De jeugd van een prediker

Ik kon al snel lezen…

Door Reinjan Mulder
Het Betuwse dorp waarin ik opgroeide, had maar een paar duizend inwoners maar wel vier lagere scholen. Een christelijke, die Prinses Marijke School heette, een gereformeerde Rehoboth school en twee openbare scholen, school A, die niet op voortgezet onderwijs voorbereidde, en school B, die dat wel deed. Mijn vader was een groot voorstander van openbaar onderwijs, hij was lid van het Humanistisch Verbond en overtuigd ongelovig, dus wij gingen uit principe naar school B. Daar bleek tot zijn ontzetting echter ook bijbel-les gegeven te worden, en in een stevige brief aan het schoolhoofd maakte mijn vader daar bezwaar tegen. Dat hoorde zo niet!
Sindsdien werd aan alle ouders eerst toestemming gevraagd om aan hun kind bijbelles te laten geven. Maar  die toestemming gaven mijn ouders onmiddellijk. Zo waren ze ook wel weer. Het ging hun om het principe. Alleen katholieke ouders weigerden die toestemming daarna nog, omdat zij toen nog een andere God hadden dan alle andere ouders. Tijdens bijbellessen werden hun kinderen wekelijks twee uur lang in een andere klas gezet, waar ze op de achterste banken (meer…)

‘En dan nu mijn fiets terug’ – bij twee NRC-recensies van ‘junkieprofessor’ René Stoute (1950-2000)

René Stoute in 1982. Omslagfoto van Bert Nienhuis

Door Reinjan Mulder
In het najaar van 1982 kregen we bij NRC Handelsblad een bijzonder boek ter bespreking: Op de rug van vuile zwanen‘. Auteur was René (later Renate) Stoute (1950-2000), die in zijn debuut zijn ervaringen als junk in het Amsterdam van de jaren zeventig had verwerkt. Ik werkte bij de krant op de kunstredactie, met literatuur als specialisatie, en ik vond het een behoorlijk goed boek. Het was direct uit het hart geschreven en bood tegelijk een ‘uniek’ inzicht van binnenuit in het leven van Nederlandse drugsgebruikers in die jaren. Op 29 oktober 1982 schreef ik dan ook een uiterst positieve recensie in ons Cultureel Supplement, die, dat kon toen nog, het boek en zijn auteur waarschijnlijk voorgoed op kaart zette:

GIDS IN JUNKLAND – VERHALEN VAN RENE STOUTE  
In zijn deze maand verschenen debuut Op de rug van vuile zwanen heeft René Stoute zeven verhalen bijeengebracht die zich afspelen tegen de achtergrond van de drugscene. Een paar van die verhalen kende ik al uit Maatstaf en ik had ze steeds met veel genoegen gelezen. Hier was iemand aan het woord die in veel opzichten het tegendeel was van de verstilde of academische schrijvers van zijn generatie. In snelle, stevige taal vertelt Stoute over de belevenissen van spuiters, slikkers en snuivers in hun biotoop: het opvangcentrum, het jeugdhonk, het huis van bewaring en de afkickboerderij. Veel tijd voor reflectie of getob hebben zijn personages niet, ze moeten telkens weer op pad: op zoek naar stuff, en op zoek naar middelen om de stuff te kunnen kopen.
Het bijzondere van René Stoute’s verhalen is dat ze weliswaar gesitueerd zijn in de gebruikerswereld, maar dat ze de taalarmoede en de leegte die in deze wereld zo veelvuldig voorkomen, missen. Het boek is nauwelijks in jargon geschreven. Wanneer verschillende spuiters met elkaar hun wensen bespreken, zijn hun woorden fris en verrassend. Hoe mistig hun brein ook mag zijn, hun gesprekken blijven helder en scherp.
De intentie van de verhalen is over het algemeen ook sympathiek. René Stoute idealiseert noch dramatiseert de door hem beschreven wereld. De verslaafde is bij hem niet een zielig geval, hij is geen gewetenloze schurk die de hele dag oude vrouwtjes berooft en hij is toch ook geen heilige die het licht heeft gezien. De junk is iemand die de genoegens van een shot opium of heroïne kent, en die, hoewel hij weet hoeveel narigheid er op het middel volgt, weigert de door hem beleefde genoegens te vergeten of te ontkennen. Niet voor niets kost het ontwennen zoveel moeite. De lichamelijke gevolgen van de onthouding zijn, hoe afschuwwekkend Stoute ze ook beschrijft, nog wel te overwinnen, maar dat verlangen naar een hevig moment van euforie zal nooit meer verdwijnen bij wie het kent.
In het eerste verhaal uit de bundel, ‘Op reis en nergens heen’, staat een mooie beschrijving van de haast die de druggebruiker van dag tot dag voortdrijft. De hoofdpersoon is in 1971 met een Spaans vriendenpaar en een sensuele, halve zigeunerin in een autootje naar Kopenhagen gereden, waar hij plotseling merkt wat het is om zonder betrouwbare adressen in een vreemde stad te zijn, al is het dan Kopenhagen. In een opvangcentrum voor drugverslaafden weet hij eindelijk morfine te bemachtigen en even verkeert hij in de waan een mens te zijn als ieder ander.
Die waan duurt maar kort. Het fragment dat volgt, relativeert zijn ’tevredenheid’ onmiddellijk:
‘Een mens als ieder ander? Ik had nog tot de volgende dag, dan zou ik het restant M(orfine) moeten aanspreken. Tijd is een raar fenomeen. Junktijd is een manier van leven. Dat maakt de mens anders. De junk. Hij is altijd op reis en gaat nergens heen. In zijn beweging staat hij stil.’
De junk kent maar één tijd: de tijd tot de volgende shot. Het paradoxale van deze voorstelling is dat hij voorkomt in een boek waarin ook een ander tijdsbegrip naar voren komt. Op de rug van vuile zwanen laat als geen ander boek zien hoe (meer…)

