‘De zee is saai…’ – de zeeschilderijen van Piet Mulder
For an English translation of this article please click here.
UPDATE 2015 – In 2015 opende in de Hoge Vuurtoren in het Engelse Harwich een tentoonstelling met zeeschilderijen van de Geldermalsense schilder Piet Mulder (1919-2001). Hieronder een fragment uit de uitvoerige inleiding die zijn zoon Reinjan Mulder schreef in zijn boek De zee is zaai (Uitg. De Weideblik): 1975, de sprong naar Engeland.
In 1975 begon de Nederlandse schilder Piet Mulder (1919-2001) aan een tweede leven. Nadat hij dertig jaar lang zijn atelier in Geldermalsen had gehad, het Betuwse dorp waar hij direct na de oorlog vanwege zijn werk bij de spoorwegen was beland, ging er nu een andere wereld voor hem open. In een impuls had hij tijdens een korte vakantie een tweede atelier gekocht in Engeland, The Gables, direct aan de schilderachtige oostkust, met kilometers vrij uitzicht over zee.
Niet dat hij Engeland niet kende. Al vanaf de eerste dag dat hij in de Betuwe woonde, in mei ’45, was hij in de ban geweest van dat vreemde eiland aan de overkant van het Kanaal waar alles net een slagje anders was dan thuis. Ze reden er niet rechts maar links, als ze boos waren zwegen ze, en voor het ontbijt aten ze geen brood met kaas of hagelslag, maar gebakken eieren met spek, witte bonen, tomaten, toast en bloedworst. En soms ook kippers, heel veel kippers.
In mei 1945 was Piet Mulder, na zeven maanden spoorwegstaking, licht vermagerd uit de onderduik tevoorschijn gekomen en als staalbouwkundig constructeur hadden de spoorwegen hem meteen toegevoegd aan de in de Betuwe gelegerde, weldoorvoede Royal Engineers, de genie van het Engelse bevrijdingsleger. Zijn taak was het om de Engelsen te helpen de noord-zuid verbinding weer snel in orde te maken, zodat de Randstad nog vóór de volgende winter weer bereikbaar zou zijn voor de voedsel- en energietransporten uit het zuiden. De Duitsers hadden in de winter 1944/1945 bijna alle grote spoorverbindingen lamgelegd en de kolentreinen uit Zuid Limburg zouden voorlopig door de Betuwe, via Nijmegen en Tiel, moeten rijden – en ook daar lag nog heel wat spoorlijn in de vernieling. Van de 4.500 kilometer spoor die Nederland in 1940 had gehad, was nog maar duizend kilometer berijdbaar. Van de 21 grote spoorbruggen die Nederland telde, waren er na de bevrijding nog maar zes waarover treinen konden.
Voor de 26-jarige die hij toen was, moet zijn inlijving bij de Royal Engineers een dubbele bevrijding zijn geweest. Niet alleen was Nederland na vijf jaar eindelijk van de Duitsers verlost en kon hij weer vrij over straat lopen, hij had ook weer wat te doen. Hij deed er weer toe. Hij was in een energiek team van laconieke Engelsen terechtgekomen, onder leiding van de overste Foults, en daar heerste een heel andere sfeer dan hij onder de Duitsers had meegemaakt.
Sindsdien was Engeland voor Piet Mulder het betere land geweest, het land waar het landschap nog niet ‘besmet’ was door het kwaad. Als hij in Engeland van de boot kwam, in Harwich, viel er meteen iets van hem af, zei hij tegen zijn kinderen, omdat hij wist dat ‘zij’ hier godzijdank nooit hadden kunnen doordringen: de Duitsers.
Waar een schilder als Armando in Nederland en Duitsland steeds weer het ‘schuldig landschap’ uit zijn jeugd terugzocht, daar zocht Piet Mulder in Engeland de onschuld op uit zijn jeugd. Engeland was voor hem een land als in een kinderboek, waar de stations nog stationschefs hadden, waar het bier niet prikte en waar de thee nog met melk en vruchtencakejes werd gedronken. Een land dat – misschien wel daarom – geen volkerenmoord op zijn geweten had.
