Bij de dood van de Poolse cineast Andrzej Wajda (1926-2016) – ‘Honderd jaar, honderd jaar…’
Door Reinjan Mulder
Als ik het door Andrzej Wajda (1926-2016) verfilmde boek ‘Meisje Niemand’ van Tomek Tryzna uit de kast pak, vallen er meteen stapels foto’s uit. Ze zijn gemaakt toen in 1996 in het Silezische stadje Swidnica Wajda’s film ‘Meisje Niemand‘ in premiere ging. De toen net 70 jaar geworden cineast wilde met die film, zo zei hij me na afloop, een lofzang zingen op ‘de traditionele Poolse waarden’ – al had de schrijver van het boek waarop de film gebaseerd was, daar zijn bedenkingen over.
Toch was het een gedenkwaardig samenkomen daar in Zuid-west Polen waaraan ik, nu Wajda deze week overleden is, meteen weer moet terugdenken. Niet in de laatste plaats vanwege de bijzondere locatie. Tot 1945 was het plaatsje Swidnica in Beneden-Silezië nog helemaal niet Pools. Het was eeuwenlang een klein Duits stadje geweest, en pas na de komst van de Russen was het bij Polen gevoegd.
Samen met Ad van Rijsewijk van De Geus en Tryzna-vertaler Karol Lesman was ik er in 1996 een paar dagen te gast, dagen waarin ik zowel met de door mij bewonderde Poolse regisseur sprak als met de gekwelde schrijver van het boek waarnaar de film was gemaakt. Swidnica maakte toen – en misschien nog steeds – een vreemde vreemde indruk. Het was – letterlijk – een stad zonder geheugen. Eeuwenlang had het stadje Schweidnitz geheten, op zijn Duits, en werd het voornamelijk door Duitsers bewoond, tot het door een bizar spel van de grootmachten aan het eind van de Tweede Wereldoorlog Pools moest worden. De Duitsers die er woonden moesten ijlings elders hun heil zoeken en alles wat zij wisten van de geschiedenis namen ze met zich mee. Bij wat we later een grootscheepse etnische zuivering zouden noemen werd negentig procent van de bewoners tegen hun zin geëvacueerd. En hun huizen werden zonder scrupules in bezit genomen door Polen – die vaak niet eens wisten dat het plaatsje bestond en die zelf meestal ook weer uit alle delen van het land verdreven waren.
Na deze enorme bevolkings-carroussel bevonden zich onder de tienduizenden nieuwkomers in de stad ook de ouders van de Poolse schrijver Tomek Tryzna. Hun woning in Warschau was al door één van de allereerste Duitse bommen op de stad vernietigd, zo vertelde hij me kort na de premiere van de film, en zij hadden het geluk gehad om na de geallieerde overwinning een vervallen huis midden op het oude marktplein van Swidnica te mogen betrekken. Dat door de Russen gevorderde huis hadden ze in 1996 nog steeds, en aan de keukentafel daarvan had Tryzna in 1988 in een roes van enkele maanden zijn Meisje Niemand geschreven, de roman die de naoorlogse Poolse literatuur op slag in een nieuwe fase zou doen belanden. Het boek werd al snel de grootste bestseller sinds het einde van het communisme en het werd ook in vele talen vertaald.
Sindsdien wil Swidnica, dat er nu uitziet alsof er in geen honderd jaar wat veranderd is, maar wat graag weten dat het een beroemde zoon heeft voortgebracht. Toen daar twintig jaar geleden in het culturele centrum op de markt dan ook de première plaatsvond van zijn boekverfilming, door niemand minder dan Polens beroemdste filmer Andrzej Wajda, werden daar niet alleen de filmer maar ook de tot voor kort totaal onbekende schrijver van het boek royaal tot ereburger van de stad uitgeroepen. Alles op een middag zoals je die zou kunnen voorspellen wanneer je weet dat er ergens ereburgers worden benoemd. Functionarissen hielden toespraken waarin ik met mijn gebrekkige Poolse kennis in ieder geval vele malen de woorden ‘dank u’ kon te herkennen, een man met een gitaar zong Griekse liederen, een plaatselijke criticus gaf in een stortvloed van moeilijke woorden een diepgaande analyse van het werk van Tryzna. Daarna bracht een folkloristische dansgroep in de voormalige Duitse stad oude Poolse tradities tot leven.