Waarom Grete Weils roman ‘De weg naar de grens’ (1945) nooit eerder werd uitgebracht

Wat bewoog de Duitse schrijfster Grete Weil (1906-1999) om na de oorlog een paar sterk autobiografische boeken te publiceren maar ‘De Weg naar de grens’ haar eerste en dikste roman, die ze tijdens haar onderduik in Amsterdam schreef, tot haar dood in de la te houden? Bij het inventariseren van haar nalatenschap ontdekte de Duitse historica dr. Ingvild Richardsen tussen alle correspondentie en de foto’s uit Weils jaren als fotograaf in de Beethovenstraat het typoscript van deze roman, die deze maand in vertaling bij uitgeverij Meulenhoff verscheen.

Door Reinjan Mulder
Waarom publiceerde Grete Weil haar roman De weg naar de grens niet direct nadat ze hem in 1945 in Nederland had voltooid? Ook de Duitse historica dr. Ingvild Richardsen, die het boek twee jaar geleden ontdekte, heeft daarvoor geen sluitende verklaring. Richardsen geldt in Duitsland als een specialist op het gebied van vrouwengeschiedenis, judaica en Beierse cultuur, niet toevallig terreinen waar Grete Weil haar plek heeft verdiend, en zij noemt het nu opgedoken boek het beste wat Grete Weil geschreven heeft.
En dat zegt wat, want tegen het eind van haar leven behoorde Grete Weil tot de bekendste Joodse schrijfsters van Duitsland. Ze kreeg in Duitsland de Geschwister-Scholl-prijs, haar roman Mijn zuster Antigone (1980), die voor een deel in Nederland is gesitueerd, werd als paperback door Fischer uitgebracht, en ook in Nederland kregen haar boeken meerdere drukken, zoals Tramhalte Beethovenstraat (1963), waarin Weil haar traumatische herinneringen verwerkte aan de tijd dat ze op de hoek van de Beethovenstraat haar fotostudio had. Vanaf de bovenste verdieping zag ze daar hoe de nazi’s wekenlang op de tramhalte voor haar deur honderden joden bijeendreven die ze bij razzia’s hadden opgepakt:

Foto’s van Grete Weils 90ste verjaardag en een uitnodiging voor haar herdenking

Elke nacht behalve zaterdags en zondags – zelfs de duivel heeft recht op een vrij weekend – worden vierhonderd joden, mannen, vrouwen en kinderen, uit hun huizen gehaald, in trams geladen, naar het station gebracht en vandaar naar een Nederlands doorgangskamp getransporteerd,’ zegt in het boek de joodse arts uit de Beethovenbuurt tegen de Duitse journalist die twintig jaar later naar Amsterdam terugkeert om zich op zijn houding in die duistere jaren te bezinnen. En dan vervolgt hij zijn verslag met:
‘Uit het doorgangskamp gaat elke week een transport van duizend mensen naar het oosten. Oosten, daarbij kun je je van alles voorstellen, Hannover is het oosten, Berlijn, Breslau of Polen. Het oosten is een begrip dat niets betekent of liever het Niets betekent, eindstation dood. Ze zijn al zeven weken aan het deporteren, u kunt uitrekenen hoelang het zal duren: een kleine twee jaar.’ (meer…)

Aan de wieg van een nieuwe poëzie: germanist Ad den Besten (1923-2015)

In 1969 zat Ad den Besten in de jury van de Poëzieprijs tgv de Culemborgse eeuwfeesten. Op de foto zit hij uiterst links, terwijl rechts de tweede prijswinnaar Reinjan Mulder zijn gedicht voorleest.

