Tranen om W.F. Hermans? Hoe Hermans-kenner Frans Janssen voor Joost Ritman’s Hermetische Bibliotheek koos

restjespoorbaan

…dat het in één keer een jarenlange vriendschap verwoestte…

Door Reinjan Mulder
In Willem Otterspeer’s – ondanks alles – fascinerende biografie van W.F. Hermans, waarvan nu het tweede deel is verschenen, wordt de doeken gedaan hoe Nederlands grootste schrijver van de twintigste eeuw twee jaar voor zijn dood, in 1993, zijn laatste vriendschap verspeelde door een geruchtmakend interview in NRC Handelsblad. Dat interview, ‘Tranen om Hermes Trismegistus’, was in alle opzichten mijn verantwoordelijkheid. Ik had het bedacht, ik maakte het en ik zorgde ervoor dat het prominent voorop het Cultureel Supplement van onze krant kwam, op die dramatische 3de september 1993.
Wat stond er dan wel niet in dat interview, dat het in één keer een jarenlange, bijna symbiotische vriendschap tussen twee oudere heren verwoestte?
En: wat ging eraan vooraf?  

Toen ik tot het bewust interview besloot, met de boekhistoricus en Hermanskenner Frans A. Janssen, kende ik Janssen al wat langer. Ik wist dat hij niet alleen een van onze grootste Hermans-kenners was, maar ook een van de laatste intimi van de verbitterde schrijver. Sinds een paar jaar was hij daarnaast directeur van de met de nodige geheimzinnigheid omgeven Bibliotheca Philosophica Hermetica van Joost Ritman. Ik had daar al eens eerder over geschreven, toen nog bijna niemand van de bibliotheek had gehoord, maar dit keer wilde wel eens weten wat Frans Janssen daar nu precies deed. Hij had de naam bij boekenveilingen iedereen te overbieden. Hoe kon dat, hoe werkte dat en waarom deed hij dat?
Ook vroeg ik me af hoe iemand die zoveel smaak vertoonde waar het de moderne Nederlandse literatuur aanging, zijn leven nu geheel in dienst kon stellen van een nauwelijks geschoolde, steenrijke fabrikant van plastic bekertjes en vorkjes, die, zo had ik tijdens een eerder interview gemerkt, de hele dag in voor mij nogal obscure, ‘hermetische’ sferen vertoefde. Was dat niet een beetje vreemd voor een Hermans-kenner? 

Frans Janssen en ik spraken elkaar voor het eerst in augustus 1982, toen Janssen cum laude promoveerde op ‘Zetten en drukken in de achttiende eeuw’, een interessante studie over een bijzondere Nederlandse drukker. Janssen was van huis uit Neerlandicus, maar zou zich later ontwikkelen tot een zeker zo belangrijk boekhistoricus. Ik interviewde hem daarover in zijn huis in Wormerveer, en sprak toen slechts heel even met hem over Hermans, ons beider idool en tot dat moment de belangrijkste reden waarom ik Frans behoorlijk hoog had. Maar 15 jaar later realiseerde ik me dat Frans Janssen de schrijver nu wel heel lang van heel nabij kende, terwijl ik Hermans nog steeds voornamelijk van zijn boeken kende en van een paar norse telefoongesprekken over foutjes die ik als eindredacteur van het CS soms in zijn stukken ontdekte. Ik vroeg me af hoe zo’n Eckermann-achtige positie er in de drukbezette praktijk van de grote bibliothecaris uitzag.  
In mijn tweede interview met hem, in 1993, liet Frans Janssen mij echter – tot mijn verbazing – weten dat hij de occulte auteurs die Joost Ritman met zijn hulp verzamelde nu bewust liet voorgaan boven zijn liefde voor W.F. Hermans. Over Hermans, zei hij, had hij natuurlijk niet voor niets al in geen jaren meer iets groters geschreven.
En zo schreef ik het dan ook op in mijn krantenstuk.    

