Een lofzang op de rede
Door Reinjan Mulder
De kersverse professor had onder de titel ‘Waarom de kerkklok ’s nachts slaat’ aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam een prachtige oratie gehouden. Het ging over tijd, en over hoe ritmes die hun oude functie verloren hebben, vaak weer vergelijkbare, nieuwe functies krijgen. Maar de oratie was begonnen met een verwijzing naar Heine’s boek
Die Harzreise. Heinrich Heine beschrijft daarin onder meer hoe hij in 1824 tijdens een voetreis door de Harz na het slaan van het middernachtelijke uur door twee verschillende kerkklokken in het Duitse stadje Goslar door een spookverschijning wordt bezocht… Het is de reeds overleden dr. Ascher, die hem uitvoerig de lof zingt van de rede, en vervolgens zijn gouden horloge uit zijn vestzak haalt. Maar het is geen horloge dat hij in zijn hand heeft, ziet Heine, het is een handvol wriemelende maden. Dr. Ascher is immers allang dood.
Na afloop van de oratie en het aansluitende feest fiets ik met de professor vanaf het Amstelstation langs de Amsterdamse Weesperzijde. Het is laat geworden in Rotterdam en de klok van het voormalige Gemeentearchief slaat – een hoog en vrij snel geluid – twaalf keer. Middernacht. Zou dr. Ascher nu ook opduiken?
Plotseling verschijnt er een sterke koplamp aan de overkant. Een man in een geel leren pak op een motorfiets gebaart ons te stoppen. ‘Weet u wel dat uw licht niet brandt?’
Onze beide achterlichten branden en van mijn fiets brandt ook nog de zeer krachtige voorlamp, en door netjes links van haar te rijden houdt ik de professor zorgvuldig in het zicht.
‘Ik weet het,’ zegt de kersverse professor schuldbewust, ‘maar ik heb net de belangrijkste dag van mijn leven afgeloten, ik ben hoogleraar geworden, en ik heb te veel cadeautjes gekregen om dat allemaal lopend te vervoeren. Daar komt bij dat ik vandaag uren achtereen heb moeten staan.’
De agent zet zijn zware motor op de standaard en haalt uit de box achterop een opschrijfboekje. ‘U hoeft hier niet op in te gaan, maar heeft u nog een verweer?’ is zijn vraag. De motoragent gelooft kennelijk ook in de rede.
De professor herhaalt dat ze net haar oratie heeft gehouden en graag voor middernacht in bed had willen liggen, en dat haar voeten haar al even in de steek dreigden te laten.
De agent noteert het emotieloos op het blokje en overhandigt daarna de bon. ‘Binnen zes weken krijgt u nader bericht en moet u een bedrag van 35 euro betalen. En als u nu meteen weer gaat fietsen, zult u van mij vannacht geen last meer hebben, maar ik weet niet wat een collega van mij in dat geval met u zal doen.’
‘Vindt u het goed als ik u daar dan maar niet voor bedank?’ vraagt de professor.
‘Dat zijn uw woorden,’ antwoordt de motoragent diplomatiek. Hij mag dan, net als dr. Ascher, in de rede geloven, je moet heden ten dage oppassen, met wie je bekeurt.
Zijn horloge is klokslag twaalf in een bonboekje veranderd, met heel veel ruimte voor verweer.