Een klassiek geworden debuut – Jona Oberski’s ‘Kinderjaren’ (1977)
Door Reinjan Mulder
Over de recensie van Jona Oberski’s debuut Kinderjaren in NRC Handelsblad
UPDATE 2021- Hoeveel boeken heb ik in de loop van 25 jaar niet voor NRC Handelsblad gerecenseerd, die later weer totaal vergeten zijn? En hoeveel prachtige boeken heb ik in een latere fase van mijn leven, als uitgever, niet uitgebracht die ondanks mijn enthousiasme nooit een kassucces zijn geworden? Ja, ik heb zelfs nog aardig wat boeken gelezen die ik uiteindelijk besloot om toch niet uit te geven, en die daarna door niemand meer zijn uitgegeven maar desondanks altijd in mijn hoofd zijn blijven rondspoken, omdat ze geen verder leven in ons land vergund was en ik me daarover schuldig voelde.
Gelukkig ben ik aan de andere kant ook nog en paar keer al in een vroeg stadium erg enthousiast over een boek geweest, waarna dat enthousiasme later ook door anderen werd gedeeld. Dat overkwam me met de romanreeks De Tandeloze Tijd van A.F.Th. van der Heijden, met Connie Palmen’s debuut De wetten, met het werk van Allard Schröder en meer aan het begin van mijn loopbaan als criticus, met het kleine, bescheiden boekje Kinderjaren van Jona Oberski (1938).
Waarom was dat een bescheiden boekje? Omdat het er, toen ik het niets vermoedend in handen kreeg, niet al te best uitzag, in een stijve, iets te langwerpige kaft, en uitgegeven door de niet zo prominente Haagse uitgeverij Bzztoh, die inmiddels al weer enige tijd verdwenen is.
Er was voor zover k weet van tevoren ook niets over het boekje te horen of te lezen geweest, en van de auteur, Jona Oberski, had ik nog nooit gehoord.
Maar toen ik Kinderjaren las, en zeker toen ik erover geschreven had, veranderde dat. Ik was er behoorlijk van onder de indruk, herinner ik me. In die tijd werkte ik nog als freelancer voor NRC Handelsblad, naast mijn werk aan een proefschrift in de rechtsgeleerdheid en het kwam nog niet in me op om bij de krant om extra ruimte te vragen voor dit boekje. Maar achteraf bezien had het die extra ruimte zeker verdiend. Het had een heel wat prominentere plaats in de krant moeten krijgen dan het kleine hoekje dat ik meestal kreeg toebedeeld voor de debuten die ik besprak.
Mijn stukje had er ook best wat eerder in mogen staan. Jona Oberski’s Kinderjaren kwam vlak voor oudjaar 1977 uit, de meest onmogelijke tijd die je kunt voorstellen voor boeken, iedereen is met vakantie, de bijlagen zijn al lang van tevoren ingedeeld en staan vol feestelijke kerstverhalen, of ze slaan gewoon een week over. Waarschijnlijk is zoiets toen waarschijnlijk ook gebeurd, want ik besprak het boekje pas half januari 1978. Wat zo mogelijk een nog slechtere tijd is voor boekbesprekingen omdat de boekhandels dan aan het opruimen zijn, om ruimte te maken voor de voorjaarboeken’
Misschien had ik er ook nog wel wat meer over mogen juichen, zie ik nu, want nu ik mijn recensie na zoveel jaren teruglees, vind ik hem nogal zuinig. Maar juichen kon ik toen kennelijk nog niet zo goed, meestal kreeg ik in die eerste tijd de minder belangrijke boeken op mijn bord, en was ik gewend om daar dan flink wat kritiek op te hebben.
Daar kwam bij dat de auteur van het boekje, Jona Oberski, toen wij door kregen dat hij een auteur was om rekening mee te houden, vervolgens weer jarenlang zweeg, zodat er geen gelegenheid was om ons tekortschieten goed te maken. Heel lang kwam er niets meer van hem uit, totdat er eindelijk nog een tweede, en daarna nog een derde boek van hem verschenen. Maar, helaas, die haalden het niet bij zijn eersteling.
Kennelijk had Jona Oberski in dat ene, schijnbaar toevallige boekje, in één keer zijn kruit verschoten. Hij schreef het toen hij een workshop volgde, hoorde ik later, en zijn docente, de dichter Judith Herzberg, bedacht dat van zijn verhaal misschien wel een publicatie gemaakt kon worden.
Dat had ze goed gezien. Het ‘boekje’ werd goed besproken, en redelijk verkocht maar in plaats van langzaam weg te zakken in de vergetelheid werd het met het jaar steeds beter verkocht. Daarna werd het ook vertaald, in steeds meer talen. En in Nederland werd het keer op keer herdrukt, totdat het ten slotte toch weer wat in de vergetelheid wegzakte.
Wat schreef ik in 1978 over Kinderjaren van Jona Oberski?
