burelen van Propria Cures, waar hij in mijn tijd gastredacteur was geweest. Een onbezonnen tijd waarin hij in PC de Scientology-kerk aanpakte en als tv-criticus wild om zich heen sloeg.
Maar in Winterswijk leerde ik een andere Komrij kennen: een jongen uit het dorp. Die in zijn jeugd, net als ik (en net als Menno ter Braak), krampachtig geprobeerd had om weg te komen uit de verstikking van het Gelderse platteland, om daarna zo snel mogelijk in de Amsterdamse
inner circle te verdwijnen.

Mijn eerste stukje over Gerrit Komrij in NRC, over ‘Dood aan de grutters’, uitg. C.J. Aarts, 1978

Na die vijftigste verjaardag heb ik nog maar een paar keer over Gerrit Komrij geschreven, en als criticus misschien wel even vaak negatief als positief. Ik zag hem toch in de eerste plaats als een fenomenaal dichter en ik schreef zelden over poëzie, en ik vond dat al het andere daar wat bleekjes bij afstak. Als essayist en criticus was hij scherp, en vaak niet ongeestig, maar naar mijn idee weinig betrouwbaar – hij vertelde me een keer in VN een jonge schrijver te hebben bejubeld omdat hij ‘wel een aardig koppie’ had, en eerlijk gezegd geloofde ik dat meteen.
En als romanschrijver vond ik Gerrit (meer…)

Cees Nootebooms ‘miskenning’ in Nederland: de ontvangst van ‘Het volgende verhaal’ in NRC Handelsblad

Door Reinjan Mulder
Het boek waarmee P.C. Hooftprijswinnaar Cees Nooteboom in de jaren negentig van de vorige eeuw spectaculair in Duitsland doorbrak was Het volgende verhaal, een novelle die  hij in 1991 als boekenweekgeschenk voor de CPNB schreef. Sinds die doorbraak heeft Nooteboom er veel plezier in om rond te vertellen dat dit kleine meesterwerk door de Nederlandse kranten, waaronder NRC Handelsblad, unisono was neergesabeld.

Bewondering of afkeer? Streepjes in NRC Handelsblad’s recensie-exemplaar van Nootebooms Rituelen (1980)

Dat is natuurlijk ook een mooi verhaal, over de profeet die in eigen land niet wordt gewaardeerd, maar of het klopt…
Dank zij het digitale NRC Handelsblad archief kan iedereen nu zelf nakijken hoe
Het volgende verhaal hier destijds is ontvangen. Maar voor wie daar geen toegang toe heeft, citeer ik graag wat ik zelf in 1991 in NRC Handelsblad over Het volgende verhaal schreef . Waarbij ik er voor de slechte verstaander nog even op wijs dat de (meer…)

De zendingsdrift van het noodlijdende dagblad Trouw

Door Reinjan Mulder
Hoe fatsoenlijk kan een krant nog zijn in een tijd van teruglopende abonnementen? Twee keer heb ik de afgelopen vijf jaar een abonnement op de op zo sympathieke krant Trouw genomen, één keer in mijn vorige huis en één keer in mijn huidige huis, en beide keren werd mij gevraagd of ik ook mijn telefoonnummer door wilde geven ‘voor controle op de bezorging’. Ik vind dat geen onredelijk verzoek – al kan ik me niet herinneren ooit door een krant te zijn gebeld met de vraag of de bezorger al langs was geweest. Wie wil er nu niet dat er af en toe gecontroleerd kan worden of een krant die je graag in je bus wilt hebben ook echt bij je bezorgd wordt?

Een waterval aan ongewenste telefoontjes, Niagara Falls 2011

Natuurlijk ben je altijd een beetje bevreesd dat zo’n telefoonnummer gaat zwerven en dan ook nog voor andere doeleinden gebruikt gaat woorden. Dus ik heb beide keren wel even geaarzeld om zomaar mijn nummer te geven.
Maar Trouw was een nette, ideële krant, dacht ik, met aardige, goedwillende artikelen, en met erg aardige mensen aan de telefoon, die mij beide keren volmondig beloofden dat mijn nummer nooit, nee, absoluut nooit door anderen of voor wervingsdoeleinden gebruikt zou worden.
Ik had het (meer…)