De sprong die Piet Mulder in 1975 naar Engeland waagde, was dan ook slechts een kwestie van tijd geweest. En van geld misschien. Want aan dat laatste had hij geen gebrek meer toen in de jaren zeventig zijn kinderen Els (1946) en Reinjan (1949) waren afgestudeerd. In Engeland had hij een splinternieuwe flat te koop gezien, The Gables, van alle gemakken voorzien en prominent gelegen aan de Marine Parade, de statige boulevard van Dovercourt. Dovercourt was toen nog een vervallen Victoriaans badplaatsje dat grensde aan de oude marinehaven van Harwich en Shotley, en in een opwelling had hij een bod uitgebracht.
‘You got it!’
Het atelier dat Piet Mulder daarna in zijn flat in Dovercourt inrichtte, was in bijna alles het tegendeel van zijn atelier in Nederland. Het lag hoog, enkele tientallen meters boven de zee, in een rood bakstenen gebouw op de voormalige cliffs, pal naast het vervallen Victoriaanse Cliff Hotel, en het had over de hele breedte een glazen schuifpui die dag en nacht uitzicht bood op de haveningang.
Hier, in The Gables, kon Piet Mulder, zonder ook maar één stap buiten de deur te zetten, de hele dag tegen steeds weer wisselende wolkenluchten de grootste zeeschepen voorbij zien varen. Door de week was er de enorme drukte van de havens van Harwich en, aan de overkant van de Stour, Felixstowe, op zaterdag en zondag kwamen daar nog in alle formaten de vele oude en nieuwe zeilschepen bij, die vrolijk in de brede riviermonding op en neer voeren – en dan kwam vier keer per dag ook nog eens de gigantische veerboot van en naar Nederland langs, waarop je bij mooi weer je horloge gelijk kon zetten, afgewisseld door allerlei kleinere veerboten die in die jaren vanuit Duitsland en Scandinavië een dienst op Engeland onderhielden.
Voor iemand die van kijken hield, kon het niet op. Voortaan stak Piet Mulder met zijn vrouw Hanna elk jaar een paar keer vanuit Hoek van Holland de Noordzee over om in zijn beloofde land, in en om Harwich, het Engelse landschap te tekenen en te schilderen: de strandjes bij het plaatsje Wrabness, verderop aan de Stour, met hun vreemde huizen op palen, het ruige getijdenlandschap richting Walton on the Naze, de lichtschepen voor de kade van Shotley, de vissersloodsen bij Felixstowe Ferry, en natuurlijk Harwich zelf. Die eerste jaren schilderde hij heel veel Harwich en Dovercourt. De lokale vissersboten, de 19de eeuwse vuurtortens, de strandhutjes, de boeien van de betonning op de Pier.
Was het toeval dat hier tijdens de Tweede Wereldoorlog een van de grootste geallieerde marinebases was gevestigd? Aan de boulevard woonden nog verschillende gepensioneerde marinemensen die hier hun greatest hour hadden beleefd. Vanuit zijn atelier kon Piet Mulder nog de resten van hun half ontmantelde observatiepost op Beacon Hill en het afweergeschut daar zien.
Later ondernam hij vanuit Harwich ook langere tochten, dieper het droomland in, naar historische kustplaatsen als Hastings, Great Yarmouth, Lowestoft en het schilderachtige haventje van Pinn Mill aan de Orwell.
En nog weer later reisde hij soms helemaal door naar Penzance, aan de Britse oceaankust, en vandaar naar de havens van Newlyn, Mousehole en St. Ives met zijn eenzame Godrevy vuurtoren in zee, waarover Virginia Woolf in haar roman To the Lighthouse zo mooi geschreven had.
