Wilma Schuhmacher van antiquariaat Schuhmacher: ‘De prullenmand van meneer Reve hoeven we niet’

Avantgarde catalogi van Antiquariaat Schuhmacher, 2001 en 2002

Avantgarde catalogi van Antiquariaat Schuhmacher, 2001 en 2002

Door Reinjan Mulder
Af en toe rijd ik over de Gelderschekade, en zie dan dat daar nog steeds Antiquariaat Schuhmacher zit, nu al meer dan zestig jaar. De helft van die tijd, bijna dertig jaar lang, kwam ik daar veel over de vloer. Aanvankelijk om met de oprichter Max Schuhmacher (1927-2007) te praten, altijd goed voor een paar nieuwtjes en mooie anekdotes, daarna omdat mijn toenmalige vrouw er werkte, en na de dood van Max zag ik nog een tijdje zijn bijna even oude (half)zuster Wilma Schuhmacher vrij veel.
Was Max Schuhmachter lange tijd voor de meeste mensen het gezicht en de verkoper van de zaak, de man die altijd in vergeten boedels en nalatenschappen op zoek was naar bijzondere vondsten, de nu 88-jarige Wilma Schuhmacher was, zoals ze zelf zei, binnen het legendarische antiquariaat ‘de moeder van de catalogi en de moeder van de prijzen’. Sinds ze in 1952 als werkstudente bij de zaak van haar broer betrokken raakte, heeft ze – onzichtbaar voor het publiek – meer dan 200 catalogi vervaardigd, waarin ze in de loop der jaren steeds dieper inging op de inhoud en de vorm van de aangeboden boeken. Het is voor dit unieke werk dat zij al in 1991 in het Haarlemse stadhuis de Laurens Jansz. Costerprijs voor ‘verdiensten in het boekenvak’ kreeg. Het juryverslag wees (meer…)

40 Schilderijen in Vuurtoren: ‘Just sorry that he’s not here’ – Piet Mulder-tentoonstelling in Harwich geopend.

OndervuurtorenfotoDoor Reinjan Mulder
I am so proud that I helped to make it happen, but I am just sorry that he is not here to see it.’ Het is eruit voor ik er erg in heb, maar het klopt. Ik sta met de jonge verslaggever van de Harwich and Manningtree Standard aan de kade in Harwich en hij heeft me de vraag der vragen gesteld: wat gaat er door me heen? Ik heb net een snelle rondgang gemaakt door de hoge vuurtoren van het stadje – voor zover je bij een verticaal bouwsel als een vuurtoren van een rondgang kunt spreken – en voel me inderdaad niet weinig… trots. Nog geen jaar geleden heb ik een mailtje naar de directeur van het jaarlijkse Harwich Festival geschreven met de vraag of hij, nu zijn festival zo professioneel wordt, geen expositie van mijn vader, de schilder Piet Mulder kan  inpassen – en nu is het zover. Meer dan 40 schilderijen van mijn in 2001 overleden vader zijn in de oude vuurtoren te zien, en met een spandoek, affiches en zijn naam in uitgeknipte letters wordt Harwich uitgenodigd een kijkje te komen nemen. Het Harwich Festival of Arts heeft dit jaar de toepasselijke titel Leading Lights, zodat we in het leading light dat de vuurtoren is van publiek en pers-aandacht verzekerd zijn.