Bij W.F. Hermans kwam die opmerking, lezen we nu bij Willem Otterspeer, ongelooflijk hard aan. Hij kreeg er een klap van die hij misschien wel nooit meer te boven zou komen. Hermans zat beduusd voor zich uit te kijken toen hij het interview gelezen had, schrijft Otterspeer, en zegde per direct de jarenlange vriendschap met Janssen op.
Daarna sleet de schrijver zijn laatste, in- en intreurige dagen in Brussel, eenzaam en in diepe wrok. Een wrok die zo diep ging dat toen uiteindelijk het nieuws van W.F. Hermans’ dood bij mij op de redactie van NRC Handelsblad binnenkwam, via Freddy de Vree waarschijnlijk, en ik ter verificatie eerst met Frans Janssen belde, de grote Hermans-kenner nog van niets wist. Frans wist, meen ik, niet eens dat Hermans in het Ziekenhuis van Utrecht was opgenomen, laat staan dat hij daar al uren geleden zijn laatste adem had uitgeblazen. Er was die laatste, moeizame maanden van zijn leven, begreep ik, geen enkele contact meer tussen de schrijver en zijn trouwe ‘Eckermann’ (Otterspeer) geweest.
Frans Janssen voelde er ook niets voor om op dat moment iets over overleden Hermans te schrijven. Dat zou gezien de omslachtigheden niet passend zijn, zei hij, toen ik het hem voorlegde. En hij raadde me aan met Wilbert Smulders te bellen, die gelukkig snel een mooi, groot stuk uit zijn pen wist te toveren voor de krant van de volgende dag. Smulders was kort tevoren nog aan Hermans’ ziekbed geweest, zei hij, en hij wist heel wat beter hoe het hem in zijn laatste, benauwde uren was vergaan.  

Voor wie wil weten wat de bejaarde schrijver W.F. Hermans in mijn interview met Frans Janssen nu precies zo had geschokt, volgt hier de integrale tekst van het stuk in het Cultureel Supplement.

TRANEN OM HERMES TRISMEGISTUS

Hij groeide in tien jaar tijds uit tot een fenomeen in de wereld van de antiquaren, op het gebied van alchemie en mystiek kocht hij alles wat los en vast zat. Frans A. Janssen is de directeur van de Bibliotheca Philosophica Hermetica, de met opheffing bedreigde bibliotheek van de Amsterdamse mecenas Joost Ritman. Een gesprek met Janssen over schuldeisers, handschriften, hermetische filosofie, Erasmus en W.F. Hermans. ‘Ik word geboeid door die gebieden waar kunst, literatuur en levensovertuiging samenvallen. Mijn taak is om met de hele wereld in verbinding te staan. Ik laat me zien op congressen over alchemie. De antiquaren kennen me, van de grootste in New York tot de kleinste hier in de Jordaan. Het gaat erom dat als er ergens in een pastorie in Schotland een boekje opduikt dat voor ons interessant is, dat iemand dan een signaal geeft dat hier wordt opgevangen.’

Prof. dr. Frans A. Janssen (54), hoogleraar Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van de Amsterdamse Bibliotheca Philosophica Hermetica, is de afgelopen tien jaar inderdaad uitgegroeid tot een fenomeen in de wereld der antiquaren. Onlangs nog, vertelt hij, kreeg hij een telefoontje uit Gent van iemand die een vijftiende-eeuws handschrift van de neoplatonist Boethius te koop had. “Wie verwacht dat nu, dat zoiets in Gent ligt, en dat ze mij dan weten te vinden?”
Frans Janssen praat over zijn werk voor de bibliotheek nog altijd in de tegenwoordige tijd. Maar zijn bibliotheek wordt met opheffing bedreigd, een deel is inmiddels ondergebracht bij veilinghuis Christie’s in Londen. Enkele maanden geleden werd bekend dat de ING-bank de zeggenschap over de gehele collectie had overgenomen omdat de Amsterdamse fabrikant J. Ritman, de oprichter en enig aandeelhouder van de bibliotheek, een schuld van enige honderden miljoenen guldens had opgebouwd. Daarbovenop kwam in juli nog eens het nieuws dat de fiscus wegens achterstallige BTW beslag op de collectie had laten leggen. In juni van dit jaar was in hoogste instantie bepaald dat een bibliotheek als die van Ritman BTW-plichtig was en in de gegeven situatie was de belastingdienst doodsbang om achter het net te vissen. Frans Janssen: ‘Die vordering van de fiscus kwam natuurlijk niet onverwacht, maar wel op een zeer ongelukkig moment.’