Als er maar havens te vinden waren waar vissersboten, zeilschepen of vrachtschepen binnenvoeren, dan was het goed – want aan alleen zee of strand had Piet Mulder naar eigen zeggen niet genoeg. ‘De zee is saai,’ zei hij vaak met een subtiel understatement tegen zijn collega-zeeschilders. Voor hem moest er aan zee altijd ook menselijke bedrijvigheid te zien zijn. En die vond hij op de grens van land en water, in dorpen en stadjes waar sinds duizenden jaren mensen woonden die met de zee en haar voortbrengselen leefden.
Daarbij trof her dat Piet Mulder, niet zo lang nadat hij zijn Engelse atelier ingericht had, een uitnodiging ontving om lid te worden van de Nederlandse Vereniging van Zeeschilders. De vereniging, die elk jaar groepstentoonstellingen van zeeschilders organiseerde en zich in het buitenland afficheerde als de club van hedendaagse Nederlandse marine painters, had zijn werk op een tentoonstelling in het Scheepvaart Museum in Amsterdam zien hangen, en de ballotage-commissie had geconcludeerd dat hij wel eens een goede aanwinst voor de club kon zijn.
Dat was goed gezien. In de Vereniging voor Zeeschilders vond Piet Mulder eindelijk at hij in de Betuwe zo node gemist had: een groep min of meer gelijkgestemden met wie hij over het vak kon praten, zonder dat er veel afgunst in het spel was. En de Vereniging vond omgekeerd in hem een toegewijd lid dat geregeld wat verkocht en nooit te beroerd was om in alle uithoeken van het land waar musea waren tentoonstellingen te helpen inrichten.
In de Nederlandse Vereniging voor Zeeschilders was (en is) nog steeds plaats voor schilders van diverse pluimage, zolang ze maar een redelijk niveau hadden en op de een of andere manier de zee uitbeeldden. Dat betekende dat ze niet alleen de liefde voor de zee met elkaar deelden, maar ook dat al te grote vernieuwers of experimenteren er ver van bleven. `zo bebonden zich onder de leden de Haarlemse schilder Jaap Ploos van Amstel, met wie Piet Mulder al gauw bevriend raakte, de vooraanstaande aquarellist Wim Vaarzon Morel, de realist Hermanus Berserik en de aan de Amsterdamse Rijksacademie verbonden Paul Overhaus.
Het schildergenootschap moet voor Piet Mulder een zeer aangenaam klankbord hebben gevormd. Want al was hij gedurende zijn hele schilderende leven nooit vies geweest van nieuwigheden en experimenten, in de zestig jaar dat hij schilderde heeft hij heel wat stijlen en materialen beproefd – het modernisme van de jaren vijftig en zestig, met zijn lyrische abstractie en zijn conceptuele stromingen was nooit erg aan hem besteed. In 1955 tekende hij in zijn schetsboek een van zijn – zeldzame – zelfportretten waarop je hem, heel karakteristiek, met één hand onder zijn kin ziet, tegen een achtergrond van grillige, dansende vormen. ‘Ikzelf en het raadsel van de moderne kunst,’ schreef hij er licht spottend onder.
Het jaar 1975 zou in meer opzichten een keerpunt worden. Niet alleen ondergingen Mulders locaties een ingrijpende verandering, ook zijn stijl ontwikkelde zich in een nieuwe richting. Was zijn schilderen tot dat jaar sterk continentaal georiënteerd geweest en herkende je de invloeden van Breitner en Israels, en van vroeg twintigste Zeeuwse Fransen en Vlamingen als Matisse, Degas, Rik Wouters en Hypolyte Daeye, daarna ontstond een verwantschap met – vaak oudere – Britse schilders als de uit East Amglia afkomstige John Constable, de geniale alleskunner J.M.W. Turner, de stoere portrettist Augustus John en de – alweer uit East Anglia stammende – Philip Wilson Steer.