Piet Mulder: Lightships near Shotley

Piet Mulder: Lightships near Shotley

In de winter van 1975 is het allemaal begonnen. Mijn vader kocht tijdens een vakantie aan de Engelse kust een appartement ‘met zicht op zee’. In Engeland de droom van iedere gepensioneerde. Lees Graham Swifts Last orders er maar op na.
Maar mijn vader was niet alleen bijna gepensioneerd, hij wilde ook meer gaan schilderen. Hij wilde op zin zestigste niet stoppen met werken, hij wilde opnieuw beginnen – maar nu als schilder. Niet langer wilde hij alleen maar klein werk blijven maken voor (meer…)

Meester noch knecht – Voor Antoni Mulder (1890-1963) die vandaag 125 jaar geworden zou zijn

Door Reinjan Mulder
Antonims
Laatst zat ik aan bij een gedenkwaardig etentje. Een van de gasten was van Surinaamse herkomst, een ander was gedeeltelijk van joodse oorsprong, de gastvrouw was joods-Surinaams en de familie van een vierde aanwezige kwam van een arm Zuid-Hollands eiland. We spraken over de vraag of je je voorvaderen moest kennen, eren, waarderen, of misschien zelfs wreken. Sommige van ons hadden slaven onder hun voorvaderen en maakten zich druk over Zwarte Piet.
Na een tijdje keek iedereen naar mij. En ik? Van wie stamde ik eigenlijk af?
Ik hoorde ze al denken: was jouw familie geen Nederlandse slavenhandelaar, en profiteerden jullie soms niet van de rijkdom in de overzeese koloniën?
Wie zal het zeggen? Ik ben groot geworden in de jaren zestig, en weet niet beter dan dat je je niet op je ouders of voorouders mag beroepen – en dat je dus ook niet voor hen hoeft te schamen. Maar onze voorouders, hoorde ik tijdens het etentje, hebben ook vaak aan ons gedacht, soms in de moeilijkste omstandigheden, en daarom moeten wij nu aan hen denken. Dat zijn we aan hen verplicht.
Vandaag is het 125 jaar geleden dat mijn grootvader Antoni Mulder in Terwolde (Gld.) werd geboren, de vader van mijn vader. Een goede gelegenheid om nu dan maar eens wat dieper in zijn – en mijn? – geschiedenis (meer…)

Meimaand dodenmaand – de best gelezen stukken van mei

18de druk van Kellendonk's Mystiek Lichaam, Uitg. Meulenhoff 2005

18de druk van Kellendonk’s Mystiek Lichaam, Uitg. Meulenhoff 2005

Door onze mediaredactie
In de afgelopen maand werden in Das Zahngold veel stukken over de doden opgevraagd, met als uitschieters de recente terugblik op de schrijver Frans Kellendonk, 25 jaar na zijn dood (377 keer), en de herinnering aan Hannelore Grünberg-Klein, de moeder van Arnon Grunberg (224 keer). Daarnaast was er veel vraag naar het 2 jaar oude stuk over begraven en cremeren en het familie-graf op de begraafplaats Deil (142 keer) en de stukken bij de dood van de voormalige NRC Handelsblad-hoofdredacteur André Spoor (59 en 33 keer). De 10 meestgelezen stukken in mei 2015 zijn daardoor:
1. (-) ‘Voortdurend in verzet‘ – 25 jaar na de dood van Frans Kellendonk
2. (2) ‘Het meisje dat er niet had mogen zijn’ – Bij de dood van Hannelore Grünberg-Klein (87)
3. (1) Wie zijn Babel & Voss?
4. (re) Wat een tuttigheid! – Lulu Wang’s (meer…)

‘Voortdurend in verzet’ – 25 jaar na de dood van de schrijver Frans Kellendonk (1951-1990)

Frans Kellendonk, Typoscript van 'Trouwportret' (oorspronkelijk 'Echtelieden')

Frans Kellendonk, Typoscript van ‘Trouwportret’ (oorspronkelijk ‘Echtelieden’)