Op bezoek bij de jonge (44) Leonard Nolens

Door Reinjan Mulder
‘Het zijn er natuurlijk altijd te veel,’ zegt Leonard Nolens. Het is een winterse zondagmiddag, 8 december 1991, en ik ben als een van de allereerste interviewers bij de Vlaamse dichter op bezoek. We zitten in zijn boshut, even onder Antwerpen, en we hebben het uitgebreid over de vierhonderd gedichten uit de periode 1975-1990 die hij zojuist op verzoek van zijn uitgever heeft bijeenbracht in de bundel Hart tegen hart. ‘Als ik zeker wist dat ik tachtig werd, zou ik gewacht hebben tot ik 79 was,’ zegt hij, ‘en dan zou ik waarschijnlijk veertig gedichten hebben uitgekozen die goed genoeg waren om bewaard te blijven. Maar ik weet niet of ik dat haal.’ Hij aarzelt. ‘Je bent natuurlijk ook ijdel en… elke dag denk ik dat ik dood ga. Ik weet dat het verkeerd is, die haast. Haast is vulgair. Maar ik heb nu eenmaal altijd het gevoel niet veel tijd meer te hebben om te doen wat ik moet doen.’
Nolens is op dat moment net 44. Later in ons gesprek zal hij over het aantal geslaagde gedichten dat hij schreef, zeggen: ‘Veertig is eigenlijk al heel veel.’
Inmiddels zijn we ruim twintig jaar verder, Leonard Nolens leeft nog steeds, hij is op 11 april j.l. 65 jaar geworden en het ziet er naar uit dat hij die 79 jaar misschien ook nog wel haalt. Hij weet inmiddels dat hij binnenkort de Prijs der Nederlandse Letteren krijgt, en daarom zoek ik het interview met hem dat op 13 december 1991 in NRC Handelsblad werd gepubliceerd nog eens terug. Het was niet alleen één van de eerste interviews die hij gaf, na jaren lang teruggetrokken te hebben geleefd, hij had er van tevoren ook goed over nagedacht of hij het wel moest doen, in de openbaarheid treden.
Nooit zal ik vergeten hoe ik daar toen in zijn boshut uren lang tegenover de schuwe dichter aan zijn houten tafel  (meer…)

De smalle oude man is dood – Reis door mijn boekenkast

Door Reinjan Mulder
Heere Heeresma (1932-2011) leerde ik kennen tijdens mijn redacteurschap van Propria Cures, begin jaren zeventig. Had ik toen al wat van hem gelezen? Hij werd uitgegeven door de ons goed gezinde Thomas Rap, en op diens kleine uitgeverij had Heeresma mijn mederedacteur Mensje van Keulen ontmoet die de redactie op een gegeven moment voorstelde om hem gastredacteur te maken.
Dat wilden we wel, en hij ook, en anders dan sommige andere gastredacteuren probeerde de toen al behoorlijk gevestigde schrijver aanvankelijk ook echt wat van zijn redacteurschap te maken. Hij kwam geregeld op de Oudezijds Voorburgwal langs, in zijn kleine Fiat 500, en toonde zich bij die gelegenheden tot mijn verrassing een streng moralist. Niks jaren zestig, of vrijheid-blijheid. Een inzender die op een wat minder vleiende manier over zijn moeder schreef, kon op Heere Heeresma’s diepe afkeuring rekenen: ‘Je moeder! Zo schrijf je niet over (meer…)

Jonge toppen – of de pijnlijke onovertreffelijkheid van onze late puberteit

Door Reinjan Mulder
In The sense of Ending, de laatste roman van Julian Barnes, komt de schrijnende observatie voor dat de meesten van ons waarschijnlijk op ons intelligentst zijn tussen ons 16de en 25ste levensjaar. En dan niet intelligent, laat Barnes zijn 63-jarige ik-figuur denken, in de zin van wijsheid, pragmatisme en handigheid in het organiseren van dingen – dat wil zeggen in aspecten die door de jaren heen beter worden, en daarmee misschien wel ons ware begrip van de dingen verduisteren. Nee, we zijn op ons intelligentst in de zin van ‘pure‘, zuivere intelligentie.
Dat is een weinig troostrijke gedachte. We worden dan misschien wel steeds beter in staat om ons staande te houden in deze chaotische wereld, maar het echte contact met waar het in ons leven om zou moeten gaan, het ongehinderde zijn van wie en wat we zijn, komt na onze vroege volwassenheid waarschijnlijk nooit meer terug.
De afgelopen maanden heb ik, ook 63, een aantal gesprekken gevoerd met conservatoren van het Rijksmuseum dat mijn beeldend werk wil hebben dat ik deze winter veertig jaar geleden, nog als jong rechtenstudent, heb gemaakt. Ik was dat werk al lang   (meer…)