Kort na de oorlog ging het niet goed met de poëzie. In de boekwinkels bogen de planken door onder het gewicht van onverkoopbare bundels op oorlogspapier. Uitgevers meenden dat er geen jongeren met talent meer waren en brachten daarom nauwelijks nieuwe boeken uit. Voor een doorbraak zorgde de Windroos-reeks, die in 1950 begon te verschijnen bij de uitgeversmaatschappij Holland, tot dan toe onberispelijk christelijk. De reeks, waarin dichters als Remco Campert, Simon Vinkenoog, Paul Rodenko, Hans Andreus en Jan Hanlo debuteerden, bestond in de jaren tachtig nog steeds, maar bezat toen al geen schaduw meer van zijn vroegere glorie. Redacteur Ad den Besten (1923-2015) had zich dan ook al lang van het werk dat hij begon afgekeerd, net als van het het hele poëtische bedrijf. Reinjan Mulder sprak hem aan de vooravond van zijn pensionering in 1984, over De Windroos, dichtersavonden in de jaren vijftig en zijn ethische visie op de literatuur.
Door Reinjan Mulder
In het in 1983 verschenen derde deel van zijn Geheim Dagboek (1949-1951) beschrijft Hans Warren hoe hij op een literaire avond in Middelburg zijn gedichten mocht voorlezen. Op 13 oktober 1950 doet de vooraanstaande poëzie-promotor Ad den Besten de Zeeuwse hoofdstad aan. Als illustratie bij zijn lezing heeft hij enkele jonge dichters uitgenodigd om iets uit hun werk te laten horen. Een paar dagen nadien noteert Warren dat de avond, waar onder meer ook J. W. Schulte Nordholt optrad, een succes is geworden: „De zaal was vol, voornamelijk met meisjes van middelbare scholen; het was er gezellig en toch muisstil, ze luisterden werkelijk. Ik oogstte grote bijval, hoewel ik mijn Zeeuw-zijn niet uitspeelde en soberder in mijn optreden was dan de anderen.”
De literaire avond waar Hans Warren over schrijft, vond plaats in de tijd dat Ad den Besten bij uitgeverij Holland met zijn Windroos-reeks begon. Een reeks pretentieloze dunne dichtbundeltjes die zijn reputatie nog steeds dankt aan het grote aantal dichters van naam dat er in publiceerde, of vaak zelfs debuteerde. Tot die debutanten horen Remco Campert, Simon Vinkenoog, Paul Rodenko, Hans Andreus, Jan Hanlo en Mischa de Vreede, terwijl ook dichters als C. Buddingh’, Hans Warren, (meer…)

Bij de dood van Dubravka Ugresic: Wat blijft er van je over, als je niet meer kan bewijzen dat je hebt geleefd?

Door Reinjan Mulder
Gisteren kreeg ik bericht dat de Joegoslavische schrijfster Dubravka Ugresic (1949-2023) is overleden. Ik had dat niet zien aankomen, al had ik het kunnen weten. Ze was ziek. Een tijdje terug belde ze me plotseling op omdat ze met me praten wilde. We maakten een afspraak en ik fietste naar haar huis in Nieuw West, nog altijd hetzelfde, vlak bij de Moskee.
Ik was daar een paar keer eerder geweest, en er was weinig veranderd. Dubravka gaf me haar laatste in het Engels vertaalde  boek, vol stukken die 25 jaar eerder in ons Cultureel Supplement hadden gestaan, en zei zich zorgen te maken over haar archief. Dat had ze naar de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam gebracht, maar ze hoorde daar maar niets van.
Ik beloofde er eens naar te informeren en al een paar maanden later kreeg ik het voorstel te zien dat de Bijzondere Collecties haar archief nu, in 2023, al wil laten inventariseren. Dat  leek me een goed teken. Haar archief was, net als het mijne, een ‘levend archief’, vol met teksten en correspondenties en vatbaar voor aanvullingen en uitbreidingen, maar die naam is nu helaas verouderd. Al zijn er vast nog genoeg zaken in haar huis, die het verdienen bewaard te worden, leven doet haar archief niet meer.

