Met Jim – Man-Bookerprize? – Crace door Birmingham
Door Reinjan Mulder
Volgens de Engelse schrijver Jim Crace, die grote kans maakt om de Man-Bookerprize te winnen met zijn veelgeprezen roman Harvest, zijn de meeste Engelse schrijvers van nu volstrekt oninteressant. In de regel komen al hun boeken op hetzelfde neer. Ze zijn min of meer autobiografisch, ‘Engelse schrijvers gaan bijna altijd uit van hun eigen ervaringen’, ze schrijven in de omgangstaal en hun benadering is veelal sociaal-realistisch. ‘Engelsen hebben de neiging de wereld reproduceren zoals die is, met voor iedereen herkenbare tijden en plaatsen. Hun boeken gaan over individuen en hun relaties. Het liefst schrijven ze over overspel in een Engelse universiteitsstad. En ze zijn ironisch van toon. Veel schrijvers zijn als de dood dat er sentiment of passie opstijgt uit hun werk.
Jim Crace doet al vanaf zijn eerste boeken zijn best om precies het tegenovergestelde te doen. Uit zijn werk, denkt hij, zal de lezer weinig over hemzelf en zijn naaste omgeving vernemen. Hij wil er iets anders mee. Niet alleen kiest hij personages die in geen enkel opzicht op hemzelf lijken, ook met de meeste vertellers in zijn boeken heeft hij weinig te maken. Toen zijn eerste boek uitkwam, over een denkbeeldig land in Afrika, waren veel lezers nog verbaasd dat hij een witte huidskleur had. Hoe kon een blanke man zich in een Afrikaan verplaatsen? Een festival had hem zelfs al uitgenodigd in de veronderstelling dat hij een Derde-wereldschrijver was.
Dat misverstand is inmiddels opgelost – maar veel andere misverstanden nog niet. Ook op andere punten ziet hij zich als een outcast in de, volgens hem, door academici beheerste literaire wereld. ‘De toon van mijn boeken is bezwerend. Wat ik schrijf, is ritmisch en muzikaal. Dat doet verder niemand.’
Zijn werk is dan ook enigszins te vergelijken met orale poëzie. ‘Ik bezing iets, op een manier die duizenden jaren oud is.’
Er komt ook geen duidelijk herkenbare plaats en tijd voor in zijn werk. Hij schrijft over gemeenschappen, in plaats van over individuen. En zijn werk is in hoge mate moralistisch. De boeken van Jim Crace staan voor een wereldbeeld. Hij houdt er niet van om wat hij te zeggen heeft meteen weer te relativeren door middel van ironie. ‘Ik maak bij het schrijven inderdaad weinig gebruik van eigen ervaringen,” zei Crace toen ik hem jaren geleden in zijn woonplaats Birmingham opzocht. Hij was toen in Engeland al redelijk bekend maar in Amerika was bekender. Wat hij zelf had meegemaakt, zei hij toen, was naar zijn mening niet belangrijk genoeg om een boek op te baseren. Daarom had hij zich verdiept in gemeenschappen die zich in een heel andere situatie bevinden, een overgangs-situatie, en de boeken die hij hierover schreef hadden hem inmiddels in verschillende delen van de wereld zo’n grote lezerskring opgeleverd dat zijn werk toen al in veertien talen was vertaald, waaronder het Nederlands.
‘De meeste Engelse schrijvers beginnen met het bedenken van personages en een plot,’ legde hij me uit, ‘maar ik ga uit van ideeën, genspireerd op mijn politieke overtuiging en daar zoek ik dan personages en een plot bij. Voor mensen buiten Engeland is dat interessanter om te lezen dan het gewone Engelse proza. Al die boeken over overspel en huiselijke ruzies zeggen een Australiër of een Nieuw-Zeelander niets. Hij herkent dat niet in zijn cultuur.’