Terug naar Tiel – De ondergang van het Stedelijk Gymnasium (2)

Door Reinjan Mulder

Waar ik in mijn schoolpauzes duizenden boterhammen heb gegeten: het Kalverbos in Tiel

Vorig jaar woedde op de filosofiepagina’s van Trouw een interessant debat. Onderwerp was het uitsterven van diersoorten, maar het ging het nog over zo veel meer. De filosoof Bas Haring vond dat er niets mis mee was met dit uitsterven, omdat er al sinds mensenheugenis – en zelfs veel langer! – soorten uitsterven, zodat de evolutie, in ieder geval sinds Darwin, bij de natuur hoort.
Daartegenin bracht Hans Achterhuis naar voren dat mensen zich kunnen hechten aan soorten, en dat dit alleen al een reden kan zijn hun uitsterven tegen te gaan. Wie – de voorbeelden zijn van mij – is opgegroeid met tuinen vol zingende merels en weiden vol paardebloemen en madeliefjes, wordt ook graag oud met merelgezang, pluisjes in de lucht en kleine, witte bloemetjes in een waterglas.

Johan Ponsioen: Portret van Reinjan Mulder, Tiel 1963

Hoe onmisbaar de evolutie ook is geweest voor wie we nu zijn, in dit debat koos ik de kant van Hans Achterhuis. Ook ik wil graag, soms tegen alle redelijkheid in, een aantal nutteloze attributen en decors uit mijn jeugd behouden. Al ben ik meteen na mijn middelbare schooltijd in Tiel naar het grote Amsterdam verhuisd, om daar vervolgens nooit meer weg te gaan, ik blijf het pijnlijk vinden om te zien hoe er in de Betuwe steeds meer plaatsen en instituties verdwijnen die mij onmiskenbaar hebben gevormd. Alsof er met die instituties kleine stukjes van mezelf worden gemutileerd.
In het boek Opnieuw beginnen dat ik samen met Marli Huijer schreef, laten we zien dat veel mensen van tijd tot tijd weer met een schone lei willen beginnen, maar dat ze daarmee nog niet alles wat er op de oude leien staat, moeten wegwissen. Wij zijn wat we zijn door wat we willen zijn, maar ook   door wat we waren.
Deze gedachten gingen door me heen toen ik vorige week zaterdag een korte wandeling door Tiel maakte, op weg naar een reünie van mijn oude Gymnasium. Ik wist dat   (meer…)

Lof der linkshandigheid

Door Reinjan Mulder
Wie – en vooral wat – zou ik zijn geworden, wanneer het Nederlandse onderwijssysteem er in de jaren vijftig er niet heilig van overtuigd was geweest dat kinderen met hun rechterhand moesten schrijven? Hoofdonderwijzer op de basisschool van ons dorp? Boekhouder op de plaatselijke meubelfabriek De Ster? Filiaalhouder van Albert Heijn?
Tijdens het uitzoeken van wat schilderijen van mijn tien jaar geleden overleden vader stuitte ik onlangs op een grappig kinderportret en profil, dat hij ergens rond mijn tweede of derde levensjaar

Piet Mulder (1919-2001): Tekenend jongetje (Reinjan), ca. 1952

moet hebben gemaakt. Een blond jongetje in een blauw truitje.
Ik was er even stil van.
Dat was ik.
Ik ken het portretje al veel langer, het moet lange tijd in mijn ouderlijk huis hebben gehangen, maar vreemd genoeg wist ik tot voor kort niet beter dan dat ik op het schilderij met een of ander raar plankje of blokje zit te spelen.
Pas nu zie ik dat ik mij al die jaren heb vergist. Het jongetje zit aan een laag tafeltje, je ziet nog net een punt, en hij zit… te schrijven of te tekenen. Ik heb zoiets als een bloknootje voor me liggen, en daar krabbel ik letters of tekens op.
Waarom heb ik dat nooit eerder zo gezien? De enige reden die ik kan bedenken is  dat ik op het schilderij met mijn linkerhand schrijf. Ik ben daar nog links. Ik herken wat ik doe niet als schrijven.
Uit de verhalen van mijn moeder weet ik dat ik aanvankelijk ‘links’ moet zijn geweest. En zelf kan ik me de vele, moeizame jaren op de lagere school herinneren, waarin dat er uiteindelijk moet zijn uitge- (meer…)