Ook van meer eigentijdse Engelse kunstenaars als de meedogenloze Lucian Freud en de veel speelsere David Hockney onderging hij duidelijk invloeden. Geïnspireerd door Hockney begon Piet Mulder in de jaren negentig met een tot dan toe vooral door kinderen gebruikt medium als kleurpotlood te experimenteren, hij ontdekte de viltstift en de fineliner en maakte steeds grotere, bijna hyperrealistische pen- en potloodprenten en fotocollages.
Wat Piet Mulder in de Engelse kunstwereld van de laat twintigste eeuw moet hebben teruggevonden en gewaardeerd, was het vermogen om als schilder zo vrij mogelijk met het materiaal te kunnen omgaan, zonder de herkenbaarheid en de emoties die deze opriep helemaal prijs te geven. Naar zijn vaste overtuiging was de beste schilder iemand die tegelijkertijd naturalistisch en abstract bezig was. Kleurgebruik, penseelvoering en compositie waren voor hem van essentieel belang maar daarnaast moest er iets van ontroering door het motief zichtbaar worden: een stemmige ochtend een eenzaam rijtje bomen, een argeloos gebogen vrouwenarm, een blote rug. Vooral in de jaren zeventig en tachtig was dat herkenbare in Nederland zo goed als taboe, terwijl in Engeland Lucian Freud en David Hockney hun grootste triomfen vierden.
Ook ook deed het hem goed dat het aquarelleren in Engeland zoveel meer in aanzien stond dan in Nederland, waar het genre eigenlijk alleen nog maar door de Hollandse Aquarellistenkring beoefend werd, die tot overmaat van ramp ook nog eens uit het Stedelijk Museum werd geweerd. In Piet Mulders nalatenschap bevonden zich verschillende Engelse aquarellen, die hij in de loop van zijn Engelse jaren in plaatselijk kunsthandels en antiekzaken verzameld had en die hem inspireerden bij zijn eigen werk in waterverf.
Het opvallendst was misschien wel hoe in die tijd ook zijn kleurgebruik opschoof en openbrak, toen Piet Mulder eenmaal in Engeland was neergestreken. Waren zijn Betuwse werken tot dan toe meestal vrij somber geweest, met veel okers en grijzen, en alleen in de winter en tijdens de bloesemtijd een wat lichter en kleuriger palet, in Engeland leerde hij de vele tinten rood opnieuw waarderen, evenals de blauwen en groenen waaruit voortaan zijn zeeën werden opgebouwd.
(…)
REINJAN MULDER
De tentoonstelling in Harwich was te zien van 24 juni tot 2 augustus 2015. Nadere informatie bij het Harwich Festival of the Arts 2015.
In juni 2014 werd in het Notarishuis in Arnhem een veiling gehouden van nagelaten werken van de Piet Mulder (1919-2001).
In januari en februari 2014 was in Kunstcentrum Het Stroomhuis in Neerijnen een tentoonstelling met meer dan 50 zeeschilderijen van Piet Mulder. Bij die gelegenheid verscheen bij Uitgeverij De Weideblik een rijk geïllustreerde catalogus van Mulders zeeschilderijen: De zee is saai.
Zie voor een geschreven portret van Piet Mulder en zijn Betuwse werk: Sandra van Beek, Piet Mulder, schilder van het Betuwse landschap.
Het boek ‘Piet Mulder, De zee is saai – How boring the sea’ is verkrijgbaar door overschrijving van €12,50 (€10,- plus €2,50 verzendkosten) op ING rekening NL06 INGB 0004674536 tnv Reinjan Mulder Research & Editing te Amsterdam.
Vermeld op uw overschrijving ‘Zee’, alsmede het volledige adres waar het boek naartoe moet.
Kan ik bij u nog een boek bestellen van Piet Mulder?
Ja hoor, dat kan nog steeds. Als u uw adres geeft, en €10,- stort, stuur ik het u op.