Een van de meest geslaagde voorbeelden van Crace’s manier van werken is nog altijd zijn roman The gift of stones uit 1988, in Nederland verschenen onder titel Breukvlak. In dit boek beschreef Crace het leven in een denkbeeldige gemeenschap aan de zeekust. Het verhaal speelt zich af aan het eind van het stenen tijdperk. De bevolking van het gehucht beschikt nog over ‘de gave van de stenen’, zoals Crace het noemt. Ze zijn in staat vuursteen zo te splijten dat er goede messen, pijlpunten en bijlen van gemaakt kunnen worden.
Het landschap in The Gift of Stones, vertelde Crace, was gebaseerd op dat van de Scilly eilanden, een afgelegen eilandengroep ten zuidwesten van Engeland. De schrijver huurde daar toen met zijn vrouw en kinderen elke zomer een huis om de eenden en de meeuwen te bestuderen.
Belangrijker dan het voorwereldlijke landschap en de intriges tussen de steenbewerkers waren voor hem echter de thema’s die hij in het boek aan de orde kon laten komen. The Gift of Stones gaat over de betekenis die werk heeft voor een gemeenschap en over de functie van het verhalen vertellen.
Aan het eind van de roman blijkt dat de techniek van het stenen splijten nutteloos is geworden omdat er elders bronzen gereedschappen worden gemaakt. De bevolking verliest plotseling de grondslag van haar bestaan. Een man die van jongs af aan zijn rechterarm mist en die zich daarom tot verhalenverteller heeft ontwikkeld, krijgt de leiding van de groep opgedragen. Door zijn rol van buitenstaander en zijn verbeelding is hij de enige die ziet welke veranderingen zich in zijn gemeenschap voltrekken.
‘Ik heb in dit boek nadrukkelijk niet over de werkloosheid in een individueel gezin geschreven,’ zei Crace, ‘maar over de betekenis van werkloosheid voor een maatschappij.’ Hij vertelde dat hij bij het schrijven van het boek genspireerd was door veranderingen die hij toen al in Birmingham zag. Ook daar waren grote delen van de bevolking buiten hun schuld werkloos geworden. In de jaren zeventig heeft Crace meegemaakt hoe de stad van een van de belangrijkste industriesteden ter wereld veranderde in een probleemgebied. Hij herinnert zich hoe zijn schoonvader, die zijn hele leven bij de autofabrieken van Austin had gewerkt, hem aan het begin van de crisis zei dat een goed vakman altijd zijn brood zou kunnen verdienen. De wereld had volgens hem altijd metaalarbeiders nodig en daarom zou Birmingham altijd rijk zijn. Dat bleek een vergissing. Toen Crace twintig jaar geleden uit Londen naar Birmingham verhuisde, was de stad er trots op een werkstad te zijn. Het was het Rotterdam van Engeland. Crace: “Wie kon toen vermoeden dat er Japanse auto’s op de markt zouden komen? Wie heeft de komst van goedkope metaalwaren uit Korea voorzien?”
Crace maakte er ook toen al geen geheim van dat hij een linkse schrijver was. Hij is afkomstig uit een rood nest in het noorden van Londen. In zijn jonge jaren was hij actief in de anti-apartheidsbeweging en het Vietnam-protest. Maar hij heeft niet de illusie gehad dat hij met zijn boeken iets aan het onrecht in de wereld zou kunnen veranderen. Wat dat betreft had hij meer vertrouwen in de politiek en in het actiewezen. ‘Politics matter, books don’t,’‘zei hij. Hij was toen ik hem sprak nog altijd een actief lid van de Labour-partij, en hij zat in Birmingham for people, een actiegroep ter bescherming van de woonklimaat. “‘k ben daar een gewone soldaat,’ zei hij me, ‘ik ga naar vergaderingen en deel pamfletten uit.’
Op deze manier, deacht hij, kon hij meer voor zijn omgeving bereiken dan met al zijn schrijfwerk.