Tot voor kort stond Frans Janssen er om bekend behoorlijke prijzen te willen betalen voor allerhande wijsgerige en theologische geschriften. De bibliotheek waaraan hij verbonden is, was de laatste jaren n van de weinige die nog niet getroffen waren door de bezuinigingswoede waar andere instellingen onder lijden. Op het gebied van alchemie en mystiek kocht Janssen over de hele wereld alles wat los en vast zat. Boeken werden hem op zicht gestuurd, hij liet bieden op veilingen, en als het om belangrijke boeken ging bood hij zelf. Zo wilde hij per se persoonlijk meebieden op de tweede Nederlandse editie van het befaamde Corpus Hermeticum die vijf jaar geleden bij veilinghuis Van Stockum werd aangeboden. Deze bundeling geschriften van de filosoof Hermes Trismegistus dook in de vijftiende eeuw op in Itali, waar ze lange tijd werd gezien als een van de oudste bronnen van het plutonisme.
In het souterrain van het woonhuis van de familie Ritman, waar zich de zogeheten kernbibliotheek bevindt, laat Frans Janssen me het kleine witte boekje zien alsof het een van zijn liefste kinderen is. ‘Het werd in 1652 uitgegeven door de koopman Abraham Willemsz van Beyerland. Dat was een soort Ritman uit de zeventiende eeuw. In het rijke Amsterdam van die tijd, temidden van de overvloed en het onbehagen van Simon Schama, toen bijna iedereen aan geld dacht, was er ook iemand die het belangrijk vond om juist zo’n uitgave te verzorgen.’
Op dit moment wordt door de schuldeisers van Ritman bestudeerd hoe ze althans een deel van hun vorderingen terug kunnen krijgen. Het meest voor de hand ligt om de boekencollectie, samen met de kunstcollectie van Ritman, in gedeelten bij een veilinghuis aan de meest biedende te verkopen. Daartegen pleit echter dat de collectie bij een snelle, gedwongen verkoop betrekkelijk weinig op zal brengen. Daar komt bij de bibliotheek in bepaalde kringen inmiddels een zekere faam heeft verworven. Janssen: “De ING-bank zit nu met het grote probleem dat ze een cultureel schandaal moet zien te voorkomen.”

Inmiddels zitten de gebruikers van de bibliotheek ook niet stil. Bij het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen liggen op dit moment brieven van binnen- en buitenlandse geleerden die in ieder geval de boekencollectie toegankelijk en intact willen laten. Tegelijkertijd onderzoekt een commissie voor het ministerie van WVC of er boeken en voorwerpen uit de collectie Ritman onder de werking van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit kunnen worden gebracht. Zo zou voorkomen kunnen worden dat belangrijke stukken voorgoed naar het buitenland verdwijnen.
Op last van de ING-bank heeft Janssen eind juni een aantal van de 16.000 boeken moeten afgeven; ze liggen nu bij Christie’s in Londen, samen met de kunst- en kunstnijverheidcollectie van Ritman. Met welk doel ze daar zijn kan hij niet zeggen. “Ik heb begrepen dat ze voorlopig niet worden verkocht.” Om welke titels het gaat wil hij niet vertellen. “Het zijn boeken die ik elke dag mis. Elke dag opnieuw laat ik er tranen over.” De ING-bank heeft hem een bepaald bedrag genoemd en ‘met veel pijn en moeite’ heeft hij toen een keuze gemaakt. Ook hoe hoog het bedrag was, wil hij niet zeggen. Aangenomen mag worden dat van de boeken en manuscripten in ieder geval het kostbaarste gedeelte weg is, de fraai gellustreerde handschriften.