Gelukkig had Tryzna’s Nederlandse vertaler Karol Lesman naast mij simultaan steeds de belangrijkste debatten voor me vertaald, zodat ik toch steeds een beetje had kunnen volgen wat zich allemaal afspeelde op het toneel, zoals hij ook simultaan voor een vertaling zorgde toen ik daarna nog wat uitvoeriger met de schrijver en de regisseur sprak.
Het was een gesprek waarnaar ik lang had uitgezien. Andrzej Wajda behoorde al sinds mijn studententijd tot mijn favoriete filmregisseurs. In de jaren zestig of zeventig had ik, tijdens een Poolse filmweek, al zijn befaamde Poolse oorlogstrilogie al gezien, met sombere zwart-wit films als Kanal en As en diamant, naar het gelijknamige boek van Andrzejevski, en in 1981 was ik zo gelukkig dat ik voor NRC Handelsblad zijn – naar mijn idee – belangrijkste film, Man van IJzer, had mogen recenseren, over de woelige, pre-revolutionaire jaren zeventig waarin de illegale vakbond Solidariteit opkwam. Er was bij de Nederlandse pers-premiere een mooie middag rond de film in Kriterion georganiseerd, waar behalve veel Poolse Nederlanders en ook mensen van het solidaire FNV aanwezig waren.
Meisje Niemand, waarvan in de jaren negentig een Nederlandse vertaling bij De Geus verscheen, dankte zijn enorme succes mede aan het feit dat het volgens velen de crisis verbeeldde waarin Polen zich jaren later, na de val van de Muur, bevond. Een meisje van vijftien vertelt in het boek hoe ze met haar familie van een dorp naar een grote provinciestad verhuist en hoe ze daar in korte tijd een aantal grote veranderingen doormaakt. Op haar nieuwe school raakt ze met twee klasgenootjes bevriend die ieder twee zeer verschillende manieren van leven verbeelden. Het ene vriendinnetje, gekleed in zigeunerkleding, is verslingerd aan elektronische muziek. Ze spijbelt af en toe en werkt dan op haar synthesizers aan eigen composities. Het andere vriendinnetje is meer in bezit genteresseerd. Zij woont in een mooi groot huis, rijdt stiekem op de motorfiets van haar zusje en weet hoe ze oudere mannen naar haar hand moet zetten. Ze is een geboren intrigante.
Tussen de beide vriendinnetjes moet het dorpse meisje – letterlijk en figuurlijk – kiezen. Een keuze die je zou kunnen opvatten als een keuze tussen vrijheid en materialisme, maar misschien ook wel tussen goed en kwaad. Soms neigt het meisje naar wat ze als het kwade ziet. Als het materialistische meisje haar chanteert, lijkt het of ze het kunstzinnige meisje volledig verloochent. ‘Zo ziet mijn volwassenheid eruit’ laat de schrijver haar denken, ‘… zo zal ik mijn hele leven blijven blijven kiezen. Ik zal toekijken hoe slechte mensen goede mensen de vernieling in helpen en ik zal geen vinger uitsteken.’ Dan weer neigte ze ertoe voor het ‘goede’, vrijheidslievende meisje te kiezen.
Het bijzondere van Meisje Niemand was dat het deze, in wezen loodzware thematiek toch op een lichte, bijna kinderlijke toon behandelde. Het hele verhaal wordt in het boek door het dorpse meisje verteld. Je ziet alles uit haar perspectief en ze gebruikt daarvoor dan ook korte, meisjesachtige zinnetjes.
Maar naarmate het boek vordert kan ze daarmee wel steeds minder goed uit de voeten. Haar verhaal wordt vanaf dat moment doorsneden door dromen en sprookjesfragmenten en eindigt ten slotte in een soort waan.