Crace moest dan ook weinig hebben van niet met name genoemde linkse schrijvers die in hun persoonlijk leven hun politieke opvattingen verloochenen. ‘Sinds Shelley bestaat er hier het idee dat schrijvers de onofficile wetgevers van de wereld zijn. Veel schrijvers denken nog steeds dat zij de wetten maken, door wat zij in hun boeken doen. Ze denken dat ze met een anti-racisme gedicht het racisme kunnen bestrijden. Maar het uitbrengen van je stem of het uitdelen van een pamflet heeft meer effect dan het schrijven van een roman.’
Toch besefte hij dat hij zonder zijn socialistische overtuiging nooit een boek als Continent geschreven zou hebben. In dit debuut uit 1986, in Nederland verschenen onder de titel Het zevende werelddeel, staan zeven verhalen over een fictief ontwikkelingsland. Crace schreef het na een verblijf van twee jaar in Soedan. In dit boek, zegt hij, was hij er niet op uit folklore te bedrijven. Hij wilde ook niet een portret schetsen van een Engelsman in een exotische omgeving, zoals zoveel andere Engelse schrijvers hebben gedaan. Hij wilde een abstract Derde-wereldland oproepen dat in de fase verkeert waarin de westerse cultuur begint door te dringen.
Net als The Gift of Stones gaat Continent over ontwikkeling. Maar nu is het hoofdthema de tegenstelling tussen traditie en vooruitgang. Crace vertelde dat deze tegenstelling hem fascineert omdat hij zelf door beide polen wordt aangetrokken. “Het zijn twee kanten van mij.” Als socialist vindt hij dat de landen die tot de Derde Wereld worden gerekend goede verbindingen moeten krijgen, elektriciteit en gezondheidszorg. Maar tegelijkertijd onderkent hij dat hij een “sentimentele, romantische kant’ heeft die vindt dat tradities niet verloren mogen gaan. “In al mijn boeken komt de strijd tussen de rationele en irrationele kant terug: technologie versus bijgeloof, ontwikkeling versus behoud. We beseffen vaak te weinig dat alles wat we aan goeds verwerven gepaard gaat met het verlies van zaken die ons dierbaar zijn. Je kunt niet vooruit zonder een prijs te betalen.”
Crace was tot de ontdekking gekomen dat hij voor de vooruitgang is, maar hij betreurde de prijs die daarvoor staat. In zijn roman Arcadia (1992) had hij dit thema op weer een andere manier uitgewerkt. Hierin gaat het om de keuze tussen stad en platteland. In Arcadia beschrijft Crace hoe een tachtigjarige miljonair besluit om de markt die al sinds de Middeleeuwen in een niet met name genoemde stad wordt gehouden af te laten breken. Er moet ruimte komen voor een eigentijds winkelcentrum waarin de armoede en de kou zijn uitgebannen. Het centrum zal in het teken staan van het landelijke leven – het heet niet voor niets “Arcadia’ – maar de natuur is gemodelleerd naar de normen van tijd. De gewassen die worden verkocht zullen speciaal op kleur en smaak worden geteeld. En de vogels die tussen de planten en bomen rondvliegen zijn uit de tropen aangevoerd. Op een van de laatste bladzijden beschrijft Crace hoe een gewoon musje dat onder de glazen koepel van het centrum is doorgedrongen, meedogenloos door de volirefauna wordt gedood.
Crace vertelde dat hij aan dit boek begon in een tijd dat zijn vrouw en hij serieus overwogen zich op het platteland terug te trekken. Zijn boeken begonnen in Amerika en Australi zo goed te verkopen dat hij niet meer genoodzaakt was om in Birmingham te wonen. Zoals zoveel mensen had hij het gevoel dat zijn eigenlijke bestemming in de vrije natuur lag. “Het stadsleven zagen we als onnatuurlijk. Alle deugden waren naar ons idee op het platteland te vinden en alle verdorvenheid zat in de stad. En zo is het natuurlijk ook: als je kijkt waar het meeste verkeer voorkomt, en armoede, werkloosheid, overbevolking, seksisme, misdaad, racisme, prostitutie, dan is dat in de stad.”