Door Reinjan Mulder
UPDATE – Dit jaar is het 25 jaar geleden dat Frans Kellendonk overleed. Reden genoeg kennelijk om – met een paar maanden vertraging – een ruime selectie uit zijn brieven uit te geven. Later deze week worden ze feestelijk in Amsterdam gepresenteerd, zodat ik ze, afgezien van een paar fragmenten in de Volkskrant en Trouw, nog niet heb kunnen lezen, maar afgaande op die paar fragmenten krijg ik het idee dat ze misschien minder spectaculair zijn dan ik had verwacht – en gehoopt. Als dit de hoogtepunten van zijn correspondentie zouden zijn, zou de rest dan niet nog meer tegenvallen?
Tien jaar geleden wilden wij bij Meulenhoff, toen nog Kellendonk’s uitgever, ook een uitgave van die brieven verzorgen, om de belangstelling voor hem weer een broodnodige impuls te geven, maar daarop werd toen door de erven verontwaardigd gereageerd. Hoe haalden we het in ons (meer…)

April 2015: nieuwe aandacht voor W.F. Hermans, Ludwig Wittgenstein en een blinde fotograaf

Ludwig Wittgenstein als kind

Ludwig Wittgenstein als kind

Door onze mediaredactie
Onder de meest gelezen stukken in Das Zahngold waren in april, een maand na het verschijnen van Willem Otterspeer’s Hermans-biografie, opmerkelijk veel artikelen over en rond W.F. Hermans. Niet alleen werd de terugblik op zijn necrologie veel en goed gelezen, ook het interview met Hermans’ ‘Eckermann’ Frans A. Janssen – dat al snel een pijnlijk staartje kreeg – vond veel bezoekers, evenals het interview met de blinde fotograaf een filosoof Evgen Bavcar en het stuk over de fotobiografie van de door Hermans bewonderde Ludwig Wittgenstein. Verder kwam er de laatste dagen snel meer interesse in het stuk over Hannelore Grünberg-Klein: de moeder van Arnon Grunberg, van wie afgelopen maand (postuum) een boek over haar oorlogservaringen verscheen. Onverminderd populair waren ten slotte weer de stukken over Connie Palmen en een van de leiders van de Kultuurkamer, de Betuwse schilder Jan van Anrooy.

In volgorde van de (unieke) bezoekersaantallen betekent dit dat de meestgelezen-toptien over april er alsvolgt uitziet:
1. (1) Wie zijn Babel & Voss?
2. ( re ) Het meisje dat er niet had mogen zijn – bij de dood van Hannelore Grünberg-Klein
3. (re) Reinjan Mulder en Marli Huijer over hun boek Opnieuw Beginnen
4. (-) Tranen om W.F. Hermans of Hermes Trismegistos? – interview met Frans A. Janssen
5. (8) Nazikunst in het Gemeentehuis(meer…)

Schrijver M.M. Schoenmakers over zijn romancyclus rond Desi Bouterse’s Surinaamse revolutie

'Ik ga met het manuscript aan de slag en zal daarbij zeker mijn voordeel doen met jouw leeservaring...'

Schoenmakers in 2004: ‘Ik ga met het manuscript aan de slag en zal daarbij zeker mijn voordeel doen met jouw leeservaring…’

De schrijver M.M. Schoenmakers (Den Bosch, 1949) viert deze maand – mede dank zij DWDD – onverwachte triomfen met zijn roman ‘De Wolkenridder’. Minder bekend is dat Schoenmakers eerder een indrukwekkende trilogie schreef over de naoorlogse geschiedenis van Suriname. Meer dan tien jaar werkte hij zelf in die tijd in Suriname en op basis van zijn onthutsende ervaringen daar schreef hij ‘Stroomafwaarts en stroomopwaarts’, een cyclus over de mislukking van het ontwikkelingswerk en de cultuurkloof tussen hulpverleners en Surinaamse indianen.
Twintig jaar geleden interviewde ik M.M. Schoenmakers voor NRC Handelsblad over dit grootse project. Daarna werd het stil om de auteur. In  2004 stuurde hij me nog een manuscript dat door zijn uitgever geweigerd was, met de vraag wat ik er van vond. Dat schreef ik hem, hij ging ermee aan de slag, zei hij – en nu is daar, weer 10 jaar later, het bejubelde ‘De Wolkenridder’.
Tijd voor een herwaardering van de M.M. Schoenmakers van de meesterlijke Suriname-trilogie. Tijd voor zijn eerste grote dagblad-interview. 
 