Dubravka was een bijzondere schrijver, bekend over de halve wereld, maar overal zonder groot publiek. Daarbij had ze voor ons het nadeel dat ze geen Nederlands sprak. Ze was een talenwonder, afgestudeerd als slaviste, en sprak vele talen, maar toen ze eenmaal naar Nederland verhuisde, waren haar leerjaren kennelijk voorbij. Ze begreep het Nederlands een beetje, maar spreken deed ze het niet, althans niet in mijn bijzijn. Dat maakte het lastig om je geliefd te maken in je nieuwe vaderland. 
Ik leerde haar kennen via haar uitgever Henk Figee, in het begin van de jaren negentig, toen de burgeroorlog in Joegoslavië op zijn hevigst woedde. Die oorlog zou tot haar ontzetting meteen ook het einde van dat mooie land inluiden.
Dubravka voelde zich Joegoslaaf, en daarnaast wereldburger, maar geen Kroatische, wat voortaan haar officiële identiteit zou worden. Ze was, ontsnapt aan alle haat en het geweld, voor even neergestreken in Amsterdam, die dag, en beloofde een actueel stuk voor ons Cultureel Supplement te schrijven. En toen dat eenmaal binnen was, vond de kunstredactie dat we haar dan ook maar een column moesten geven, al vertrok ze kort daarop naar Amerika. Een stem uit een land dat bezig was op te houden met bestaan en voor mij een land waar ik sinds 1963 de gelukkigste vakanties van mijn leven doorbracht, dat  kon alleen maar interessant zijn.

In haar boek Nationaliteit: geen (1993) kijkt Dubravka Ugresic met vleiende dankbaarheid terug op die verwarrende tijd:
‘Ik kon toen nog niet weten dat zij – de mensen van de redactie, die ik niet kende – mij het leven hebben gered. Misschien is dat wat te sterk uitgedrukt, ik bedoel eigenlijk: dat ze me in zeker zin het leven hebben gered. (…) Hoe kunnen duizend woorden een leven redden? … Wat mij het leven redde waren die gewone, dagelijkse handelingen: een vel papier in de schrijfmachine draaien, een tekst schrijven, het geschrevene naar Amsterdam sturen, naar Zagreb bellen…’

Een paar jaar spraken we elkaar nog geregeld, en leverde ze trouw haar prachtige stukken voor ons in bij haar vaste vertaler Roel Schuijt, tot ze voor een tijdje naar Berlijn verhuisde, in 1995, en er bij Nijgh & Van Ditmar een boek van haar met korte stukken verscheen, ‘De cultuur van leugens’.
Ik reisde haar toen voor een weekendje na, en maakte een interview met haar, tijdens een maaltijd in een Berlijns restaurant, waar we, toevallig of niet, Frank Berberich tegen het lijf liepen, de hoofdredacteur van het befaamde ‘Lettre International,’ waarvan Dubravka inmiddels regelmatig medewerker was.
Die kennismaking leidde voor mij weer naar nieuwe interviews, met onder anderen Lettre Internationals beminnelijke oprichter Antonin Liehm, en voor haar uiteindelijk naar een paar contracten met uitgeverij De Geus, waar ik in 1998 uitgever werd, en waar ik ik maar al te graag instemde met het voorstel van onze royale directeur Eric Visser om Dubravka een onderdak te geven, toen ze zich bij Nijgh & Van Ditmar niet meer thuis voelde. Bij De Geus stond winst maken niet voorop, zoals op het Singel, destijds. 
Dat leidde wat mij betreft tot een paar mooie, nieuwe boekprojecten van Dubravka Ugresic, waarvan ik me vooral ‘Amsterdam, Amsterdam’ herinner, in opdracht van Felix Meritis, met een door haar aangedragen omslag, waarop ik meende haarzelf te ontwaren, terwijl ze met haar enorme lijf tegen een steile Amsterdamse brug op fietst.
Dat beeld was achteraf gezien heel treffend voor haar situatie. Ze deed haar uiterste best zich te redden in ons lastige Amsterdam, waar ze nu ook een huis had gekocht, een galerijflat in Nieuw West, maar vanzelf ging dat niet. Ze moest hard trappen. 
Toen ik daarna, in 2003, naar Meulenhoff overstapte, verflauwde het contact weer enigszins, maar toch hielden we contact. Zo kwam ze een paar jaar geleden nog bij ons in ons nieuwe huis aan de Gijsbrecht van Aemstelstraat eten.
Haar leus, ooit genoteerd op een ansichtkaart uit Boston, was: ‘
Keep in touch with the Dutch’.
Vandaag zocht ik het NRC-interview met Dubravka Ugresic terug dat ik in 1995 met haar in Berlijn maakte, over het voorgoed uiteenvallen van Joegoslavië, en haar boek ‘De cultuur van leugens‘.
De titel boven mijn interview is actueler dan ooit: ‘Wat blijft er van je over, als je niet meer kan bewijzen dat je hebt geleefd?’
Haar archief blijft nu van haar over, maar ook al haar boeken. Dubravka Ugresic werd inmiddels in heel wat talen vertaald. En bij mij blijft boven al over: de herinneringen.
Ik ga nog één keer naar mijn mailbox om te zoeken naar berichtjes van haar. Van tien jaar geleden stamt dit korte, lieve mailtje:

Dear Reinjan
It is so nice to be remembered by friends (and forgotten by enemies).
We have to meet in order to catch up!
I am here in Amsterdam, yes, I am also traveling quite a bit.
And my phone is the same:
020-6693756
All my best to you,
Dubravka

WAT BLIJFT ER VAN JE OVER ALS JE NIET MEER KAN BEWIJZEN DAT JE HEBT GELEEFD? – een interview uit 1995   

VOOR DE OORLOG IN HET het voormalige Joegoslavië was de Kroatische schrijfster Dubravka Ugresic (1949) voornamelijk geïnteresseerd in autonome, formalistische literatuur. Maar door de oorlog voelde ze zich gedwongen om over politiek te gaan schrijven. Al snel werd ze daarom door Kroatische kranten tot een ‘vijand van het volk’ uitgeroepen en week ze uit naar Berlijn.
Haar nieuwste essaybundel, De cultuur van leugens, is op dit moment alleen nog maar in het Nederlands te lezen. Maar over een half jaar verschijnt bij uitgeverij Suhrkamp de Duitse vertaling en daarna komt er een Engelse en Amerikaanse editie. Maar Ugresic’ landgenoten zullen – als ze geen vreemde talen lezen – voorlopig moeten gissen wat de schrijfster over haar geboorteland te beweren heeft. Dat is, zegt ze, haar eigen wens. De schrijfster is bang de reacties in Kroatië niet goed aan te kunnen. De cultuur van leugens bevat een reeks kritische artikelen over de veranderingen die de afgelopen jaren in het vroegere Joegoslavië hebben plaatsgevonden en Ugresic vreest dat deze aanleiding zullen zijn voor een heksenjacht. Ze heeft daar voorlopig geen behoefte meer aan. Nadat ze in 1992 op een PEN-congres de aandacht had gevraagd voor de verkrachtingen in haar land heeft ze, naar ze zegt, al het nodige over zich heen gekregen. Een Kroatische krant drukte verschillende keren haar privé-telefoonnummer in zijn kolommen af, waarna ze in Zagreb geen rustig ogenblik meer heeft gehad. ‘Zagreb is een kleine stad. Iedereen kent je. Zo’n actie betekent dat iedere idioot je wat kan aandoen.’
Soms denkt ze dat ze er misschien toch voor moet zorgen dat mensen in Kroatië, al zijn het er maar tien, of twintig, haar boek kunnen lezen en begrijpen. Maar dan (meer…)

Bij de dood van de schrijver-uitgever Roberto Calasso (1941-2021): ‘de Griekse mythologie is onuitputtelijk’

Door Reinjan Mulder 
Betrekkelijk onopgemerkt in Nederland stierf op 28 juli 2021, midden in de door Corona verziekte zomervakantie, de Italiaanse schrijver en uitgever Roberto Calasso (1941). De halve eeuw voor zijn dood bestierde hij in Italië het befaamde high-brow uitgevershuis Adelphi, maar zeker zo bekend was hij in Nederland door zijn bijzonder erudiete boeken. Wat ik tot voor kort echter niet wist, was dat hij getrouwd was met de Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggi. In de Groene van deze week staat een prachtig profiel deze schrijfster, van wie recent ook haar debuut bij ons is verschenen. Dat deed mij weer terug denken aan de bijzondere dag waarop ik Calasso op de beurs in Frankfurt sprak.
Calasso’s ambitieuze boek
De bruiloft van Cadmus en Harmonia, was toen net in het Nederlands vertaald. Daarin had hij duizenden jaren na dato de vaak gruwelijke verhalen uit de Griekse mythologie opnieuw gerangschikt en naverteld. Het boek was een verrassend verkoopsucces in Italie geworden, en in Nederland had de Wereldbibliotheek het aangekocht en uitgebracht.
In ons gesprek vergeleek Roberto Calasso zich met klassieke ‘mythografen’ als Ovidius en Catullus. ‘De lezer moet eerst gedesorienteerd raken om ontvankelijker te worden voor de wereld van de mythen.’
Hoog tijd voor een terugblik, nu er recent weer nieuw werk van de uitgever schrijver op de markt is gekomen. .