De geheime liefde van Mischa Hillesum

Rvkadefoto

Reijnier Vinkeleskade 61, sinds 1954 het huis van Dr. Ben Sajet

Door Reinjan Mulder
Voor de meeste Nederlanders zal de in 1943 omgekomen componist en pianist Mischa Hillesum de jongere broer zijn van Etty Hillesum, de internationaal bekende schrijfster van de kroniek Het Verstoorde leven. Maar voor mij was het heel lang omgekeerd. Etty Hillesum was de zus van Mischa Hillesum, een leerling van mijn oudtante Mien. Vanaf de eerste krantenartikelen over de familie Hillesum, in het begin van de jaren tachtig, hoorde ik dat Etty Hillesums broer Mischa Hillesum zeker zo begaafd en interessant was als zijn zusje.
Mischa Hillesum kende ik uit de verhalen van mijn (in 2013 overleden, red.) moeder, omdat hij de protégé en, naar ik sinds kort weet, de geliefde was van haar tante Mien Kuyper-Canté’.

Mischa (l.) en Etty Hillesum

Zo lang ik me heugen kan, ken ik al de verhalen over deze schilderachtige Amsterdamse tante. Mien Kuyper was de oudere zuster van mijn oma Suus Hulscher-Canté, maar voor mijn moeder moet ze een tweede moeder zijn geweest. Mijn moeder was bij haar kind aan huis, ze ging elk jaar met haar gezin mee op vakantie en het was ook door haar dat mijn moeder werd binnengeleid in de wereld van het rijke, vooroorlogse Amsterdam Zuid.
Zelf heb ik tante Mien, zoals ook ik haar noemde, slechts een paar keer gezien, en dan alleen nog maar vluchtig: op haar ziekbed, begin jaren vijftig, en daarna nog één laatste keer achter het raam van haar riante Amsterdamse School-huis, op nummer 61 van de Reijnier Vinkeleskade. Die allerlaatste keer, het moet 1954 zijn geweest, herinner ik me vreemd genoeg nog het best. Terwijl ik met mijn moeder en zusje door een kale tuin naar het hek toe loop, kijk ik, vijf jaar oud, nog één keer om en zie ik hoe ze ons voor het laatst uitzwaait. Haar gezicht komt nog net boven de vensterbank uit.
Aan deze tante heeft mijn moeder, als ik haar verhalen geloven mag, veel te danken, niet alleen haar muzikale vorming maar haar vorming tout court. Mijn moeder moet er in haar jonge jaren vaak gelogeerd hebben. Daarna hielp ze er in de huishouding toen ze geen werk had. En al die jaren ging ze met haar nichtjes Heleen en Els mee op vakantie, naar een fraai huis dat de familie Kuyper in de duinen van Zoutelande had laten bouwen.
Mien Kuyper, zo was het verhaal van mijn moeder, zou in haar jonge jaren een wonderkind zijn geweest. Op haar 16de gaf ze al concerten door het hele land en bij één van die concerten, in Groningen, moet ze de socialistische voorman Rudolf Kuyper (‘oom Ru’) hebben leren kennen, met wie ze later trouwde, waarna ze, nog steeds volgens de verhalen, een gerenommeerde muziekschool begon in Amsterdam-Zuid, in dat grote, hoge pand op de Reijnier Vinkeleskade, direct naast de latere Joke Smit School. Heel welgesteld Amsterdam zou zijn kinderen daar op les hebben gehad. Als mijn zusje en ik vroeger bekende musici of politici op de televisie zagen, zei mijn moeder meer dan eens: o, Bernard, dat was nog een leerling van tante Mien.
Ook mijn moeder kreeg van haar tante Mien haar eerste pianolessen. Het moet een Muziekschool Amsterdam (MSA) avant la lettre zijn geweest, met spectaculaire uitvoeringen in de Bachzaal en soms ook in de kleine zaal van het Concertgebouw.
Later, in de oorlog, toen de Bachzaal en het Concertgebouw voor heel andere doeleinden werden gebruikt, was het in ditzelfde huis dat de illegale muziekavondjes plaatsvonden van musici die niet bij de Kultuurkamer waren aangesloten. Onder hen bevond zich dan vaak het bij mijn tante inwonende joodse ‘wonderkind’ Mischa Hillesum.
Ja, mijn moeder grossierde, nu ik erover nadenk, in wonderkinderen.