Door Reinjan Mulder
In het laatste deel van zijn grote Surinaamse epos ‘Stroomafwaarts en stroomopwaarts’ beschrijft M.M. Schoenmakers hoe een indiaan, Julius Ebicilio, na veel omzwervingen diep in het oerwoud een groep andere indianen tegenkomt. Het is één van de sleutelscènes in de 650 bladzijden dikke trilogie. In vier bootjes komt het gezelschap langzaam om de bocht van de rivier gevaren en Ebicilio herkent zijn vroegere dorpsgenoten. Elk gezicht, schrijft Schoenmakers, wekt bij hem herinneringen op aan ‘een leven van rust en onvergelijkelijk zoete dromen’. Maar (meer…)

Een leven lang schrijven tegen leugenaars, gekken en malloten – 20 jaar na de dood van W.F. Hermans

Landingspoging op New Foundland - naar de Niagara Falls

Landingspoging op New Foundland – naar de Niagara Falls

Door Reinjan Mulder
Twintig jaar geleden, op 27 april 1995, overleed in een ziekenhuis in Utrecht de schrijver Willem Frederik Hermans. Ik heb Hermans nooit goed gekend, en dan nog voornamelijk als schrijver, uit zijn boeken. Zijn belangrijkste werken had hij toen ik voor het eerst van hem hoorde, ook al geschreven. Dat maakte dat ik nooit de verrassing heb mogen ervaren die anderen ervoeren, toen ze zijn werk voor het eerst in handen kregen. Toen ik hem las, waren meesterwerken als ‘Ik heb altijd gelijk’, ‘De donkere kamer van Damocles’ en ‘Nooit meer Slapen’ al verschenen, en was Hermans al gecanoniseerd als een van de grote drie.
Pas in 1979 leerde ik hem zelf iets beter kennen, omdat ik toen eindredacteur werd van het Cultureel Supplement, waarin geregeld bijdragen van hem verschenen. Toen pas begon ik zijn karakteristieke, krachtige stijl ook te doorgronden. De korte zinnen, vaak in aparte alinea’s. De licht absurde observaties. De toon waarvan je nooit wist of die  wanhoop verried of ironie. Maar vooral het laten ‘staan’ van een tekst, ook als het onderwerp ervan niet altijd even belangrijk, origineel of spannend was.
Het ging soms over bijna niets, wat hij schreef, maar het was – vooral die eerste jaren dat ik zijn stukken ‘doorgaf’ – toch altijd weer onmiskenbaar ‘Hermans’.
Ik hoop dat ik daarvan in de loop der jaren het nodige heb geleerd.
Wanneer er in die zinnen – een enkele keer – iets niet helemaal klopte, was dat wel eens lastig. W.F. Hermans was niet de makkelijkste in het omgaan met kritiek. Al ging het maar over één woordje teveel, een verkeerd leesteken of een weggevallen zinsdeel, dan  schoot hij al snel in zijn rol van grumpy old man.
Het was in die latere jaren al bijna niet meer voor te stellen dat hij zelf ooit jong was geweest.
Of was hij juist nooit helemaal volwassen geworden? Emotie-management, iets wat wij vaak met de volwassenheid 
associëren, was nooit zijn sterkste kant.  