In 1988 kreeg de Italiaanse auteur en uitgever Roberto Calasso (1941-2021) op de eerste dag van de Frankfurter Buchmesse een panisch telefoontje uit Milaan. Zijn boek Le nozze di Cadmo e Armonia, dat zijn uitgeverij nog geen week eerder had uitgebracht, was nu al volledig uitverkocht. Alle 15.000 exemplaren waren in enkele dagen over de toonbank gegaan! Mocht er meteen een nieuwe druk worden opgelegd?
Voor Calasso was het bericht om meer dan een reden verheugend. Niet alleen had hij als uitgever laten zien een goede neus te hebben voor wat succes heeft. Een eerste druk van 15.000 exemplaren is ook in Italie aan de hoge kant. Nee, hij was nu eindeljk ook als auteur (meer…)

Is dit genoeg, een stuk of wat boektitels? Reinjan Mulder maakt de balans op na 25 jaar boeken maken

De vijftig beste sinds 1998

Door Reinjan Mulder
‘Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten,’ vroeg J.C. Bloem ooit in zijn aan Irene Vorrink (!) opgedragen gedichtencyclus Sintels. De dichter hoopte daarmee zijn ‘bestaan’ te rechtvaardigen, zo dichtte hij verder: als dichter – en natuurlijk ook als mens.
Daarna had Bloem, of althans zijn dichterlijke ik, het nog kort over het ‘slecht vervullen van onnooozle plichten’, die hij als dichter om den brode allengs zou hebben ‘verdaan’.
Nu ik op 1 maart aanstaande 25 jaar geleden mijn riante baan als redacteur bij NRC Handelsblad opzei, om zelf boeken te gaan maken, eerst als uitgever bij het onafhankelijke De Geus, daarna als adjunct bij de concernuitgeverij Meulenhoff, en nog weer wat later als auteur en freelance-redacteur bij een bonte verzameling grotere en kleinere uitgevers, komt ook bij mij onvermijdelijk die vraag op: heb ik zo genoeg gedaan?
Dat wil zeggen: ben ik terecht bij de krant opgestapt waar ik zoveel grote stukken kwijt kon die ik zelf zo graag schrijven wilde, om in het zweet mijns aanschijns ver van huis zelf boeken te gaan maken die de toets van de literatuurkritiek die ik zo lang en luid bij NRC had ingezet, nog altijd kunnen doorstaan?

In 2019 wordt Reinjan Mulder met Cleo Wächter op het Ministerie van OKW ontvangen, waar ze de minister uitvoerig bijpraten over hun twee fotoboeken

Maar wat is genoeg? Mij zou het al tevreden stellen wanneer ik in die 25 jaar die inmiddels zijn verstreken sinds mijn vertrek bij NRC, ten minste 25 boeken had laten verschijnen waarover wij, en dan bedoel ik natuurlijk in de eerste plaats ikzelf, uiteindelijk na zo veel jaar nog steeds weinig te klagen hebben.
Ik ben daarom maar eens gaan tellen of ik dat aantal bij benadering zou kunnen halen, waarbij ik goed besef dat boeken nooit het werk zijn van één man of één vrouw. Er zijn altijd meer mensen bij een uitgave betrokken, hetzij als auteur, hetzij als vertaler, hetzij als vormgever, uitgever, vertegenwoordiger of boekverkoper.
En ook als koper en lezer. Want zonder kopers en lezers bestaat een boek toch eigenlijk ook niet. Of het moet vele jaren later toch nog eens worden ontdekt, zoals mij in 2012 overkwam met mijn experimentele kunstproject ‘Objectief Nederland’, begonnen in 1971 en na meer dan veertig jaar lijdzaam afwachten toch nog door niets en niemand minder dan de Rijksmuseumstaf voor vol aangezien.
Maar goed, voor ik het wist, kwam ik al vrij gauw op de gewenste 25 boeken uit, en voor ik het wist, zat ik zelfs al vrij gauw boven de vijftig.
Dat hoefde nu ook weer niet, van mij. Daarom ben ik, toen ik eenmaal bij vijftig was (nee, eenenvijftig!), maar gauw weer opgehouden. Er zijn grenzen aan de eigendunk. Twee goede boeken per jaar, gemiddeld, wat wil een mens die om boeken geeft, nog meer?