Tomek Tryzna zei daarover: ‘Het meisje krijgt steeds meer macht over de taal, maar tegelijk wordt de werkelijkheid die ze wil benoemen steeds complexer. De taal lijkt voor ons een middel om grip te krijgen op de werkelijkheid, maar naarmate we de taal beter beheersen, ontsnapt de werkelijkheid ons meer en meer.’
Die benadering had er waarschijnlijk mede toe geleid dat zijn boek een groot en uiteenlopend lezerspubliek kreeg. Net als, in diezelfde tijd, in Nederland De vriendschap van Conny Palmen, waaraan Meisje Niemand soms een beetje deed denken, was het zowel voor vijftienjarige meisjes als voor letterkundigen en academisch geschoolde filosofen interessant.
Uiteindelijk loopt het boek uit op een soort pleidooi voor de eigen verantwoordelijkheid. Tegen het eind van het verhaal stuit het meisje tijdens een hevig onweer op een mysterieuze figuur die haar vertelt dat er naast de wegen die naar de twee meisjes leiden, nog een derde weg is, en ook een vierde. Behalve de weg waarop ze ‘als een ijspegel van hitte zal vernikkelen’ en het pad waar ze ‘als een nachtvlinder zal verbranden’ is er de ‘eigen’ weg, een bochtige weg die zich als een spiraal om een berg heen wikkelt, en ten slotte ook een weg die de afgrond in leidt.
Omdat het meisje er niet in slaagt haar eigen weg te vinden, en dus een volwassen zelfstandig wezen te worden, kiest ze uiteindelijk voor de weg omlaag. Ze stort zich van de negende verdieping van de huurkazerne waarin ze met haar ouders woont, de diepte in. Ze heeft gemerkt dat haar twee nieuwe vriendinnetjes haar alleen maar als een speeltje zagen, iemand zonder karakter (‘meisje Niemand’), en heeft geen verweer meer.
Maar begrijpen we de schrijver goed, dan had ze natuurlijk voor de derde weg moeten kiezen, zodat ze een volwassen, zelfstandige vrouw was geworden.
Aan de Poolse filmregisseur Andrzej Wajda komt de eer toe als één van de eersten meteen het grote belang van het boek te hebben gezien. De jaren voordat het boek verscheen had hij zich al min of meer uit de filmwereld teruggetrokken, in woonde hij Krakau, waar hij de leiding over een theater had, maar toen hij Meisje Niemand had gelezen, besloot hij zijn oude vak weer op te nemen. Het boek had hem uit zijn sluimer gewekt.
Meisje Niemand was voor hem een sensatie. ‘Het goede van Tryzna,’ zo vertelde hij me, ‘is dat hij in de jaren tachtig, op het moment dat wij alleen maar met politiek bezig waren, een boek heeft geschreven waarin de politiek geen rol meer speelt.’
Andrzej Wajda kocht dan ook onmiddellijk de filmrechten en attendeerde ook de grote Poolse dichter Czeslaw Milosz op zijn ontdekking. Die kon zijn enthousiasme alleen maar delen. In de boekenbijlage van de Gazeta Wyborcza schreef de bejaarde Nobelprijswinnaar een juichend artikel over het boek, waarna het niet meer stuk kon in Polen. Met Tryzna, schreef Milosz, hebben we eindelijk weer een schrijver die wat anders doet dan ‘de literatuur die nu voor serieus doorgaat’.
Tomek Tryzna werd door Milosz tot ‘een goed mens’ uitgeroepen, omdat hij over meisjes schreef die ‘zichzelf en hun existentie moeten leren kennen, terwijl vanachter bonte kledij, neonreclame en glimmende auto’s het loerende Niets zijn tanden laat zien.’
Een paar uur na het verlenen van het ereburgerschap wordt de film van Wajda voor het eerst voor publiek vertoond. Niet in een door modes en commercie geteisterde metropool als Warschau, zo zegt de regisseur in een gesprek met het publiek na afloop, maar in een omgeving die zou moeten begrijpen waar het in de film om gaat: ‘Meisje Niemand gaat over een meisje dat hier in de buurt haar belevenissen heeft gehad en het publiek hier zal die weten te begrijpen.’