De grote vraag is natuurlijk hoe dit alles heeft kunnen gebeuren. Janssen zegt dat de financiële problemen waarin de bibliotheek nu verkeert voor hem persoonlijk als een verrassing zijn gekomen, al had hij de laatste tijd signalen opgevangen die er op wezen dat de bank niet tevreden was. Hij wist niet beter dan dat het geld dat hij in de afgelopen tien jaar aan boeken uitgaf, ook verantwoord was. “Ja natuurlijk. De bank is er al die jaren toch bij geweest.” Hij ging er van uit dat de NMB-bank die de zaak aanvankelijk onder zich had, genoeg expertise had om te kunnen beoordelen of de leningen die voor de aanschaf van boeken werden gesloten verantwoord waren. Toen de topmensen van de NMB bij de fusie met de ING-bank van het toneel verdwenen waren, bleek dat niet het geval te zijn.
Velen vragen zich nu af of de collectie, naast wat elders in Nederland aan boeken aanwezig is, belangrijk genoeg is om een grootscheepse reddingsactie voor op touw te zetten. Janssen claimt weliswaar dat zijn collectie als zodanig nergens anders ter wereld te vinden is, ‘ook niet in de Library of Congress in Washington’, maar dat kan bijna elke bibliotheekbezitter zeggen. Het gaat er om hoe groot de historische waarde van de collectie is. Wat is, vergeleken met andere onderwerpen, het belang van een gigantische hoeveelheid zeventiende- en achttiende-eeuwse wijsbegeerte? En hoe belangrijk is het dat, zoals de bibliotheek heeft gedaan, van diverse boeken vele, vrijwel identieke uitgaven bij elkaar zijn gebracht?
Volgens Janssen zijn dergelijke vragen naar het nut van een gespecialiseerde collectie eigenlijk zinloos. ‘Je kunt iemand toch niet verwijten dat hij kiest voor een specialisme. Je verwijt een historicus toch ook niet dat hij zich voor de veertiende eeuw in China interesseert.’ Hij gelooft echter wel degelijk te kunnen aantonen dat het hermetisme en de gnostische traditie met haar mystieke verbinding van oosterse en westerse denkbeelden, belangrijke bestanddelen zijn van onze cultuur. “Die traditie leeft nog steeds, er is vraag naar. Je ziet ook in de wetenschap de belangstelling ervoor weer opkomen.” Het afgelopen jaar kreeg de bibliotheek duizend bezoekers, elke dag zijn er wel een paar mensen aan het werk.

De laatste activiteit die de bibliotheek organiseerde waren twee grote tentoonstellingen in Moskou en St. Petersburg, het afgelopen voorjaar. Daar werd voor het eerst zichtbaar gemaakt hoezeer de gnostische traditie die in de bibliotheek vertegenwoordigd is in Rusland is doorgedrongen. Van de meeste hermetische geschriften uit West-Europa blijken in de zeventiende en achttiende eeuw Russische vertalingen te zijn verschenen die tot in het begin van deze eeuw een grote invloed op de cultuur hebben gehad. Schrijvers die nu weer volop in de belangstelling staan zoals Blok, Bjely, Charms en Tsvetajeva zijn in belangrijke mate genspireerd geweest door geschriften waarvan het origineel in de bibliotheek aanwezig is.
Frans Janssen legt uit dat de bibliotheek de exposities in Rusland organiseren kon omdat er de afgelopen jaren een gigantisch computerbestand is gemaakt van wat bibliotheken elders op het gebied van de gnosis hebben. De bibliothecaris dr. Carlos Gilly heeft bijvoorbeeld zeven jaar lang honderden Europese bibliotheken afgereisd met een draagbaar microfilm-apparaat waarmee hij alle relevante fiches uit de kaartenbakken kopieerde. Volgens Janssen past deze werkwijze in de ontwikkeling die je nu overal in bibliotheken ziet. “Wij verzamelen niet alleen, het documenteren is even belangrijk.” Vaak wisten de Russen zelf niet dat ze bepaalde boeken in hun bezit hadden. De Nederlanders moesten dan op grond van ons bestand de vindplaatsen aangeven.

Ook in het westen heeft de collectie zijn belang voor de studie van de godsdienst- en cultuurgeschiedenis volgens Janssen bewezen. De richting die in de bibliotheek wordt verzameld zou een grote rol hebben gespeeld bij het ontstaan van onze huidige denkbeelden. ‘Onze collectie vergroot het inzicht in onze eigen tijd en helpt ons daarmee uiteindelijk onszelf als mens beter te begrijpen.’

Voor Frans Janssen was zijn komst naar de bibliotheek van Ritman in 1983 geen vanzelfsprekende beslissing. Hij had op dat moment tien jaar bij de Academie van Wetenschappen gewerkt waar hij een wetenschappelijke editie van Erasmus verzorgde en hij was gepromoveerd op een manuscript van een achttiende-eeuwse drukker. Daarnaast had hij naam gemaakt als publicist over W.F. Hermans. Het occulte was iets waar hij betrekkelijk weinig van af wist. ‘De in de bibliotheek zeer ruim vertegenwoordigde mysticus Jacob Bhme, die als eerste de alchemie toepaste in de mystiek, kende ik alleen van naam.’ Hij vond echter dat een historicus zich met verschillende kanten van de geschiedenis moet kunnen bezig houden. Dat Erasmus niets moest hebben van de meer mystieke bewegingen die Ritman verzamelde, vond hij alleen maar een aanbeveling. ‘Erasmus was meer de journalist onder de theologen. Die wou af van de hocuspocus van het katholicisme. Maar de bevlogenheid van iemand als Ficino, de vijftiende-eeuwse vertaler die het Corpus Hermeticum in het westen introduceerde, heeft hij nooit gekend. Hij hield niet van mystiek.’

