De vuurtoren uit Paustovski’s geliefde San Chejka. (foto Roos Custers)
Door Reinjan Mulder
Een gedeelde liefde voor het werk van de Russische schrijver Konstantin Paustovksi leidt nog niet meteen tot een gedeelde voorkeur voor bedden. Maar wie in Oekraïne is en kiest voor de luxe kamers van het Odessa Hilton, heeft niets van Paustovski begrepen. Want bij Paustovski horen vlooien, bittere kou en het gegeven dat afspraken nooit worden nagekomen. Hoe kun je nu Paustovski lezen als je niet eerst de typische Sovjet-mentaliteit hebt leren kennen die zijn boeken doordrenkt?
In de zomer van 1997 ging ik samen met de gerenommeerde Paustovski-vertaler Wim Hartog en zijn vrouw naar Oekraïne om daar een aantal locaties op te zoeken die in het oeuvre van de schrijver een rol spelen. Die wonderlijke tocht zal ik niet gauw vergeten. Ik had me opgegeven voor de eerste ‘Paustovski-reis’ en met ons curieuze reisgezelschap vonden we na lang dwalen op het platteland tussen Kiev en Odessa ten slotte de resten van Paustovski’s legendarische geboortedorp Gorodisjtsje. Aanvankelijk waren we vanuit Kiev helemaal de verkeerde kant op gestuurd, maar halverwege de middag kwamen we erachter dat er in Oekraïne drie of vier Gorodsjtsjes bestonden, zodat we nog net voor zonsondergang toch nog zijn geboortegrond konden betreden waarover we onderweg waren voorgelezen.
Voor NRC Handelsblad schreef ik later een verslag van deze reis vol ontberingen. Dat begon met een beschrijving van een van onze laatste, woelige nachten in de Oekraïne, toen ik aan de Zwarte Zee onder een gewatteerde jas in een schuur van de vuurtorenwachter de slaap probeerde te vatten…
ACH GORODISJTSJE
Paustovski’s portret op ‘De gouden roos’? Vergeet het maar. Toen er geen geschikt portret van Konstantin Paustovski beschikbaar bleek voor de omslag van dit deel Privédomein, koos de uitgever voor een portret van zijn zoon Dima, die toen nog leefde, omdat hij sprekend op zijn beroemde vader leek en ook ‘Paustovski’ heette.
In een veldbed onder een gewatteerde jas slapen, in het schuurtje van de vuurtorenwachter, of toch maar in een air-conditioned kamer in een vijfsterrenhotel in Odessa. Het uur van de waarheid van de eerste Nederlandse Paustovski-reis in 1997 dient zich onherroepelijk aan als we twee dagen voor het in het programma aangekondigde feestelijke slotbanket zijn. Met een oude bus is ons
28 man sterke Nederlandse gezelschap ten slotte na zeven dagen van de Oekraïense hoofdstad Kiev naar een slank wit vuurtorentje aan de kust van de Zwarte Zee afgezakt. Het baken, zo weten de leden van het lokale Paustovski-comité die in Odessa in onze bus zijn opgestapt te vertellen, heeft een cruciale rol gespeeld in het leven van de in 1968 op 78-jarige leeftijd gestorven schrijver. In zijn memoires beschrijft Konstantin Paustovski hoe hij hier, in San Chejka, ten tijde van de Russische hongersnood een in de steek gelaten meisje had ondergebracht. Het schitterende fragment is ons in de bus al op luide toon door een van ons voorgelezen, maar zeker zo belangrijk is dat Paustovski aan het eind van zijn leven, toen hij al lang in een datsja in de buurt van Moskou woonde, nog elk jaar naar dit wonderschone plaatsje aan zee is teruggekeerd.
Dat laatste wisten we nog niet. Maar gelukkig bevindt zich in ons reisgezelschap de (inmiddels overleden) bejaarde zoon van de schrijver, Dima (Vadim). Zijn gezicht kenden we al en beetje omdat het bij gebrek aan portretten van zijn vader voor het omslag van De gouden roos is gebruikt. Dima Paustovski is het ook die ons nu, als was hij zijn vader, de hele weg door een toelichting geeft bij de plaatsen die we bezoeken. Meestal zit hij voor in de bus en vertelt ons dan wat hij nog van zijn vader weet. Zo heeft hij ons ook uitgelegd hoe zijn vader steeds weer in de zomer naar de vuurtoren terugging. Het was één van zijn lievelingsplekjes, zegt Dima, en dat bleef het tot hij in zijn laatste jaren te veel last van zijn astma kreeg om er nog van te kunnen genieten. ‘Na 1964 werd het hem te benauwd in het hete zuiden en liet hij de Zwarte Zee, waarover hij zoveel verhalen schreef, in de steek.’
Inmiddels staat Paustovski’s vuurtorentje op de uiterste rand van een diepe afgrond. Als we ter plekke aankomen, zien we het meteen. Het is bijna griezelig. Elk jaar, zo laat de vuurtorenwachter ons zien als we achter elkaar de wenteltrap op zijn opgeklommen, kalft de zee drie meter van de kust af. Dat wil zeggen dat het bouwwerk waarin we ons bevinden binnen acht jaar in de Zwarte Zee verdwenen moet zijn. En drie jaar later ook zijn kleine vuurtorenwachtershuisje.
Dat wil zeggen dat alles waar we in in 1997 naar keken nu, in 2016, al niet meer bestaat. We zijn letterlijk getuige geweest van het laatste restje van Paustovski’s paradijs. Maar misschien zijn we ook wel de eerste getuigen die dit alles na lange tijd weer in ogenschouw komen nemen. Op scheefgezakte bordjes bij het hek staat nog steeds dat we ons op streng verboden defensieterrein bevinden. En een trapje leidt ook nu nog naar een geheimzinnige bunker onder de grond en uit een verzakte militaire truck op het terrein rijst een tien meter hoge antenne op in de vorm van een omgekeerde paraplu.
Dat alles versterkt alleen maar de indruk van een niemandsland waar de tijd lang heeft stil gestaan.
De eerste reizigers van onze groep hebben zich al met een weldadige zucht in het hoge gras laten zakken. Terwijl twintig meter lager de branding dreigend over een smal reepje strand schuurt, staat hier, op de rand van de klif alles nog optimistisch in volle bloei. Het laatste stukje naar de vuurtoren hebben we zojuist te voet afgelegd en de meesten van ons zien al wat langer uit naar de lunch.
Bij die lunch moeten we ons niet al te veel voorstellen. Op een inderhaast aangesleepte (meer…)