Bij de dood van Hermine de Graaf, de vrouw op het zand – een teruggevonden brief over ‘Mijn moeder en de duif’
Door Reinjan Mulder
UPDATE, 24 NOVEMBER 2018 – ‘Ik ben de chroniqueur van het tafereel, en ik verover me opnieuw, met terugwerkende kracht, een plaatsje in de hechte gemeenschap van mijn zusters, door het verhaal keer op keer met alle details te vertellen. Vederlicht dwalen mijn gesloten ogen over het pijpestro, het lijkt alsof ik zweef en dans terwijl ik Ernst en Corinne met me mee laat zweven. Een lieflijk schilderij in zachte tinten van hemelsblauw en beige. Bijna te zoet voor het barre landschap van het noorden.’
Dat schreef de op 24 november 2013 overleden schrijfster Hermine de Graaf (1951) in haar roman De weg naar het pompstation, die ik in 1996 voor NRC Handelsblad besprak.
Het citaat is illustratief voor De Graaf’s manier van vertellen: episch, herinnerend, breed, en met een goed oog voor details. Toch was ik over die voorlaatste roman niet onverdeeld gelukkig. Ik had betere boeken van haar gelezen, vond ik. Maar de zuinige recensie die ik er uiteindelijk over schreef, kon niet verhinderen dat ik Hermine de Graaf daarna beter leerde kennen en op een gegeven moment zelfs min of meer bevriend met haar raakte. Dat was toen ik uitgever was geworden bij uitgeverij De Geus in Breda, en wij daar het idee kregen dat Hermine de Graaf zich niet meer zo thuis voelde bij haar oude uitgeverij, J.M. Meulenhoff. Hermine was een keer onverwacht op een nieuwjaarsreceptie van ons komen binnenlopen, en toen ik haar niet lang daarna vroeg of ze niet meer bij ons op haar plaats zou zijn dan bij Meulenhoff, beaamde ze dat.
We spraken af dat ik een keer bij haar langs zou gaan – wat Meulenhoff, zei ze, in al die jaren nog nooit had gedaan – en besloten toen haar nieuwe boek in wording, Mijn moeder en de duif – of hoe ik met schaatsen stopte, te gaan uitgeven, alsook – als eerbewijs aan haar als een van onze beste verhalenschrijfsters – De verhalen, een dik boek met ‘alle verhalen’, van haar succesvolle debuut Een kaart, niet het gebied tot Vijf broden en drie vissen.
Die beide boeken zijn er ook gekomen, maar nog tijdens het werken aan de roman bleek Hermine de Graaf ernstig ziek te zijn. Ik neem aan dat het om dezelfde ziekte ging als waaraan ze nu overleden is. De verschijning van Mijn moeder en de duif werd daardoor keer op keer uitgesteld, en we besloten dan eerst maar de herdruk van haar verhalen uit te brengen. Dan was haar werk weer voor een groot deel leverbaar, en leesbaar, en konden we het publiek vast warm maken voor haar glorieuze rentrée.
Ondertussen groeide mijn genegenheid voor Hermine de Graaf, want schrijvers hebben soms aandacht nodig, maar zieke schrijvers nog veel meer.
Hoe vaak ben ik naar Buinen afgereisd om bij haar thuis met haar over haar boek te praten? Het kostte altijd een hele dag, maar dat maakte ook dat mijn bezoekjes meer indruk dan anders nalieten. In de auto of in de trein terug naar huis bleven de gesprekken die we voerden doorgloeien.
Hermine de Graaf werd de vrouw uit het verre oosten voor mij, uit het land waar ik voor even verlost werd van het, soms wat al te banale, randstedelijke gedoe. Ze was een vrouw van ‘het zand’, zei ze, wat ik niet mocht verwarren met de vrouwen van ‘het veen’, even verderop in Drenthe.
Maar wat blij was ik, toen Mijn moeder en de duif in 2002 uiteindelijk af kwam, en uitkwam, en wat was ik teleurgesteld toen bijna geen krant daar aandacht aan besteedde.
Ook in de necrologieën die er nu van Hermine de Graaf verschijnen, staat van haar laatste boek nooit meer dan de titel.
Was ik door mijn langdurige contact blind geworden voor de gebreken?
Kon ik door haar ziekte de fouten niet meer zien?
Of had haar redacteur Wil Hansen van Meulenhoff dan toch gelijk, toen hij haar zei dat ze ‘een schrijfster uit een voorbije periode’ was?
Ik geloof dat nog steeds niet. Van Jan Siebelink zeiden ze zoiets bij Meulenhoff ook, hij vernieuwde zich te weinig, en kijk wat er nu van hem is geworden.