Daar kwam bij dat hij een groeiende afkeer kreeg van de richting waarin zijn stad zich aan het ontwikkelden was. In de jaren zestig had het stadsbestuur van Birmingham direct om het centrum van de stad een achtbaans autoweg aan laten leggen, zodat de stad voor fietsers en voetgangers onbereikbaar was geworden. Wie ergens heen wilde, was gedwongen vochtige, stinkende tunneltjes in te duiken met het risico beroofd te worden. Vervolgens was de stad overgenomen door projectontwikkelaars. Overal verrezen afgrijselijke kantoren en winkelcentra. Wat er in de stad nog aan spontaan leven was, werd door vernietiging bedreigd.
Het gevolg is dat het eerste deel van Arcadia een hilarische toon heeft. Het uitgewogen perfectionisme dat zijn eerste twee boeken kenmerkte liet Crace los. In plaats daarvan nam hij tirades op tegen de verloedering, en lyrische beschrijvingen van het landleven. Het boek begint met satirische beschrijvingen van de moderne westerse stadsplanning en een nostaligisch hoofdstuk over het begin van de eeuw. Daarna wordt een Italiaanse architectencombinatie beschreven die is ingehuurd om het winkelcomplex te ontwerpen.
Op dat moment wordt de toon van het boek echter milder. Crace vertelt dat zijn ideeën over de moderne stad tijdens het schrijven werden aangetast. In Birmingham zijn de laatste tijd een aantal verbeteringen aangebracht die de schrijver met zijn lot als stedeling kunnen verzoenen. Bovendien begon hij in te zien dat wat hij had aan te merken op het stadsleven ook meteen het aantrekkelijke ervan was. “Menselijke wezens worden niet voor niets meer aangetrokken door de helse kanten van het stadsleven dan door de hemelse kant.”
In het voorlaatste deel van Arcadia is deze omslag terug te vinden. Crace schrijft daar: “Wie beweert er eigenlijk – behalve planologen en filosofen – dat wij niet dol zijn op mensenmassa’s en niet genieten van het contact met vreemden op straat? Al is het alleen maar om rijk te worden. Elk langs elkaar strijken, elk botsen, bevestigt wat we al wisten: dat je naar honing zoekt waar de meeste bijen zijn.” Crace laat zijn verteller zeggen dat de meeste stadsbewoners waarschijnlijk gelukkiger en vrijer zijn dan plattelandsbewoners met hun tractors en kraaien: “Waarom? Omdat wij stadsmensen de enige schepselen ter wereld zijn die er door ketenen op vooruit gaan, die een fortuin verdienen aan beperking, die het schurende constante juk van het stadsleven dragen alsof het de uitmonstering van plutocraten is.”
We dronken die dag in Birmingham een genoeglijk kopje thee onder de kerstboom. Het was bijna oudjaar. Crace bewoonde met zijn vrouw en twee kinderen een half vrijstaand huis in een victoriaanse buitenwijk van de stad. De architectuur – uit het begin van de eeuw – was geïnspireerd op landelijke cottages. Het was een huis, zo besefte Crace, zoals er in die tijd zoveel in Engeland zijn gebouwd: geschikt voor mensen die, net als hij, op het land wilden wonen, maar toch niet de stad uit wilden. Er was een diepe achtertuin, zo diep dat je zelfs in de winter geen achterburen zag. Maar je hoefde maar door het voorraam te kijken om te weten dat je in de stad woonde.
