‘Dood weermiddel’, het debuut van de schrijver F.B. Hotz – Actieve mannen en hebberige vrouwen
Door Reinjan Mulder
Recensie van F.B. Hotz, Dood weermiddel.
De schrijver F.B. Hotz werd in kleine kring op slag bekend, en prompt geliefd, toen hij in 1975 in Maatstaf debuteerde met het wonderlijk mooie verhaal Dood Weermiddel. Dat was de geschiedenis van een militaire ingenieur die alles op alles zet om een fort te mogen afbouwen. Zijn strijd tegen de superieuren en tegen zijn vrouw.
Het mooie van dit verhaal was dat je pas na een paar alinea’s doorkreeg dat het zich in de vorige eeuw afspeelde. Van de Inspecteur Generaal wordt onverwachts opgemerkt dat hij door Oranje I en Oranje II gehandhaafd is hoewel hij met de keizer van het revolutiegepeupel door Amsterdam geslenterd heeft. De daarna verschenen verhalenbundel van Hotz begint met ditzelfde Dood Weermiddel en dat is ook de titel van het hele boek.
‘Ik wil niets hebben, ik wil iets doen,’ verzucht de sympathieke militaire ingenieur op de eerste bladzijde, en daarmee is meteen de toon aangegeven die de verhalen van Hotz beheerst. De militair spreekt bijvoorbeeld liever niet over het ‘hebben’ van een vrouw. Niet omdat hij wat tegen vrouwen heeft – wat hij ook doet – maar omdat het zoiets hebberigs heeft. Hij werkt liever, hij loopt graag buiten in de klei met piket en traceerkoord, of hij gaat met laarzen het water in voor een peiling.
Maar het liefst peinst hij toch over de vergroting van zijn post. Hij zou er zo graag een klein bakstenen reduit bijbouwen. Een permanente verandering aanbrengen in de natuur: ‘Ik geef niet veel om de natuur op zich, maar de dammen zijn mooi, de keringen, de gemalen, de brug (…) en de post, in z’n strakte en afzondering, die werd ook mooi.’
Na veel ergernis slaagt hij er ten slotte in om toestemming te krijgen voor de uitbreiding. En al is het dubieus of deze uitbreiding nog wel zin heeft — het schiettuig is inmiddels veel zwaarder geworden — het bakstenen reduit is een mooi ding geworden.
De ingenieur houdt van dingen, gemaakte dingen. En dus ook van mensen: mensen die dingen maken. Maar niet van boeren en wethouders, niet van de opzichter en niet van zijn vrouw. Zijn vrouw maakt immers niets. Zij gaat liever naar de schouwburg, of ze converseert in het Frans met de Generaal. Haar hoofd zit vol met cultuur en ze is dol op esprit. En dan is ze ook nog hebberig. Terwijl de ingenieur zich om de losbandigheid van haar niet druk kan maken als hij maar bouwen kan, is zij al hysterisch wanneer hij maar één keer een meisje in de bil knijpt.
Aan het eind van zijn leven bezoekt hij nog eens zijn bastion. Het heeft dan geen functie meer voor de verdediging, maar met enige fantasie is vol te houden dat de Pruisen er in 1866 toch bang voor geweest waren. Zijn werk heeft toch de loop van de geschiedenis beïnvloed. Cynisch vraagt de militair zich af wat er eigenlijk nog beschermd zou moeten worden. Een land dat in de nieuwe eeuw geringeloord gaat worden door volksmassa’s en vrouwen.
De verhalen die nu in het boek op ‘Dood Weermiddel’ volgen laten situaties zien waarin voor doeners en eigenzinnige mannen helemaal geen plaats meer is. Steeds meer worden het anonieme volksmassa’s en hebberige vrouwen die de dienst uitmaken.
Hotz laat daarbij merken dat zijn sympathie duidelijk bij die mannen ligt, mannen die er ondanks alles nog wat van proberen te maken. Bij Olieslagers met zijn vliegmachine lukt hem dat ook nog wel, maar de grootvader in het laatste verhaal heeft er meer moeite mee.
In het tweede verhaal uit de bundel, ‘Vrouwen Winnen’, wordt over een groepje musici verteld dat op een schoolfeestje moet spelen. Aardige jongens zijn het: hun leven was niet minder dan goed besteed, konden iets en deden het (…) en wat ze konden deden ze bovendien met intens plezier. Het zijn weer een paar onbenullige vrouwen die het succesvolle optreden in de war sturen.
In deze ideologie van dingen doen, dingen maken, passen geen abstracte redeneringen. Hotz rekent daarmee dan ook af in zijn verhaal ‘In naam der Wetenschap. Een volontair zit de hele dag Zeitschrifte für dit en dat en Festschrifte für professor zus en zo op kaartjes over te brengen. Rondom hem lopen geschifte psychiaters en hysterische juffrouwen heen en weer. Hij gelooft er niet meer in, in een vak met vaste oorzaken en zekere gevolgen.
Die eendere gevolgtrekkingen uit een boek of systeem blijven tastende bedenksels van de rede. De geschiedenis wordt niet langer door individuen gemaakt. Wanneer er over de oorlog geschreven wordt, dan kan niemand iets aan de gebeurtenissen veranderen. En jongetje dat tegen de bezettende Duitsers eindelijk een keer durft te vloeken, wordt na de bevrijding tot zijn eigen verbazing tot verzetsheld gebombardeerd. In deze eeuw is alle heldendom kunstmatig.
Toen ik het hele boek gelezen had, bleef ik het titelverhaal ‘Dood weermiddel’ het beste vinden. Dat is zo’n prachtige geschiedenis. Die kom je niet gauw meer tegen. Maar dat wil niet zeggen dat er in de andere verhalen geen mooie persoonlijke stukken voorkomen. ‘De tramrace’ bijvoorbeeld, een geheel los staand verhaal, waarin God druk in de weer is met het leiden van de wereld, is op zich zelf weer een klein meesterwerk.
Het zou verkeerd zijn om Dood Weermiddel als een vorm van geschiedschrijving of als pure nostalgie af te doen. De geschiedenis die hij vertelt is bij Hotz slechts een bepaald aspect van het verleden. Van de wereld zoals die door oudere literatoren beschreven werd, moet hij niet veel hebben. Bij hem tref je geen geen feesten aan, geen drank. Geen decadentie, geen eruditie.
Maar F.B. Hotz is evenmin in de natuur geïnteresseerd. Het gaat hem in zijn bundel Dood weermiddel om locomotieven, forten, Zeppelins en vliegtuigen. Daarvoor heeft hij zich, zo te zien, meer in kranten en catalogi van vroeger verdiept dan in de literaire produkten.
Bestond er honderd jaar geleden asfaltpapier en golfijzer? Ja, want Hotz laat het op het fort vasttimmeren.
Niet de namen der grote drinkers leven voort, in het werk van F.B. Hotz, maar de namen van de vliegeniers, uitvinders en vormgevers. De mensen die dingen hebben gemaakt en niet de mensen die dingen hadden.
F.B. Hotz heeft een duvels mooi boek gemaakt. Daarom zal ook zijn naam voortaan voortleven.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 25 juni 1976.