Daarbij hielp het niet dat ik soms ook nog boeken van W.F. Hermans besprak. Dat gebeurde bijna altijd in positieve zin, ik was waarschijnlijk een van de weinigen die zoveel enthousiasme voor ‘Au pair’ konden opbrengen en ook zijn kleine dunne boekjes met telkens één lang verhaal vond ik altijd weer prachtig. Maar soms ontdekte ik toch een foutje. Tegen onze chef kunst K.L. Poll kon hij dan achteraf flink tekeer gaan, hoorde ik, over ‘die Reinjan Mulder – als je alleen al die voornaam hoorde wist je wel uit wat voor nest die kwam – die Mulder, die niet eens begreep dat….’
Af en toe belde ik hem toch maar eens op, om hem een nieuw stuk voor te stellen. Daar ging dan meestal wel gretig op in. Hij leek meestal blij dat we toch weer wat ruimte – en geld – voor hem hadden, en zette zich dan ijverig aan het schrijven.
Of ik vroeg hem om een verhaal voor een van de Verhalennummers die we rond de zomer altijd maakten. Zo schreef hij een keer een mooi, schrijnend verhaal over de smaak van biefstuk dat ik nooit ben vergeten, hoewel ik er vreemd genoeg later nooit meer iemand over heb gehoord.

Boeken en brieven van een blinde fotograaf

‘Dat kan toch niet!’ (W.F. Hermans) – boeken en post van ‘de blinde fotograaf’

Een van mijn scherpere herinneringen aan W.F. Hermans dateert uit de tijd dat ik hem – voor hem onverwacht – confronteerde met een blinde fotograaf, Evcen Bavcar, die ik via de mensen van ‘Lettre International’ in Parijs had ontdekt.  Bavcar maakte, net als in Hermans’ prachtige, gelijknamige verhaal, wonderlijke foto’s van mensen en stadsbeelden zonder te kunnen zien wat er voor zijn lens kwam. Hij kond dan wel niet zien, had hij me gezegd, maar hij had wel kunnen zien, ‘en beter dan veel anderen’. Ik vond het een intrigerend gegeven en sprak uitvoerig met hem in Parijs. Daarna belde ik Hermans.
Hermans had nog nooit van de man gehoord, zei hij me de volgende ochtend, en hij geloofde me aanvankelijk dan ook nauwelijks.
Pas toen ik een tentoonstelling van deze Bavcar in de Melkweg had geopend, in het bijzijn van de toen ook bijna blinde Eva Besnyö en Johan van der Keuken, de cineast van ‘Blind kind’, moet tot hem doorgedrongen zijn dat dit fotograferen van ideeën (‘we zien wat we weten’) wel degelijk een interessant fenomeen was en wilde hij wel iets meer over hem kwijt.
Toen begonnen ook anderen (iemand in De Groene bijvoorbeeld) hem met het werk van Bavcar te confronteren. Maar Hermans bleef erbij dat Evcen Bavcar, niet verrassend voor wie zijn werk kent, een soort bedrieger moest zijn. ‘Een charlatan’.
Hoeveel fantasie hij zelf ook in zijn absurde verhalen stopte, wat hier, in het echt, gebeurde, ‘kon’ volgens Hermans helemaal niet.
Het is jammer dat ik hem daarna nooit meer heb kunnen bijpraten over het bijzondere procédé dat Bavcar voor zijn foto’s hanteerde en waarmee later ook een prachtige opname van mijn zoon heeft gemaakt. Uit de biografie van Willem Otterspeer blijkt nu dat hij daarvan van zijn latere gespreksgenoten helemaal niets heeft meegekregen. Waarschijnlijk omdat zij de blinde fotograaf  nooit bezig hebben gezien. Maar ook omdat de toen al wat oudere Hermans in wezen vreemd aankeek tegen wat hij niet kende. Wantrouwen was zijn krachtigste motief.