Een paar uur eerder hadden we samen een interessante wandeling gemaakt door het centrum van Birmingham. Op een toepasselijke moment, vond hij. In zijn boek Arcadia vond de apotheose juist plaats op oudejaarsavond. In het nieuwe jaar zouden de werkzaamheden beginnen voor de bouw van het winkelcentrum. De marktkramen moesten voor twee jaar verhuizen naar een afgelegen terreintje, waarna de kooplieden in het nieuwe centrum een kraam konden huren. In het boek werd daarom een rellerige sfeer beschreven. Er werd brand gesticht en de Mobiele Eenheid trok erop uit om de relschoppers te arresteren. Ten slotte komt de aanstichter van de rellen in het traangas om.
Maar toen wij door Birmingham liepen had de binnenstad niets van een apocalyptische sfeer. Het leek eerder feest. We liepen van het moderne station dat via roltrappen overgaat in het winkelcentrum “The Pallasades’ door New Street, de hoofdstraat van de stad. Er speelde een straatorkest, er liepen clowns, mannen op stelten deelden vlugschriften uit.
Crace liet zien welke veranderingen de stad de laatste jaren had doorgemaakt. Nadat delen van de Victoriaanse binnenstad waren verwoest om plaats te maken voor betonkolossen en vierbaans autowegen, had het stadsbestuur een paar jaar eerder rechtsomkeert gemaakt. De straat waar we liepen was nog niet zo lang geleden een drukke autoweg. Overal was plaats gemaakt voor voetgangers. Grote delen van de nieuwe autoring waren onder de grond weggestopt. ‘Vroeger werd de stad voor auto’s opengebroken en werden voetgangers naar donkere stinkende tunneltjes onder de grond verdreven,” zei Crace, “nu gebeurt precies het omgekeerde.’
Dat wilde niet zeggen dat de actiegroep waar Crace in zat ontbonden was. Inmiddels bedreigden andere rampen de stad. Nu wilde men de Bull Ring, het goedkope winkel- en marktgebied dat achter de vernieuwde binnenstad ligt, vol bouwen. Het ongebonden leven dat hier nu nog bloeide tussen de oude kerkjes, de loodsen, de cafs, de rommelmarkten en tweedehandswinkels, dreigde alweer te verdwijnen. Men wilde er overdekte winkelcentra maken, en kantoren, die dag en nacht bewaakt, beveiligd en verwarmd moeten worden.
‘Wie moet dat betalen? En waar moeten de arme mensen dan heen?’ Crace: ‘Men vergeet dat alles wat het stadsbestuur wil laten verdwijnen nu juist het succes van de stad uitmaakt. Mensen houden van regenachtige, drukke ruimtes, met langzaam verkeer en toevallige ontmoetingen. De aantrekkingskracht van de stad schuilt in het anonieme. Als de mensen het daar niet zo leuk vonden, kwamen ze er niet met zovelen.’
Crace was tijdens mijn bezoek vast besloten zijn mening aan de planners kenbaar te maken. ‘Het is niet erg dat de rijken een nieuw stuk stad willen maken,” zegt hij, “dat hebben ze altijd gedaan. Zij hebben de macht en het geld, en zij willen daarom aangeven hoe de stad er uit moet zien. Maar de bevolking moet zorgen dat ze haar stempel er op kan zetten. Geld kan fouten maken, maar er is een bevolking om deze te herstellen.’
Zijn voorspellingen deden me denken aan het slot van Arcadia. Buiten het nieuwbouwcomplex verschijnen daar plotseling kraampjes die ongereguleerd goedkope spullen beginnen te verkopen. Crace: ‘Altijd komt er ergens weer iemand met een koffer vol paraplu’s te voorschijn die hij begint te verkopen. Er zullen leuzen op de nieuwe gebouwen worden geschreven. Er zullen weer bedelaars en oplichters komen. Gemeenschappen lopen blessures op bij grote veranderingen, maar uiteindelijk triomferen ze over die veranderingen.’ Hij voegde er aan toe: ‘Dat is pas echt romantisch.’
Het interview met Jim Crace verscheen eerder in NRC Handelsblad van van 8 januari 1993.