Ook de gebundelde verhalen van Hermine de Graaf deden helaas veel minder dan we hadden gehoopt. We hadden een mooie, gebonden uitgave van De verhalen gemaakt, van 715 bladzijden, met op de omslag een foto van Bert Nienhuis: een meisjesachtige, dwarse schrijfster op een boot.
Ik wil Mijn moeder en de duif dezer dagen nu wel weer eens gaan herlezen, om van een afstand te kijken wie zich toen vergist heeft, Meulenhoff of wij.
Tot die tijd moeten we het hier doen met mijn bespreking van De weg naar het pompstation, ter nagedachtenis aan een bijzondere, en gelukkig altijd recalcitrant gebleven schrijfster.
Maar voor ik daartoe overga citeer ik eerst nog een nu elf jaar oude brief van Hermine de Graaf, die nu onverwacht, samen met een door haar geschreven synopsis, uit haar laatste roman Mijn moeder en de duif glijdt:
‘Beste Reinjan,‘ schrijft Hermine me op 30 mei 2002 uit haar woonplaats Buinen, in haar keurige handschrift.
‘Vooral jij, en ik evenzeer, hebben wel wat geduld moeten hebben met het onderhavige boek. Zoals altijd kan ik er maar moeilijk afstand van doen. Wat niet wegneemt dat ik zeer benieuwd ben wat jij (jullie) er van vindt. Bij het schrijven van deze roman – eerst zwarte zorgen – gebeurde er steeds iets nieuws en had het noodlot voortdurend andere plotwendingen in petto. Het is er allemaal in terecht gekomen.
Zelf vind ik het in thematisch zin een rijpere voortzetting van mijn eerste boek ‘Een kaart’. Laten we hopen dat dit een goed omen is, en dat je als eerste lezer buiten Ted, ook wat ziet in dit fragiele werk dat nogal op bestaande personen en gebeurtenissen leunt.
Als het een beetje goed ontvangen wordt in de media dan kan het ‘De verhalen’ ook nog wat in de vaart der volkeren opstoten
In vond dat jullie het mooi en perfect hebben uitgegeven.
Ten slotte hoop ik dat wij – het is voor mij natuurlijk nieuw en spannend – tot een vruchtbare samenwerking komen.
Na de dood van [Hollands Maandblad-redacteur, R.M.] Bert Poll en daarna [Meulenhoff-redacteur, R.M.] Wouter Tieges is dat met andere fondsredacteuren niet meer gelukt, omdat deze eigenlijk te weinig affiniteit voelden met mijn wat onalledaagse visie op en vertaling van de alledaagse werkelijkheid. Soit.
Rest mij nog te zeggen dat ik door onze contacten een gezond vertrouwen heb gekregen in jouw visie en coachende kwaliteiten.
Bij De Geus voel ik me net als in de eerste jaren bij Meulenhoff nu gelukkig weer thuis.
Nu maar hopen dat ik en mijn boek welkome gasten zijn.
Ik hoor hoop ik spoedig van je.
Hermine de Graaf
MOLLENGIF IN DE BLOODY MARY, de NRC recensie van De weg naar het pompstation
De nieuwe roman van Hermine de Graaf, De weg naar het pompstation, doet op het eerste gezicht denken aan de reeks vroege ‘meisjesverhalen’ waaraan de schrijfster waarschijnlijk nog steeds haar grootste bekendheid dankt. Het is een roman over een familievete op het langzaam verzakkende deksel van de Groninger aardgasbel. Een koppig meisje dat zich niet in een vast patroon wil voegen, wordt over een langere periode gevolgd tot ze op middelbare leeftijd tot inkeer en tot rust komt. Dat levert een aantal mooie observaties op, dromerige herinneringen aan een jeugd afgewisseld met opstandig commentaar. Over een jonger zusje bijvoorbeeld, van wie wordt gezegd:’Corinne was de knapste en het type dat er bij het ouder worden als een geconserveerde schoonheid goed blijft uitzien. Een fenomeen dat later door haar accountant, die haar als een diepte investering zag, feilloos op juiste waarde werd geschat.’
Daardoorheen heeft De Graaf nu elementen van een thriller geweven. Ze sluit daarmee aan bij een schrijfster als Renate Dorrestein die haar laatste roman, Een sterke roman, ook begon met een moordaanslag.
Ook in andere opzichten doet De weg naar het pompstation dit keer wel aan Dorrrestein denken. Het boek heeft eenzelfde, af en toe bijna op hol slaande felheid, een toon die vroeger met het woord ‘pinnig’ werd aangeduid. En De Graaf heeft dezelfde, sarcastische humor als Dorrestein. Humor die het verhaal soms op het randje van het flauwe of het melige brengt. Een soort slapstick, die het boek onderscheidt van de nogal voorzichtige of zwaar aangezette boeken van veel collega’s.