Berlijn, gevallen mastodonten

Omgevallen mastodonten

Maar het kon altijd erger. Pas echt kwaadaardig werd W.F. Hermans tegen me toen NRC Handelsblad in 1993 zijn laatste stuk voor ons niet meer wilde hebben omdat hij zichzelf daarin te zeer herhaalde – en dat ook nog eens tegen een astronomisch hoog bedrag. Hermans kon zich toen al absoluut niet meer voorstellen, leek het, dat de chef kunst en hoofdredactie van de krant het daarmee eens waren en stelde mij niet veel later in mijn eentje verantwoordelijk voor zijn verschrikkelijke krantenleed.
En zo kreeg ik, als eenvoudig redacteur, opeens de volle lading tijdens een drukbezochte lezing over Literaire CD-roms in het Letterkundig Museum in Den Haag.
Van het gesprek dat daarna met hem volgde, in de foyer van het Museum, heeft Klaas Koppe nog een mooie foto gemaakt. W.F. Hermans met zijn wijsvinger omhoog, heilig overtuigd van zijn grote gelijk en omringd door – toen nog – zijn drie paladijnen: Frans A. Janssen, Freddy de Vree en Raymond Benders.
Daarna werd het snel stiller om W.F. Hermans.
Revanche had ik daarna misschien nog kunnen nemen na zijn dood, toen ik als literatuur-redacteur in grote haast zijn necrologie moest schrijven. Maar gelukkig heb ik van die gelegenheid wijselijk geen gebruik gemaakt. Ik was ondanks alles ook behoorlijk geraakt door zijn dood en schreef de volgende dag een zo net mogelijk overzichts-stuk, nadat ik aan Wilbert Smulders had gevraagd een uitvoerig profiel van Hermans te maken. Meer dan 25 jaar was ik in mijn hoofd met W.F. Hermans bezig geweest, en op zo’n moment mocht de krant niet al te bescheiden zijn. Max van Rooy leverde diezelfde dag nog een hoofdredactioneel commentaar. Een waardig afscheid van onze jarenlange medewerker.
Daarna stelde ik een paar maanden later nog een speciaal, mooi Hermans-nummer van het Cultureel Supplement samen, waarin ik onder meer zijn nagelaten roman ‘Ruisend Gruis’ besprak en ook wat fraai versierde en kinderlijk bestempelde enveloppen van de meester uit (toen nog) Parijs liet afdrukken. Want dat was de manier waarop wij op de redactie meestal met zijn producten werden geconfronteerd: er kwam een stevige omslag bij ons binnen, met daarin een hier en daar met de hand aangevulde doorslag van een tekst zonder verder begeleidend schrijven. Het origineel bewaarde de schrijver liever voor zijn eigen archief.
Die doorslag werd daarna dan, na enkele telefoontjes, met de hand door ons nog wat bijgewerkt en zo nodig verbeterd en tot slot van de nodige stempels en zetinstructies voorzien en zo naar de zetterij doorgestuurd. Als het goed is, zijn van dit soort doorslagen in 2012 verschillende exemplaren bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam beland.
Tot slot de necrologie van W.F. Hermans die ik in april 1995 voor NRC Handelsblad schreef – let wel: lang voordat bekend werd dat de nog jonge schrijver zich in het begin van de oorlog bij de pro-Duitse Kultuurkamer had aangemeld:             
  

EEN LEVEN LANG SCHRIJVEN TEGEN LEUGENAARS, GEKKEN EN MALLOTEN

AMSTERDAM, 28 APRIL – De schrijver Willem Frederik Hermans, die gisteren op 73-jarige leeftijd in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht overleed, was daar maandag naartoe gebracht vanuit Brussel, de stad waar hij de laatste vier jaar van zijn leven woonde. Hermans was een van de belangrijkste en invloedrijkste schrijvers van deze eeuw. Hij paarde een groot stilistisch vermogen aan een duidelijke visie. Daarbij schuwde hij het niet om conflicten aan te gaan: hij was dan ook zeker een van de grootste polemisten in de Nederlandse literatuur. Zijn stijl en methode van debatteren zouden door velen worden nagevolgd, zonder dat hij overigens ooit werd overtroffen.