Frans Janssen geeft toe dat de bibliotheek bij zijn komst sterk het karakter had van een hobby. Ritman, die nu al het contact met de pers mijdt, drukte er een sterk persoonlijk stempel op. Na zijn komst heeft Janssen er echter alles aan gedaan om er een serieus instituut van te maken. “Dat wilde Ritman ook. Daarvoor was ik aangetrokken. Hij had ook een alchemist kunnen nemen, maar hij nam mij. De bibliotheek moest uit de sfeer van de priv-interesse komen. Het moest een onpersoonlijk, wetenschappelijk historisch instituut worden. Dat was een van mijn eerste taken. Er werd een gekwalificeerde staf aangesteld. De ruimte werd geschikt gemaakt om mensen te ontvangen, en er kwam een infrastructuur voor wetenschappelijk onderzoek.” Wie nu de dependance van de bibliotheek in de Bloemstraat betreedt, waar de werkbibliotheek is gevestigd, ziet daar, naast twee meer dan levensgrote borstbeelden van de Medici’s, werktafels staan, een fotokopieerapparaat, computers en een handbiblioteek.
Ik hoop dat men nu zegt dat de bibliotheek op dezelfde manier werkt als elke andere gespecialiseerde bibliotheek,’ zegt Frans Janssen. ‘We zijn openbaar toegankelijk, absoluut, voor iedereen, kosteloos. Het enige verschil met andere bibliotheken is dat wij de boeken niet uitlenen. Ze moeten ter plekke worden bestudeerd.’
Deze laatste voorwaarde wordt verdedigd met een verwijzing naar de opzet van de bibliotheek. ‘Wat hier bij elkaar staat, is geen willekeur. Het maakt onderdeel uit van een concept. Hier staan zoveel mogelijk boeken in authentieke vorm op de terreinen waar godsdienst en filosofie samen komen. Als een boek van de planken verdwijnt kan iemand anders misgrijpen.’
Het idee van samenhang heeft ook gemaakt dat er soms zeer veel edities van hetzelfde boek zijn aangeschaft. ‘We willen laten zien dat wij geen uitvinders zijn van bepaalde gedachten. Ideen kunnen door de eeuwen heen voorkomen. Boeken krijgen nieuwe voorwoorden. Er kunnen wijzigingen in worden aangebracht.’ Hij haalt een Franse editie van het Corpus Hermeticum uit de kast uit 1505, becommentarieerd door de Fransman J. Lefvre d’Etaples. ‘Dat was nog een keurige katholiek, van voor de reformatie. Het idee dat de mens de goden kan maken, was voor hem ondenkbaar. Waar dat in de tekst voorkomt, heeft hij dan ook in de marge laten drukken dat dit een vergissing van Hermes is: Lapsus Hermetis. Op dat moment vonden de Renaissancisten in Itali dit soort ideen al prachtig. Die hebben juist gejuicht toen ze het lazen. Eindelijk een bevestiging van hun inzichten!’

