Absolutely Free… Chris van Esterik over Gerrit van Kalkeren (1951-2013)
Drie jaar geleden overleed Gerrit van Kalkeren. Hij kwam uit het Betuwse Lienden en zat op het Gymnasium in Tiel drie klassen lager dan ik. Maar mijn NRC-collega Chris van Esterik, chroniceur van het Tilese gymnasiumleven, kende hem beter. Bij Gerrit’s begrafenis op Zorgvlied haalde hij enkele herinneringen aan hem op, zo mooi dat ze zo aan een volgende druk van zijn boek No Satisfaction kunnen worden toegevoegd. R.M.
Door Chris van Esterik
Het was het jaar 1965. De derde klas van het Stedelijk Gymnasium in Tiel. Ik bleef zitten, ondanks het eindeloze huiswerk maken thuis, in het café in Ingen. Dat pleitte niet voor mijn intelligentie, maar ik kwam daardoor wel in de klas bij Gerrit van Kalkeren, een jaar later op school aangekomen dan ik, en zelfs familie, een volle neef – al hadden we elkaar in familieverband nooit veel gezien.
Het werd al snel een vriendschap tussen ons, op die onnaspeurbare wijze waar jongens in het begin van de pubertijd weinig woorden aan besteden. Vanaf de vierde tot aan het eindexamen zouden we zelfs naast elkaar zitten, op een school waar eeuwenoud spinrag vooralsnog doeltreffend de tijdgeest van die jaren buiten de deftige schooldeur wist te houden. Een vriendelijke jongen met zachte ogen, bescheiden, nooit op de voorgrond, een jongen van weinig woorden, een mooie jongen ook.
Slim en intelligent was hij, wisten we in de klas. Of nee, niet slim, Gerrit was van een hogere dimensie, die zelden voorkwam. En toch was hij geen nerd, zoals we nu zouden zeggen, iemand met jampotjes als brilleglazen en een 4 voor gymnastiek.
Laten we het maar eerlijk zeggen: Gerrit van Kalkeren was briljant, de Sven Kramer van onze school. Eerst kwam Gerrit, dan een hele poos niets, en dan pas de slimme jongens en meisjes.
Maar in de bijna vijftig jaar dat ik hem kende, heb ik nooit gemerkt dat hij zich daarop heeft laten voorstaan. Gerrit en ik hadden een taal gevonden die veel sprekender was dan woorden: de muziek. Hij en ik voelden aan dat muziek uitdrukte wat we niet konden zeggen of misschien toen ook niet durfden zeggen.
In die muziek van de jaren zestig kwam alles samen wat onze jongensziel beroerde, een godsgeschenk: de nieuwe tijd, ons protest tegen de rector die de school bestuurde als een Romeins dictator, tegen een school die zelfs voor die tijd lachwekkend ouderwets was, tegen de stropdassen van onze vaders, de oorlog in Vietnam, ja tegen de hele maatschappij. Een heerlijker gevoel was er niet.
In juni 1966 zat Gerrit met een kussentje op het veel te smalle en keiharde achterrekje van mijn witte Puch, hij net 15, ik 16, op weg naar een morsige danszaal in Arnhem – disco’s waren er nog niet – naar Van Morrison, die vlak daarvoor Them had verlaten en zich liet begeleiden door The Blizzards van Cuby, met Herman Brood. Van zelf was toen 21. Woordeloos en verbijsterd door Vans zieldoorsnijdende mengeling van blues, jazz en pop, reden we daarna de hele weg naar Lienden en Ingen weer terug. We konden er weer even tegen, in de sarcofaag aan het Walburg in Tiel.
We gingen samen naar John Mayall and the Bluesbreakers vanuit de Betuwe, naar het popfestival in Kralingen, en naar The Mothers of Invention in het Concertgebouw in Amsterdam. De Mothers of Invention onder leiding van Frank Zappa speelden op de top van onze muzikale Olympus. Muziek die ons een leven lang zou vergezellen en waarvan we, op Dries van Ingen en Heleen Pott na, de enige fans op school waren. Voor de meesten was het een lawaaiige bak met herrie. Absolutely Free heette hun tweede elpee. Korter en bondiger kon je ons verlangen en het nieuwe levensgevoel niet samenvatten.
De muziek wees ons een nieuwe weg aan, en Gerrit ging die weg, via Amsterdam natuurlijk, de stad waar je het nieuwe levensgevoel vorm kon geven, eindelijk weg van het gymnasiale spinrag en de verstikking van een kleine provinciestad. In ’69 slaagde hij met de beste eindexamencijfers van het Tiels Gymnasium ooit: zeven 9’s en een 10.
Ik, niet verrassend, zakte.
Nooit heb ik hem later die eindexamencijfers nog een keer horen noemen. De enige die erover opschepte was ik: als later in Amsterdam onder vrienden het gesprek op de middelbare school kwam, dan liet ik niet na te zeggen dat ik dan misschien een domme alpha was met acht jaar gym, maar dat ik wel een briljante neef had, en wat voor een: zeven negens en een tien, meneertje!