Al meteen aan het begin wordt duidelijk dat er vermoedelijk een moordaanslag op de hoofdpersoon is gepleegd. Er zat mollengif in de bloody mary. Ze is met spoed naar een ziekenhuis overgebracht, waar ze zich gedurende de rest van het boek, samen met de lezer, afvraagt wie de dader kan zijn geweest.
Deze vraag geeft De Graaf de gelegenheid in te gaan op het thema wraak dat ze al met zoveel succes in eerdere boeken gebruikte.
Er zijn in de omgeving van het slachtoffer een stuk of zes personen die een moord op haar zouden kunnen plegen. In de ogen van de vertelster hebben allen hun eigen reden voor wraak. Het slachtoffer heeft haar twee kinderen emotioneel verwaarloosd, ze heeft zelf, zoals zoveel opstandige kinderen, haar ouders verraden, en met haar twee zusters heeft ze ooit naar de gunsten van dezelfde man gedongen.
Ten slotte heeft ook het slachtoffer een reden tot wraak. In haar ziekenhuisbed, aan het infuus, verzucht ze:
‘Doodsangst ligt aan de ene kant van mijn bed en aan de andere zijde de wraakzucht die me in leven houdt.’
Flashbacks
Behalve dat het boek als een thriller is opgezet, is er nog een tweede nieuw element in De weg naar het pompstation: satire. In de flashbacks op het leven van de hoofdpersoon, waaruit het boek voor het grootste deel is opgebouwd, wordt niet zelden komisch bedoeld commentaar geleverd op de door haar en haar familie aangehangen zeden en gewoonten. In de roerige jaren zestig heeft ze zich willoos laten meeslepen door de milieubeweging en door Marx, Che Guevara en Ho Tsji-minh. En later heeft ze als radio- en tv-presentatrice al even vlot alle mogelijke misstanden uitgelegd, onder het motto: ‘geen diepgang en veel onzin, zo door mij gepresenteerd dat het gebrek aan ernst niet lijkt op het missen van je avondeten als je honger hebt.’
Maar de strekking van het verhaal is juist weer ernstig. Die komt erop neer dat het slachtoffer inziet dat ze, wie de aanslag ook gepleegd heeft, deze daad in ieder geval zelf heeft uitgelokt. Slachtoffers kunnen soms zelf daders zijn.
De combinatie van roman, thriller en satire zoals die nu in De weg naar het pompstation wordt beproefd, is naar mijn gevoel niet overal even geslaagd. Het is goed te begrijpen dat Hermine de Graaf na zoveel mooie boeken eens iets nieuws wilde proberen, maar haar kracht blijft de toon en het observatievermogen, in een verhaal waarin de hoofdpersoon primair herinneringen ophaalt aan een jeugd in Oost-Groningen, aan een vader die bij de gaswinning betrokken was, en aan de zusters die samen met haar hun eerste seksuele gevoelens zien ontluiken.
Vooral in die gedeelten vertelt Hermine de Graaf een mooi, schrijnend verhaal van ondergang en tot mislukken gedoemde opstandigheid daartegen.
Het thrillerelement en de satirische gedeelten voegen daar naar mijn idee nog maar weinig aan toe. De moordaanslag op de eerste bladzijden zorgt voor een zekere spanning en een alertheid bij de lezer, alles wat je leest kan van belang zijn, maar die aandacht blijkt wordt achteraf niet beloond. En de ontknoping in het laatste hoofdstuk verdient eigenlijk nauwelijks die naam. Deze wordt, nogal teleurstellend, bereikt via een paar snelle, uit de lucht gegrepen nevenintriges, terwijl de belangrijkste verdachten, zoals de beide dochters en de moeder, tot op de laatste bladzijde blijven steken in een te weinig diepgaande karikatuur.
Ik moet bekennen dat ik me aan de satire zoals Hermine de Graaf die nu bedrijft, af en toe zelfs flink heb geërgerd. Bepaalde motieven, zoals de internationale carrière van de moeder als ‘hakkebordspeelster’ in een zigeunerorkest, zijn nog wel grappig, maar zoiets als de blinde Marx- en Guevara-aanbidding van de hoofdpersoon is wel erg afgezaagd en soms zelfs ronduit banaal.
REINJAN MULDER
De recensie van ‘De weg naar het pompstation’ verscheen eerder in NRC Handelsblad van 2 februari 1996.