Gelukkig is het geen provinciale film – in de slechte zin – geworden. Van een lokale atmosfeer is weinig te merken. Meisje Niemand is in mijn ogen een typisch Poolse, barokke film die zich sterk op de drie, door jeugdige actrices gespeelde hoofdpersonen richt. Er wordt veel binnenskamers gepraat en slechts een enkele keer zie je aan de rokende schoorstenen op de achtergrond dat hij in het Silezische mijngebied is opgenomen.
De film is ook kleuriger geworden dan het boek. De troosteloze huurwoning van het meisje is door Wajda herschapen in een mysterieuze blauwe salon.
De uitverkochte zaal reageert dan ook enthousiast. Temeer omdat Andrzej Wajda voor de premiere de drie meisjes heeft meegenomen die in zijn film de hoofdrollen spelen, en die vanwege hun identieke voornamen ‘de drie Anna’s’ worden genoemd.
Samen met de regisseur geven de meisjes na afloop in de met veel vergeeld hout en rood pluche beklede bioscoop Gdynia geroutineerd antwoord op de vragen uit het publiek.
Wajda legt er in dat nagesprek de nadruk op zijn film in de eerste plaats ‘voor de jeugd’ te hebben gemaakt. ‘In de bioscoop vind je veel 15 tot 20 jarigen die geen enkele binding meer hebben met de de staat van beleg (de tijd waarin Wajda’s Man van marmer speelt, RM). Aan films over die tijd hebben zij geen behoefte. Ze worden nu geconfronteerd met het probleem van de vrijheid. Sommigen zijn daar blij mee en willen die vrijheid gebruiken, anderen, misschien wel de meerderheid, hebben daar geen behoefte aan. Zij leven liever het leven dat hun door anderen wordt opgelegd. Ik vond dat een interessant onderwerp voor een film.’
De regisseur die in de jaren zestig, zeventig en tachtig een aantal bekende politieke films op zijn naam zette, vertelde me na afloop nog dat hij sinds een aantal jaren niet meer zo in politiek geïnteresseerd was. ‘In Polen wordt nu heel veel televisie gekeken, vijf uur per dag, en daar wordt zo veel over politiek gepraat. Voor de meeste mensen is dat wel genoeg. Daarvoor hoeven ze niet meer naar de bioscoop. Maar er treden op dit moment in Polen een aantal morele veranderingen op die een veel beter onderwerp voor de film zijn. In de vrije samenleving die Polen nu is, heeft de mens voor het eerst zelf wat te zeggen gekregen. Voor het eerst zien we dat besluiten ook ergens toe leiden.’
Veel vragen uit de zaal concentreren zich op het eind van de film. Stort het meisje zich in het boek aan het eind wanhopig van het balkon – zonder dat ze de grond bereikt – in de film heeft Wajda dat niet aangedurfd. De film eindigt met een stilgezet portret van het meisje terwijl haar stem een uitweg aankondigt. Wajda: ‘Ik vond dat ik iemand niet eeuwig kon laten vallen. Tryzna’s boek heeft een literair einde dat in een film niet te handhaven was. Wat ik heb willen aangeven was dat ze alleen een ‘meisje Niemand’ in de ogen van haar twee vriendinnen is, maar niet in het echt.’
Toen ik na afloop weer met de schrijver en zijn zuster weer buiten kwam en in het daglicht van het marktplein stond, zag ik in de etalage van een boekwinkel het thema van de roman met poppen en lappen uitgebeeld. Een witte etalagepop die ‘meisje Niemand’ moest voorstellen, zat opgesloten in een ijzeren kooi. Aan weerskanten van haar de twee andere hoofdfiguren uit het boek, de twee vriendinnen die het ‘meisje Niemand’ in hun macht probeerden te krijgen.