Het vreemde aan al die levendige Amsterdamse herinneringen die aan mijn zusje en mij in onze jeugd werden opgedist, was wel dat, toen ik eenmaal in Amsterdam woonde, ik daar nooit iemand sprak die van deze, kennelijk zo illustere muziekschool van mijn moeders tante had gehoord. Ook wanneer ik in boeken over het muziekleven van voor de oorlog naar haar naam zocht, vond ik niets en als ik er eens met oudere musici uit mijn omgeving over sprak, zei het hun ook al niets.
Met als gevolg dat ik de opgewonden verhalen van mijn moeder met een steeds grotere korrel zout begon te nemen – passend in haar onuitputtelijke repertoire over alle interessante mensen die ze in haar jonge jaren zou hebben gekend: Albert Mol, Chaja Goldstein, Florrie – ‘de Dood’ – Rodrigo, Ida (‘Ied’) en Jef Last, Helen Ernst, Jan en Annie Romein-Verschoor. Eén lange stoet beroemdheden werd ons vroeger voorgeschoteld, van wie mijn moeder dan ook nog vaak les zou hebben gehad, met als hoogtepunt natuurlijk Albert van Dalsum, met wie ze in de Stadsschouwburg op de planken zou hebben gestaan – in de rij van Amsterdamse maagden, tijdens een Nieuwjaars-opvoering van de Gijsbrecht van Aemstel.
Mijn scepsis over dit roemruchte verleden van mijn moeder verdween pas toen ik een paar jaar geleden in Het denkende hart van de barak, de postuum verschenen brieven van Etty Hillesum, in een voetnoot ineens toch nog de naam van Mien Kuyper tegenkwam. Plus een toelichting.
Ze moest dus hebben bestaan, de tante Mien van de beroemde muziekschool, en ook Mischa Hillesum, de broer van Etty Hillesum moest hebben bestaan. Hij kwam bij mijn moeders tante inderdaad veel over de vloer. Hij woonde er de laatste jaren zelfs min of meer, las ik bij Etty Hillesum, en tijdens zijn verblijf in Westerbork was de Reijnier Vinkeleskade het contactadres van de familie Hillesum in Amsterdam, vanwaar de pakjes met levensmiddelen voor hen verzonden konden worden.
Later las ik nog wat meer over mijn moeders wonderlijke tante Mien in Etty – de nagelaten geschriften van Etty Hillesum.
OpdrachtAls ik deze boeken gelezen had, gaf ik ze altijd trouw aan mijn moeder door, die ze verslond en van streepjes voorzag.
Bij een van die gelegenheden hoorde ik toen ook dat haar tante Mien en Mischa Hillesum waarschijnlijk een verhouding hadden gehad. Samen met haar nichtje Els Kuyper, zo vertelde ze giechelend, had ze hen beiden een keer betrapt, terwijl Mischa en haar tante ergens boven in oom Ru’s enorme huis in een innige omstrengeling verwikkeld zaten…

Toen ik kort daarop Jan Geurt Gaarlandt tegenkwam, de uitgever en ontdekker van Etty Hillesum, kon ik het niet laten hem deze prikkelende anekdote door te brieven.
Hij kon zich niets van een dergelijke relatie herinneren, zei hij, maar hij vond het een interessant gegeven dat hij onthouden zou.
En jawel. Nog geen jaar later kreeg ik een mailtje van Jan Willem Regenhardt, de biograaf van de Hillesums, met de vraag wat ik precies nog meer wist van deze geheime verhouding.
Ik verwees hem maar meteen door naar mijn inmiddels 89-jarige moeder, en belde haar voor de zekerheid vast op, met het bericht dat er misschien iemand bij haar langs wilde  komen om over Mischa Hillesum en haar tante Mien te praten.
‘Oei, ik zal eens kijken wat ik voor hem heb,’ zei mijn moeder. En na enig nadenken vroeg ze me: ‘Zal ik hem dat laatste boek over Etty Hillesum geven dat ik van je kreeg? Daar staat iets in over tante Mien.’
‘Ik denk eigenlijk dat hij dát boek wel kent,’ antwoordde ik. Jan Willem Regenhardt had, dacht ik, zelfs de noten in dat boek verzorgd.
‘Ik zal hem toch maar niet vertellen dat tante Mien waarschijnlijk een verhouding met Mischa had?’
‘Nou, volgens mij wil hij juist daarvoor graag bij je langs komen.’
‘O jee.’