Hermans’ vroege werk was sterk doortrokken van de problematiek van de Tweede Wereldoorlog, maar op een andere manier dan de meeste van zijn tijdgenoten dat deden. Hermans werd aangetrokken tot het surrealisme en het onderbewuste en zijn beschrijvingen hebben daardoor iets hallucinerends. De tegenstelling tussen goed (meer…)

Kunstzinnige vorming of klassieke cultuur – Hoe aan kinderen kunst kan worden bijgebracht

Schliersee 1998. Reinjan Mulder ontmoet Marek van der Jagt. Coll. Bijzondere Collecties

Schliersee 1998. Reinjan Mulder ontmoet Arnon Grunberg alias Marek van der Jagt. Coll. Bijzondere Collecties

Door Reinjan Mulder
Sinds ik in 1966 in Tiel van het Gymnasium kwam, is het vak kunstzinnige vorming snel in populariteit gegroeid. Hoe vaak zien we in musea niet een groep kinderen op de grond zitten, terwijl een bevlogen kunstenaar of vakdidacticus uitlegt waarom ze ‘mooi’ of ‘leuk’ moeten vinden wat ze voor zich zien. En hoeveel is er sindsdien niet gediscussieerd over het belang van ‘de lijst’, het stapeltje boeken dat iedereen op de middelbare school gelezen moet hebben om later voor volwassen te kunnen doorgaan.
Het vreemde is dat ik op school nooit dergelijke stimulansen heb gehad, maar dat ik achteraf gezien toch goed kan meekomen in gesprekken over kunst en literatuur. Sterker nog: het grootste deel van mijn arbeidzame leven heb ik de kost verdiend met kunst en literatuur – en hoe!
Hoe is dat te verklaren?
Volgens sommige onderwijskundigen is vooral het ouderlijk milieu belangrijk om kinderen later mee te laten komen in de maatschappij, en dat is ook wel zo, maar hoewel mijn ouders beiden redelijk thuis waren in de kunsten kan ik me niet herinneren dat ik in mijn jeugd ooit met hen in een museum ben geweest.
Ook kan ik me maar van weinig ‘belangrijke’ boeken herinneren dat (meer…)

Tranen om W.F. Hermans? Hoe Hermans-kenner Frans Janssen voor Joost Ritman’s Hermetische Bibliotheek koos

restjespoorbaan

…dat het in één keer een jarenlange vriendschap verwoestte…

Door Reinjan Mulder
In Willem Otterspeer’s – ondanks alles – fascinerende biografie van W.F. Hermans, waarvan nu het tweede deel is verschenen, wordt de doeken gedaan hoe Nederlands grootste schrijver van de twintigste eeuw twee jaar voor zijn dood, in 1993, zijn laatste vriendschap verspeelde door een geruchtmakend interview in NRC Handelsblad. Dat interview, ‘Tranen om Hermes Trismegistus’, was in alle opzichten mijn verantwoordelijkheid. Ik had het bedacht, ik maakte het en ik zorgde ervoor dat het prominent voorop het Cultureel Supplement van onze krant kwam, op die dramatische 3de september 1993.
Wat stond er dan wel niet in dat interview, dat het in één keer een jarenlange, bijna symbiotische vriendschap tussen twee oudere heren verwoestte?
En: wat ging eraan vooraf?  

Toen ik tot het bewust interview besloot, met de boekhistoricus en Hermanskenner Frans A. Janssen, kende ik Janssen al wat langer. Ik wist dat hij niet alleen een van onze grootste Hermans-kenners was, maar ook een van de laatste intimi van de verbitterde schrijver. Sinds een paar jaar was hij daarnaast directeur van de met de nodige geheimzinnigheid omgeven Bibliotheca Philosophica Hermetica van Joost Ritman. Ik had daar al eens eerder over geschreven, toen nog bijna niemand van de bibliotheek had gehoord, maar dit keer wilde wel eens weten wat Frans Janssen daar nu precies deed. Hij had de naam bij boekenveilingen iedereen te overbieden. Hoe kon dat, hoe werkte dat en waarom deed hij dat?
Ook vroeg ik me af hoe iemand die zoveel smaak vertoonde waar het de moderne Nederlandse literatuur aanging, zijn leven nu geheel in dienst kon stellen van een nauwelijks geschoolde, steenrijke fabrikant van plastic bekertjes en vorkjes, die, zo had ik tijdens een eerder interview gemerkt, de hele dag in voor mij nogal obscure, ‘hermetische’ sferen vertoefde. Was dat niet een beetje vreemd voor een Hermans-kenner? 