Gelukkig heb ik de krant waar het in stond, nog bewaard, en daar lees ik nu:
‘De in de marge opererende Haagse uitgeverij BZZTOH heeft in de korte tijd van haar bestaan een vrij omvangrijk, maar niet altijd even schokkend, fonds weten op te bouwen. Maar eind 1977 verscheen er, tussen De Kunst van het Falen, een nogal potsierlijke egotrip van Rudi Cornets de Groot, en Vissen bij Blauw, een wel erg mager verhalenbundeltje van Geert Bremer, onverwacht een opmerkelijk debuut. Het was de novelle Kinderjaren van de tot voor kort totaal onbekende Jona Oberski. Een vakkundig en subtiel geschreven boek dat je bij deze uitgeverij van verbale gewichtigdoenerij niet gauw zou verwachten.
Jona Oberski beschrijft uiterst sec de uiterlijke ervaringen van een klein joods jongetje in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. In korte hoofdstukjes gaat hij in op belevenissen in het bezette Amsterdam, op het op transport gaan per trein, en het verblijf in achtereenvolgens Westerbork en Bergen-Belsen. Totdat tijdens het laatste transport, naar Palestina, zoals sommigen nog steeds proberen te geloven, de trein door de oprukkende Russische troepen wordt ontzet.
Kinderjaren is opgedragen aan ‘mijn pleegouders die heel wat met me hadden uit te staan’. Deze opdracht, afgedrukt na het slothoofdstuk waarin wordt beschreven hoe het inmiddels zeven jaar oude jongetje bij een pleeggezin belandt, wekt de indruk dat het boek sterk autobiografisch is.
Het bijzondere aan het boek is dat de vaak verschrikkelijke gebeurtenissen voornamelijk in hun uiterlijke verschijningsvorm voorkomen. Er wordt nauwelijks iets geïnterpreteerd. De novelle wordt zo een verslag van alleen maar directe waarnemingen. In simpele taal, in korte elementaire zinnen vertelt het jongetje wat hij ziet en hoort.
Over zijn gevoelswereld, zijn angsten, zijn fantasieën, lezen we bijna niets. Zelfs de meest essentiële informatie wordt indirect, ven aak achteraf gegeven.
Deze werkwijze zorgt voor een uiterst sober karakter van de vertelling. Als het jongetje met zijn vader op de pont staat, zegt deze tegen de pontbestuurder dat zijn zoontje zo goed Nederlands spreekt omdat hij in Nederland is geboren. ‘Wij doen ons best om Nederlands met hem te spreken.’
Pas door zo’n zinnetje merk je met een schok dat het hier om een immigrantengezin gaat.
Jona Oberski weigert in Kinderjaren ook om echte of vermeende oorzaken van wat er gebeurt in ingewikkelde zinnen aan te geven. Hij somt alleen de eeenvoudige feiten op. Hierdoor loopt hij het gevaar eentonig te worden. Hoe korter de zin, des te minder mogelijkheden tot variëren, des te minder kans op een onderhoudend verhaal. Maar door precies de juiste woorden te kiezen, wordt het bij hem nergens eentonig: ‘Ik ging huilen. Het emmertje viel naast mij op de grond. Ik stond op. Ik rende naar ons huis. Ik rende de trap op. Ik bonsde op de deur. Mijn moeder deed open. Zij pakte mij op. Zij zei: ‘Ach schatje, wat is er gebeurd?’ Zij drukte mij tegen zich aan. Zij haalde voorzichtig met een washandje het zand uit mijn gezicht. Zij kuste mij en streelde het zand weg over mijn hoofd. Ik hield op met huilen.’
Deze koele, simpele benadering is niet, zoals je zou kunnen denken, een gevolg van het gebruikte perspectief: de wereld van een kind. Kinderen hebben juist de neiging om de feiten veel ingewikkelder te maken dan ze zijn. Ze fantaseren er van alles bij en ze hebben een overvloed aan verklaringen.
Nee, in Kinderjaren zien we een wereldbeeld van iemand die zoveel vreselijke dingen heeft meegemaakt, dat hij daar alleen maar over kan praten als hij allerlei verfraaiingen en zwaarwichtige gevoelsuitingen achterwege mag laten.
De enorme beperking tot slechts de uiterlijke kanten van de gebeurtenissen die Jona Oberskli beschrijft, is de beperking van het altijd nog ingehouden verdriet.’
De recensie in NRC Handelsblad van Jona Oberski, Kinderjaren verscheen oorspronkelijk op 19 januari 1978.
Dit jaar heb ik de mavoleerlingen verplicht om dit boek te lezen. Ik heb ‘Kinderjaren’ herlezen en het blijft een goed boek. Een groot thema in een zo klein boekje geslaagd aan de orde stellen – dat is knap. Aan het boek dat Oberski hierna schreef heb ik overigens nauwelijks een herinnering.