Thomas Heerma van Voss signeert Verdwenen boeken

Wat zijn dan die vijftig boeken, vraagt u nu misschien, waaraan ik vanaf mijn vertrek bij NRC Handelsblad in 1998 op een of andere manier heb meegewerkt? Als ik ze rangschik op hun jaar van verschijnen gaat het – naar mijn huidige smaak – allereerst om deze vijftig, die nu nog alle vijftig in mijn boekenkast staan :

1998 Liesbeth Nobel – Het talent
Martin Walser – Een springende fontein

1999 Vamba Sherif – Het land van de vaders
Laure Adler – Marquerite Duras (biografie)
Jana Beranova – Tussen de rivieren (poëzie)

2000 Marek van der Jagt (Arnon Grunberg) – De geschiedenis van mijn kaalheid
Kader Abdolah – Spijkerschrift
Sandra van Beek – De grote illusie
Sana Valiulina – Het kruis
Ken Wiwa – Zoon van een heilige

2001 Dubravka Ugresic – Verboden te lezen
Astrid Roemer – Miauw! (poëzie)
Ton van Reen – Gestolen jeugd

2002 Esther Gerritsen – TussenEenPersoon
Marek van der Jagt (Arnon Grunberg) (meer…)

Recensie Oberski’s ‘Kinderjaren’ in 2022 meest gelezen – steeds meer aandacht voor Tessa de Loo en Nooteboom

Door onze mediaredactie
In 2022 zijn het bij gebrek aan nieuwe stukken een paar oude NRC-recensies van Nederlandse literatuur geweest die het meest zijn bezocht op Das Zahngold, samen met de inmiddels historische interviews met de schrijvers Tessa de Loo en Dirk Ayelt Kooiman en de al wat oudere necrologieën van de te vroeg gestorven Wim Brands en Nanne Tepper.
Absolute cijfers van het aantal bezoekers zijn niet meer beschikbaar, nu Das Zahngold principieel geen cookies registreert, maar de cijfers van Google Analytics laten duidelijk een paar belangrijke trends van het afgelopen jaar zien.
Stijgend in de belangstelling zijn nog steeds de – kennelijk klassieke – recensie van Jona Oberski’s debuut Kinderjaren, in 2022 voor het eerst het meest gelezen stuk op de site (met 9% meer lezers dan in 2021), de terugblik op de (oorspronkelijk nogal negatieve) recensie van Cees Nooteboom’s roman Rituelen (43% meer lezers!) en het interview met schrijfster Tessa de Loo over het onverwacht grote succes – inmiddels 1,5 miljoen (!) verkochte exemplaren – van haar inmiddels verfilmde en tot musical bewerkte roman De Tweeling (een bezoekers-stijging van 28% in een jaar).
Nieuw in de toptien zijn dit jaar weer de – verlate – necrologie van de vroegtijdig gestorven VPRO-presentator Wim Brands, die afgelopen jaar 70% (!) meer aandacht steeg, een van de eerste (1975) interviews met de ook inmiddels overleden auteur en Revisor-oprichter D.A. Kooiman (+204%, een verdrievoudiging sinds 2021) en de NRC-recensie van het lang nogal onderschatte Au Pair, de laatste (1989) grote roman van de 100 jaar geleden geboren Willem Frederik Hermans (+1.093%, een ver-twaalfvoudiging!).
Hoogst geëindigd nieuw stuk op Das Zahngold was – op plaats 11 – een voorpublicatie van het NRC stuk van Reinjan Mulder over de recent ontdekte roman van de Duitse Exil-schrijfster en verzetsstrijdster Grete Weil (1906-1999), De weg naar de Grens, op afstand gevolgd door een recente terugblik op het leven van de auteur Jeroen Brouwers.
Andere opvallende stijgers waren de necrologie van de onlangs tien jaar geleden  overleden Groningse schrijver Nanne Tepper (+38%), de in 1998 geschreven NRC-reportage over de Oekraïense (!) jaren van de Russische schrijver Konstantin Paustovski (+69%), de herinneringen aan de nu 21  jaar geleden overleden Duits-Engelse schrijver Max Sebald (+62%) en de NRC-recensie van Hella Haasse’s inmiddels klassiek geworden,’Indische’ roman Heren van de thee (meer dan verdrievoudigd: +250%). De interesse in onze koloniale tijd is, wat Haasse betreft, nog groeiende
De aandacht voor drie nog altijd veel gelezen stukken over Connie Palmen, over wie een jaar geleden een uiterst succesvolle TV-serie werd uitgezonden, zakte dit jaar, nu de serie is afgelopen, (meer…)