Frans Janssen en ik spraken elkaar voor het eerst in augustus 1982, toen Janssen cum laude promoveerde op ‘Zetten en drukken in de achttiende eeuw’, een interessante studie over een bijzondere Nederlandse drukker. Janssen was van huis uit Neerlandicus, maar zou zich later ontwikkelen tot een zeker zo belangrijk boekhistoricus. Ik interviewde hem daarover in zijn huis in Wormerveer, en sprak toen slechts heel even met hem over Hermans, ons beider idool en tot dat moment de belangrijkste reden waarom ik Frans behoorlijk hoog had. Maar 15 jaar later realiseerde ik me dat Frans Janssen de schrijver nu wel heel lang van heel nabij kende, terwijl ik Hermans nog steeds voornamelijk van zijn boeken kende en van een paar norse telefoongesprekken over foutjes die ik als eindredacteur van het CS soms in zijn stukken ontdekte. Ik vroeg me af hoe zo’n Eckermann-achtige positie er in de drukbezette praktijk van de grote bibliothecaris uitzag.  
In mijn tweede interview met hem, in 1993, liet Frans Janssen mij echter – tot mijn verbazing – weten dat hij de occulte auteurs die Joost Ritman met zijn hulp verzamelde nu bewust liet voorgaan boven zijn liefde voor W.F. Hermans. Over Hermans, zei hij, had hij natuurlijk niet voor niets al in geen jaren meer iets groters geschreven.
En zo schreef ik het dan ook op in mijn krantenstuk.    

Bij W.F. Hermans kwam die opmerking, lezen we nu bij Willem Otterspeer, ongelooflijk hard aan. Hij kreeg er een klap van die hij misschien wel nooit meer te boven zou komen. Hermans zat beduusd voor zich uit te kijken toen hij het interview gelezen had, schrijft Otterspeer, en zegde per direct de jarenlange vriendschap met Janssen op.
Daarna sleet de schrijver zijn laatste, in- en intreurige dagen in Brussel, eenzaam en in diepe wrok. Een wrok die zo diep ging dat toen uiteindelijk het nieuws van W.F. Hermans’ dood bij mij op de redactie van NRC Handelsblad binnenkwam, via Freddy de Vree waarschijnlijk, en ik ter verificatie eerst met Frans Janssen belde, de grote Hermans-kenner nog van niets wist. Frans wist, meen ik, niet eens dat Hermans in het Ziekenhuis van Utrecht was opgenomen, laat staan dat hij daar al uren geleden zijn laatste adem had uitgeblazen. Er was die laatste, moeizame maanden van zijn leven, begreep ik, geen enkele contact meer tussen de schrijver en zijn trouwe ‘Eckermann’ (Otterspeer) geweest.
Frans Janssen voelde er ook niets voor om op dat moment iets over overleden Hermans te schrijven. Dat zou gezien de omslachtigheden niet passend zijn, zei hij, toen ik het hem voorlegde. En hij raadde me aan met Wilbert Smulders te bellen, die gelukkig snel een mooi, groot stuk uit zijn pen wist te toveren voor de krant van de volgende dag. Smulders was kort tevoren nog aan Hermans’ ziekbed geweest, zei hij, en hij wist heel wat beter hoe het hem in zijn laatste, benauwde uren was vergaan.  

Voor wie wil weten wat de bejaarde schrijver W.F. Hermans in mijn interview met Frans Janssen nu precies zo had geschokt, volgt hier de integrale tekst van het stuk in het Cultureel Supplement.

TRANEN OM HERMES TRISMEGISTUS
(meer…)