De ochtend na de voorvertoning spreek ik aan de ontbijttafel van hotel Piast Roman nog even verder met de regisseur en de schrijver. Er heerst nog steeds een feestelijke sfeer. Steeds meer gasten die bij de voorvertoning aanwezig waren, druppelen het zaaltje binnen. Een tafeltje naast ons zit zeer tevreden een langharige dertiger die zijn geld heeft verdiend als stuntman in films. Hij is de vriend van Tryzna die uit eigen zak 25.000 gulden in het boek heeft gestoken op het moment dat geen enkele Poolse uitgever er nog interesse in had. In de hoek zitten de drie jeugdige hoofdrolspeelstertjes in hun mooie jurken te gniffelen. De Poolse producent is er, de distributeur van het boek, Ad van Rijsewijk van uitgeverij De Geus die zich sinds kort de internationale agent van Tryzna mag noemen, en de Nederlandse vertaler en internationale ontdekker van het boek Karol Lesman.
De verhouding tussen de schrijver en de regisseur is, merk ik, zoals wel vaker bij verfilmingen gecompliceerd. Tomek Tryzna is Wajda uiteraard dankbaar dat hij zijn boek uit de anonimiteit heeft gehaald. Maar over de strekking van het verhaal heeft hij andere opvattingen. Tryzna heeft bij het verkopen van de filmrechten bedongen dat hij zelf tezijnertijd een televisiebewerking van zijn roman mag maken. Hij accepteert dus Wajda’s eigen visie op het boek, maar hij kan af en toe zijn ergernis niet onderdrukken wanneer ik hem met uitspraken van de regisseur confronteer.
Tomek Tryzna wilde in zijn boek met veel grotesken en gebruik makend van de mogelijkheden van de taal, de crisis in de Poolse maatschappij tonen, maar ook zijn eigen crisis. ‘Mijn boek is een grote parodie, ook op de moraliteit. Ik wilde iets zeggen uit de diepte van mijn wanhoop en om dat te kunnen doen heb ik een manier gezocht om mezelf belachelijk te kunnen maken. Zo wilde ik mijn wanhoop luider laten klinken.’
Zijn eerste ideëen over het boek dateren uit 1981, de tijd van de onafhankelijke vakbond Solidarnosc. ‘Ik zag mensen om me heen die verdronken in de plotselinge vrijheid. Ze verslikten zich, ikzelf ook, alsof ze onder water kwamen en te veel water binnen kregen. Ik kon geen logica vinden in wat ik zag, begreep het niet. Ik ben toen maar iets gaan verzinnen.’
In eerste instantie zou zijn boek slechts over twee meisjes moeten gaan, het dorpse en het vrijheidslievende. Pas later is daar het egostische meisje bijgekomen. ‘Het oude politieke systeem was toen ik het boek schreef nog in stand, maar er begon zich ook een markteconomie te ontwikkelen. Veel mensen die teleurgesteld waren in de vrijheid, gingen hun heil toen in het materile zoeken. Er ontstond een mafia van de nouveau riche, mensen die wel onder het communisme wilden leven, maar er zelf een luxeleventje op na hielden. Ze hadden toegang tot het verdelen van de vergunningen en hadden eigenlijk geen concurrentie te vrezen.’
Andrzej Wajda geeft toe uit de roman alleen te hebben gehaald wat hem aanstond. De lesbische scenes tussen twee van de meisjes (‘Amerikaanse scenes waarmee ik veel publiek had kunnen krijgen’) liet hij weg en het flirten van het materialistische meisje met oudere mannen werd tot een minimum beperkt. ‘Het gaat mij niet om hartstocht of begeerte. Meisjes hebben op die leeftijd een overvloed aan gevoelens, die ze op iemand willen overbrengen. Ze weten alleen nog niet op wie. De jongens van hun leeftijd zijn daar nog niet aan toe, die ontwikkelen zich langzamer, en bij hun ouders kunnen ze niet terecht omdat die nooit thuis zijn of alleen maar met zich zelf bezig zijn. Daarom zoeken ze vriendinnetjes op.’