Het resultaat van Jan Willem Regenhardt’s nieuwe onderzoek is inmiddels een mooi boek over Mischa Hillesum geworden, Micha’s spel en de ondergang van de familie Hillesum.
Het boek kwam in januari jongstleden uit, en samen met mijn moeder en mijn zusje Els ben ik naar de presentatie in de Nieuwe Kerk geweest.
Mien Kuyper met haar muziekschool blijkt in het treurige verhaal over de hoogbegaafde Mischa een behoorlijk centrale rol te hebben gekregen. Mijn moeders tante blijkt voor hem nog veel belangrijker te zijn geweest dan ik had kunnen vermoeden. Zo zou zij het zijn geweest die hem inspireerde om zelf composities te gaan schrijven. Tijdens de presentatie werden er een paar ten gehore gebracht.
Ook de verhouding die mijn moeders tante nog op 44-jarige leeftijd had met de zoveel jongere (22) Mischa Hillesum, krijgt bij Regenhardt uitvoerig aandacht. Zo lees ik dat ook anderen, zoals de pianist George van Renesse, van deze scandaleuze verhouding moeten hebben geweten, en dat zij deze vanwege het grote leeftijdsverschil soms streng afkeurden. Zij vreesden dat Mischa’s toch al broze geestelijk evenwicht door zijn relatie met de zoveel oudere pianiste nog verder onderuit zou worden gehaald.
Aan de andere kant maakt Jan Willem Regenhardt ook duidelijk dat verhoudingen met oudere minnaars en minnaressen in huize Hillesum zeker niet ongewoon waren. Ook Etty en haar broer Jaap Hillesum vielen vaak op mensen die makkelijk hun ouders hadden kunnen zijn.
Etty Hillesum zag in mijn moeders tante Mien Kuyper ook eerder ‘een kwetsbare vrouw’ dan ‘de waakzame heerseres die anderen in haar zagen’ (Regenhardt). Over de bedden in huize Kuyper schrijft Etty Hillesum in een van haar brieven: ‘En dan het bed van Mischa en z’n beklagenswaardige offer. Ik heb de indruk, dat Mischa eigenaar van dat bed is en Mien dwaalt eromheen, heeft wisselende legerstedes door dat hele chaotische huis, en kan niet meer slapen.’
In diezelfde tijd moet Mien Kuyper tegenover Johan Valkhoff echter juist heel ‘juichend’ over Mischa’s grote kwaliteiten in bed hebben opgegeven: ‘Ze beschreef dat ze geweldige nachten met hem had gehad.’

Wat uit Regenhardts boek voor mij eindelijk duidelijk is geworden, is waarom mijn moeder mij in de loop der jaren altijd zoveel over Mischa Hillesum verteld heeft. Ze was, lees ik nu, als meisje samen met haar in de oorlog omgekomen nichtje Els lange tijd in stilte smoorverliefd op Mischa geweest. Mischa Hillesum, schrijft Regenhardt, was ook echt het type pianist dat op jonge meisjes indruk kon maken: dromerig, niet van deze wereld, sensueel en hyperbegaafd. Hij vergelijkt hem ergens met Chopin.
En terwijl Mischa het soort meisjes als mijn moeder waarschijnlijk nauwelijks opmerkte, was het mijn moeders veel oudere tante die – voor het oog van haar jaloerse nichtje – met zijn niet geringe gunsten ging strijken – net zoals dat George Sand dat destijds lukte bij de sensuele Frederic Chopin.
Zoiets vergeet je als twintigjarige niet snel.
Voorin het geschenk-exemplaar dat ik van mijn moeder in huis heb, heeft Jan Willem Regenhardt geschreven: ‘Voor Hanna. Het is wel niet Mischa, maar dan toch wel een boek over Mischa. 30-1-2012.

Op 4 mei 2017 zal ik tijdens de Open Joodse Huizen in het pand Reijnier Vinkeleskade 61 wat meer proberen te vertellen over Mischa Hillesum en zijn geliefde. Aanvang 16.00 uur.