Ik vraag Janssen hoe het contact tussen de wetenschapper en de overtuigde rozenkruiser Ritman is verlopen. Begrepen ze elkaar wel? Janssen: ‘De eerste twee weken dat ik hier werkte heeft Ritman zich helemaal niet laten zien. Hij had bij mijn aanstelling gezegd: zet de boel maar op orde, alles staat een beetje in de war. Ik besloot daarop de boeken maar neer te zetten op een manier waarvan ik dacht dat het goed was. Het was voor mij meteen een goede manier om de boeken al vast te leren kennen. Toen Ritman daarna eindelijk kwam heeft hij van wat er verplaatst was, enkele weer teruggezet. Hij zei dan: dat begrijp je verkeerd. En terecht. Ik had toen nog niet de belezenheid die ik nu heb.’
Uiteindelijk konden Janssen en Ritman het over de opstelling eens worden. Dat gold ook voor de aankopen. ‘Uiteindelijk besliste hij natuurlijk, maar meestal waren we het wel met elkaar eens.” Volgens Janssen heeft Ritman zich die eerste tijd waarschijnlijk expres afzijdig gehouden. “Hij wilde, denk ik, als een goede manager eerst wel eens zien wat ik kon.’
Frans Janssen schat dat van de ongeveer honderd edities die van het Corpus Hermeticum bekend zijn de bibliotheek er nu zo’n zeventig in zijn bezit heeft. Hij zou graag doorgaan tot hij ze alle honderd heeft. “Ja natuurlijk, als het ons gegeven is te blijven werken, heel graag. Het geeft veel vreugde te zien hoe iedereen weer anders op het boek heeft gereageerd.”

Voor een twintigste eeuwse buitenstaander zal veel van wat in de bibliotheek aanwezig is, een duister abracadabra zijn. Ik vraag Janssen of hij nu zelf geboeid wordt door al die mystici, van wie hij toegeeft dat hij ze niet altijd begrijpt. Als hij zou mogen kiezen tussen een artikel over W.F. Hermans en een artikel over een mysticus als Jacob Böhme dan moet de beslissing toch niet zo moeilijk zijn? Janssen: “‘k heb al gekozen. En niet alleen omdat dit mijn werk is. Mijn laatste boek over Hermans is niet voor niets meer dan tien jaar oud.” Janssen meent dat er eigenlijk maar heel weinig verschil is tussen zijn vroegere publikaties over Hermans en zijn huidige. “Ik schrijf nog steeds af en toe een artikeltje over Hermans. Ik vind hem nog altijd boeiend, vooral als filosoof. Maar die publikaties liggen zeer dicht bij wat ik hier doe. Ik word geboeid door die gebieden waar kunst, literatuur en levensovertuiging samenvallen. Dat gebeurt bij Hermans en ook in het hermetisme. Het gaat er om het mens zijn beter te begrijpen. Ook als boekhistoricus, wat mijn vak is, zit ik hier in een ideale situatie.’
Volgens Janssen bevinden wij ons op dit moment nog volop in de Romantiek. ‘Die Romantiek wordt gekenmerkt door twee tegenstelde driften. Aan de ene kant hebben we een neiging naar het andere, van het rationale af, en tegelijkertijd hebben we een positivistische kant, die door wil dringen in de waarheid, in de werkelijkheid. Dat tweestromenland vind je zowel bij mij als bij Hermans. Hermans is een positivist die tegelijk zeer sterk benvloed is door Schopenhauer.’

Over de toekomst van de bibliotheek is op dit moment nog niets bekend. Janssen heeft inmiddels een paar gesprekken met de ING-bank gevoerd. Het enige wat hij daar wijzer van geworden is, dat de bank “elke week andere ideen heeft’. “Ik heb nu begrepen dat de ING-bank maar een ding wil: het laten verdwijnen van de bibliotheek en haar expertise.” De bibliotheek is nog altijd open, al zijn de kostbare projecten stopgezet. Er komen nauwelijks nog eigen uitgaven. Twee van de zes medewerkers zijn ontslagen.
Ik vraag wat het zou kosten om de bibliotheek op de een of andere manier voort te zetten. Janssen wil geen bedragen noemen maar geeft desgevraagd toe dat met een n  twee miljoen gulden per jaar al veel gedaan zou kunnen worden. Met een dergelijk budget kunnen geen kostbare werken meer worden aangeschaft, en de uitgeverij zou grotendeels stil blijven liggen, maar de vier personeelsleden zouden in dienst kunnen blijven, de huur en de verzekering konden betaald worden en de meest noodzakelijke nieuwe literatuur zou kunnen worden bijgehouden, de bibliotheek zou toegankelijk blijven en het onderzoek zou kunnen voortgaan.
Maar zolang er geen oplossing is voor de financiële problemen, kan daarvan geen sprake zijn.

REINJAN MULDER

Het interview met Frans A. Janssen verscheen eerder in NRC Handelsblad van 3 september 1993. Lees hier over de andere beste vrienden van W.F. Hermans tijdens het eind van zijn leven.  

 

Eén reactie

  1. […] Lês fierder by Reinjan Mulder […]

Geef een reactie