Blinde fotograaf Evgen Bavcar over kijken, W.F. Hermans en het zwarte licht: ‘We zien wat we weten’

Bavcarfoto

De blinde fotograaf Evcen Bavcar – boeken en brieven uit Parijs en Slovenië

‘Niemand kan meer in de landschappen van mijn jeugd komen,’ weet de blinde fotograaf Evgen Bavcar (1946). ‘Maar ik heb mijn innerlijke galerien. Ik kan niet tegen u zeggen: kom daar eens kijken. Maar daarom maak ik juist mijn foto’s.’ 
Door Reinjan Mulder
In het verhaal ‘De blinde fotograaf’ van W.F. Hermans – opgenomen in Een Landingspoging op Newfoundland – gaat een weekbladjournalist voor de rubriek Paradoxale Persoonlijkheden op zoek naar een fotograaf die blind is. Het is een absurd verhaal, maar het interessante is dat het een goed doordachte visie geeft op het verschijnsel fotografie. De blinde fotograaf blijkt een groot gedeelte van zijn tijd door te brengen in een donker achterhuis, en na enige verwikkelingen met zaklampen krijgt de journalist in de gaten waarom hij denkt dat hij fotograferen kan. Als jij fotografeert, heeft de blinde fotograaf tegen zijn moeder gezegd, komt dat (meer…)

De Hanna’s (fragment) – Bij het honderdste geboortejaar van Hanna Mulder-Hulscher

Honderd jaar geleden, op 30 mei 1922, werd in de Amsterdamse Vroedvrouwenschool in de Sarphatistraat de latere dansdocente Hanna Hulscher (1922-2013) geboren. Bijna veertig jaar lang gaf zij danslessen aan duizenden kinderen in Geldermalsen en Zaltbommel.
Als dansdocente leeft zij nog alleen voort in de herinneringen van haar Betuwse leerlingen, maar de honderden portretten die haar man Piet Mulder (1919-2001) van haar maakte, laten onverwacht een andere kant van haar zien. 
Een aantal van die portretten zijn nu gebundeld in het boekje ‘Piet Mulder – Hanna‘ dat ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag bij uitgeverij De Weideblik verscheen.
In dit fragment uit het boekje beschrijft haar zoon
Reinjan Mulder wie zijn moeder was en waarom zij in 1941 voor zijn vader bezweek.   
Door Reinjan Mulder
Voordat er livestreams bestonden, lieten de meeste dansers na hun dood weinig na. Bijzondere choreografieën kon je met ingewikkelde notatiesystemen nog voor het nageslacht bewaren en er waren een paar mooie films van beroemde dansers gemaakt, maar totdat de partner van Hans van Manen zich ging toeleggen op het integraal filmen van de balletten van zijn man, soms al meedansend, vanaf de dansvloer, verdween zelfs het werk van de meest gelauwerde choreografen vaak samen met de herinneringen van hun dansers. Wie kijkt er nog naar de balletten van Nijinsky, wat weten we nog van een Noerejev?

Piet Mulder, Hanna, 1955. Pentekening 24×32 cm

Die vergankelijkheid geldt eens te meer voor dansdocenten. Hun producten zijn hun leerlingen, en als die leerlingen niet heel veel talent hebben, of iets te weinig doorzettingsvermogen, blijft er na hun dood niet veel meer over dan een stuk of wat verhalen, hoe goed en inspirerend hun lessen aan de barre ook zijn geweest. Mijn moeder Hanna Hulscher (1922-2001) was zo’n bevlogen dansdocent. Vanaf het begin van de jaren vijftig tot ver in de jaren tachtig gaf ze in Geldermalsen danslessen, waar meisjes van 4 tot een jaar of 18, en soms een enkele jongen, naar muziek leerden luisteren en mochten bewegen op die muziek. In haar beste tijd kwamen er elke week meer dan 150 leerlingen bij haar langs, eerst tussen de trotse vaandels in Ons Huis, waar normaal de harmonie oefende, en later in het gebouwtje van de Geldermalsense postduivenvereniging of bij haar thuis. Hanna leerde haar kinderen daar (meer…)