Opvallend aan de film is in onze ogen dat Wajda erg veel aandacht besteedt aan de katholieke belevingswereld van het dorpse meisje en aan de warmte en geborgenheid van haar ouderlijk huis. Het boek is op dit punt veel minder uitgesproken en hier en daar zelfs karikaturaal. Tryzna noemt de kerk in ons gesprek zelfs een ‘fossiel instituut dat niets authentieks meer heeft’. Maar Wajda heeft er in zijn film iets veel mooiers van gemaakt. Hij toont ons uitvoerig stemmige kerkinterieurs en laat de eenvoudige moeder van het meisje een grote wijsheid uitstralen.
Anders dan Tryzna geloofde Wajda dat de kerk in Polen nog altijd een rol kan spelen. ‘Veel mensen zijn er nu op uit macht te verwerven. In een nihilistische maatschappij als de onze kan dat. Maar de kerk probeert daar iets tegenover te stellen. In mijn film heb ik willen uitzoeken in hoeverre de kerk nog greep heeft op de jeugd van tegenwoordig. De drie meisjes vertegenwoordigen daarom drie verschillende stadia: van diep gelovig tot ongelovig.’
Wajda had van Meisje Niemand een onderzoek willen maken naar de kracht van de eigen Poolse waarden: ‘Veel Poolse jongeren zijn op dit moment moeilijk door de kerk te bereiken omdat ze sterk onder invloed van het westen staan. Polen is heel lang gesloten geweest, naar het westen en het oosten – ook van de Sovjet Unie is nooit veel invloed op Polen uitgegaan. Maar nu de grenzen verdwenen zijn komen er steeds meer invloeden van buiten.’ Met het materialistische meisje wilde hij de westerse levenshouding hekelen.
Tomek Tryzna kon bij dit soort interpretaties alleen maar vraagtekens zetten. Toen ik hem de uitspraken van Wajda voorlegde, grijnsde hij maar wat tegen me. Hij had er geen bezwaar tegen, zei hij uiteindelijk, als het boek wordt gelezen als een moraliteit, ‘maar dan wel een moraliteit waarin de ene zondaar tegen de andere spreekt’. Hij had in zijn roman eerder de moraal willen onderzoeken, het verschil tussen goed en kwaad, zonder aan te willen geven wat dat goede en kwade is. ‘Ik haat propaganda, ook als die voor het goede is. Er zit goed én kwaad in ieder mens. Mijn boek gaat over mensen die uit een kleine, gesloten gemeenschap in de grote stad terechtkomen en daar mogelijkheden krijgen waaruit ze niet kunnen kiezen. Ze moeten leren daarmee om te gaan, en dat kan fout aflopen. Het gaat er om een nieuwe houding te vinden, een nieuwe weg in de veranderde omstandigheden. Dat zal niet een weg terug zijn. Er is geen weg terug.’
Ik moest terugdenken aan de middag daarvoor, toen aan Wajda en Tryzna het ereburgerschap werd verleend. De manier waarop ze de eerbewijzen over zich heen lieten komen was tekenend voor hun karakter. Tryzna, die de avond tevoren tot zes uur ’s morgens was doorgezakt, bleef tijdens de plechtigheid doodnerveus op de gang staan te zweten, druk met zijn vrienden pratend, tot Karol Lesman hem tegenstribbelend de zaal in trok. Maar Andrzej Wajda liet zich daarentegen op het podium meteen stralend een lauwerkrans opzetten.
Wajda liet zich daarna ook nog op het toneel een taart met zeventig kaarsjes aanbieden vanwege zijn zeventigste verjaardag en waarna tevergeefs in één keer alle vlammetjes probeerde uit te blazen.
In een gloedvol dankwoord hield de cineast tot slot van zijn huldiging een lofrede op de nieuw verkregen vrijheid die het mogelijk maakte dat er boeken zoals die van Tomek Tryzna verschenen. En toen zette de zaal met luide stem voor hem een bekend Pools verjaardagslied in: ‘Honderd jaar, honderd jaar!’ Tomek Tryzna was op dat moment al nergens meer te zien.
Die honderd jaar die men hem toewenste, heeft de cineast helaas niet meer gehaald, maar het zijn er, weten we nu, in ieder geval toch nog negentig geworden.
De reportage over de premiere van Meisje Niemand verscheen in NRC Handelsblad van 29 september 1996.