Truusje Goedings, Reinjan. Potloodtekening, mei 1975
In april 1975 moet ik mijn allereerste schrijversinterview voor NRC Handelsblad hebben gemaakt. Een jaar eerder was mij door mr. K.L. Poll, de chef kunst van de nieuwe fusiekrant, gevraagd om over literatuur te gaan schijven, maar na een aantal recensies wilde ik ook wel eens kennis maken met de schrijvers wier boeken ik soms door hem toegestuurd kreeg.
Natuurlijk, ik kende al een aantal schrijvers, via Propria Cures, waarvan ik nu meer dan twee jaar redacteur was, Mensje van Keulen, Jan Donkers, Tim Krabbé, Hans Vervoort. Als gastredacteuren hadden we daar bovendien grote namen als Karel van het Reve, W.F. Hermans, Heere Heeresma en J.M.A. Biesheuvel weten binnen te halen, bijna allemaal auteurs uit de zg. ‘realistische’ hoek, zoals neerlandici dat toen noemden. Maar zelf was ik eerder een bewonderaar geweest van auteurs als Sartre, Céline en Beckett, en ik dacht dat er ook in de Nederlandse letteren nog wel wat meer moest zijn dan de literatuur van mijn vrienden.
Mijn belangstelling ging ook veel verder dan alleen naar literatuur. In 1974 had ik maandenlang, zonder mijn mederedacteuren daar iets over te zeggen, mijn conceptuele fotoproject ‘Objectief Nederland’ uitgevoerd, dat later in het Rijksmuseum werd geëxposeerd, en overdag werkte ik op het Criminologisch Instituut ‘Bonger’ van de UvA, aan een proefschrift dat Misdaad en Macht (1980) zou gaan heten.
Het werd tijd voor een nieuw stap in onbekend gebied.
Op een mooie avond nam ik op goed geluk de trein naar mijn geliefde Nijmegen, om daar, in een miniem flatje aan de Sterrenschansweg – alleen die naam al – urenlang Frans Kusters (1949-2012) te interviewen, een mij onbekende, jurist, bijna even oud als ik, die in zijn debuut Reis naar Brabant iets had laten zien wat ik in het literaire landschap van die tijd nog niet kende. Daar wilde ik meer van weten, en NRC vond dat gelukkig prima. Het resultaat kwam op 2 mei 1975 in de krant, naast een vierkoloms foto die ik die avond zelf had gemaakt.
Ik ben nog – ten minste – tot 2023 voor NRC Handelsblad blijven schrijven, soms free-lance en meer dan tien jaar als literatuurredacteur, en ik moet meer dan honderd schrijversinterviews hebben gemaakt. Met debutanten, maar ook met Nobelprijswinnaars, en hen ‘die deze prijs ooit nog krijgen zouden’.
Dank zij één van mijn facebook-vrienden kreeg ik mijn interview-debuut recent uit 1976 weer onder ogen.
Sommige dingen zou ik nu misschien anders – en beter – doen, hier en daar heb ik het ook nog iets geredigeerd, maar het is nog steeds een statement dat er zijn mag: weg van het vertellen en de anekdotes, en op naar de… ja, naar wat? (RjM)
EéN KOMMA KAN EEN VEL WAARDELOOS MAKEN
door REINJAN MULDER
‘Literatuur is voor mij heilig. Wil je je daar als fatsoenlijk mens tegenover opstellen, dan zijn de eisen zwaar. Te zwaar vaak. Maar ik geloof dat ik in De reis naar Brabant af en toe aan die eisen heb voldaan. Het is natuurlijk moeilijk om je eigen lof te gaan zingen. Toch geloof ik dat mijn boek uniek is in de Nederlandse literatuur vanwege de veelheid aan thema’s die door elkaar heen lopen, die elkaar tegenspreken. Zo doet de wereld zich ook aan mij voor. In ieder mens zitten die irrationale krachten waardoor bestaande verbanden doorbroken worden. Waardoor herinneringen bovenkomen die verder nergens mee te maken hebben. Dat uit de diepte boven halen, dat heb ik willen doen. Het resultaat is een merkwaardig geheel geworden.’
Foto (van de foto) van Frans Kusters die op 2 mei 1975 in NRC Handelsblad stond (foto Reinjan Mulder)
Frans Kusters, de 26-jarige Nijmegenaar die twee jaar geleden de Reina Prinsen Geerligsprijs won, is ongewoon ernstig wanneer hij het heeft over literatuur en over zijn aandeel daarin. Hoewel hij in 1973 is afgestudeerd als jurist, heeft hij besloten zich voortaan full-time aan het schrijven te wijden. In een hoog gelegen deel van de stad, recht boven de grote weg naar Duitsland, bewoont hij een miniem zolderkamertje, dat maar 65 gulden in de maand kost. Door een klein, hoog raam kan hij overdag, als hij zich uitrekt, de Ooypolder zien liggen, in de bocht van de Waal. Een bed, een tafel, twee stoelen, een kast, vol.
Frans Kusters’ debuut, De reis naar Brabant, kwam in het voorjaar van 1975 bij de Bezige Bij uit. Naast de veertien verhalen die hij eerder inzond naar de Reina Prinsen Geerligsprijs, staan er nog dertien andere verhalen in. Wie weet dat deze zevenentwintig verhalen, groot gezet, nauwelijks meer dan honderd bladzijden beslaan, zou kunnen denken dat we hier weer een boekje met mooie, korte verhaaltjes hebben. Of dat Kusters een columnist is, die zijn stukjes gebundeld heeft. Dat is niet zo. Wat Frans Kusters maakt, verschilt alleen al van veel ander Nederlands werk door zijn uiterste concentratie. Dat wil zeggen: het zit even dicht bij poëzie als bij proza. Desondanks is het heel leesbaar. Hoewel de verhalen elke keer dat je ze overleest, iets nieuws Iaten zien, heb je vrij snel door wat erin staat. Ik bedoel, er staan geen duistere, hobbelige of geknutselde zinnen in. De reis naar Brabant is dan ook zeer zorgvuldig geschreven. Grappen, cynische opmerkingen, redeneringen zul je er niet in aantreffen. Evenmin uitdijende beschrijvingen van kleurrijke figuren of landschappen. Café’s en vergaderruimten ontbreken, revolutionairen en pastoors ook.
Maar dat maakt het boek juist tot iets wat sommigen veelbelovend, origineel, fris of verrassend zullen noemen. De omslag zegt erover: indringend, raadselachtig, sober. Dat mag ook.
Geen roman
Frans Kusters: ‘Mensen zeggen soms tegen me: jij gaat nog wel eens roman schrijven. Maar waarom zou dat moeten? Het is toch juist door zijn kwetsbaarheid en door zijn zeggingskracht dat een kort stukje mijlenver boven andere vormen van literatuur kan uitsteken. In mijn stukken is niets toevallig. Alles erin heeft (meer…)