Daar komt bij dat ik zonder Gerrit hier nooit had gestaan…
Wat was het geval? De voor mij meedogenloze wiskundeleraar met een pedagogisch vernuft van min 10 ging na de derde klas met pensioen. Voor hem kwam een tijdelijke, nieuwe, jonge, nog niet afgestudeerde vervanger die het allemaal wel best vond.
Mijn aanleg voor wiskunde was zo groot als die van een Neanderthaler en ik zat naast Gerrit, links van mij. Mijn rechteroog was blind en hij schoof zijn proefwerkblaadje onmerkbaar steeds meer naar rechts.
Mijn wiskundecijfers schoten omhoog, al zorgde ik er wel angstvallig voor niet per ongeluk een 10 te halen en in de buurt van een 7 te blijven. Dat was nog een heel werkje.
Zonder Gerrit was ik in de vierde weer blijven zitten en had ik nu achter de tap van mijn vader in het café in Ingen gestaan en niet hier. Het was een welhaast stilzwijgende afspraak tussen ons, we besteedden er nauwelijks een woord aan.
Amsterdam en Gerrit: dat was liefde op het eerste gezicht. Dat zag ik meteen toen ik hem daar al in 1969 een aantal keren vanuit Ingen bezocht. De stad paste hem als een op maat gemaakte jas. Hij was niet als een jongen van het dorp geboren, zoals ik, maar als Amsterdammer die alleen maar in de Betuwe ter wereld was gekomen, en dat is hij z’n leven lang gebleven. Daarom is het ook zo goed dat hij hier, in Amsterdamse aarde, begraven wordt, vlakbij bij zijn eigen huis waar hij zijn gelukkigste jaren beleefde.
Toen hij in Amsterdam aankwam, aarzelde hij nog even tussen de studie politicologie en scheikunde. Maar het werd scheikunde, waar zijn werkelijke passie lag. Hier kreeg zijn leven vorm zoals hij het zich had voorgesteld: politiek, literatuur, muziek en studeren. Dat rijk van zijn vrijheid bood hem de stad, en hij genoot er met volle teugen van.
In de linkse politiek van toen was hij een stuk rechtzinniger dan ik. Misschien, dacht ik, komt het wel doordat hij in het rechtzinnige Lienden was geboren, en ik in het meer vrijzinnige Ingen en dan ook nog op een goddeloze plek als een café.
Het heeft in al die jaren nooit voor één moment onze vriendschap in de weg gestaan: daar was Gerrit ondanks zijn soms strikte overtuigingen, veel te zachtaardig voor.
Als een warm mes door een verjaardagstaart ging hij door zijn studie en daarna promoveerde hij. Cum laude, summa cum laude: hij repte er nooit over.
Het was diezelfde zachtaardigheid, het niet voor zichzelf opkomen, misschien ook wel een Betuwse trek in hem, die hem na zijn studie in zijn werk schaadde. Om werkelijk een loopbaan te beginnen, die uiteraard met een professoraat bekroond zou worden, eiste de maatschappij meer dan alleen maar briljant zijn. Koelbloedige ambitie was vereist, ellebogen wellicht.
Daar moest Gerrit passen, daar had hij niet van terug. Zijn zachtaardigheid en bescheidenheid keerden zich op dat gebied tegen hem. Een reeks van tijdelijke betrekkingen volgde, in binnen- en buitenland. Hij was zelfs een aantal jaren werkloos.
Maar nooit kwam er een klacht over zijn lippen. Misschien ook nog een Betuwse trek in hem: hij aanvaardde het als de niet te vermijden loop der dingen in het leven.
In 1985 bezocht ik hem met mijn toenmalige levensgezellin op de universiteit van Riverside, niet ver van Los Angeles. Onbekommerd reed hij ons door het zonnige Californië rond, in een metersbrede angstwekkend rammelende vijfdehands Chevrolet van een paar honderd dollar. We waren allebei stomverbaasd dat hij, als lid van de CPN, voor zijn werk het supergeheime Los Alamos, de plek waar de atoombom was uitgevonden, mocht bezoeken. Of het perfide Amerika was minder perfide dan we dachten of de CIA was niet meer dan een stelletje amateurs, lachten we.
In 1988 kwam hij naar Wenen, waar we toen woonden, voor een reis met z’n drieën van drie weken naar de Oekraïne. We spraken er in het geniep dissidenten, want mijn vriendin had in Wenen een baan in de mensenrechten.
Die reis opende zijn ogen voor het reëel bestaande socialisme. Een openbaring. In plaats van Gerrits gevoel voor orde en efficiëntie, die hij daar wellicht verwachtte, zag hij chaos, armoede, corruptie en wanbestuur om zich heen. Een illusie armer keerde hij terug, maar toch ook weer rijker, want hij was niet te kleingeestig om de werkelijkheid niet onder ogen te zien.
Gerrit hield, net als ik, van sterke zelfbewuste vrouwen. Het duurde even, maar in 1991, vlak na de geboorte van onze Laura, vond hij Trudy, de vrouw van zijn leven. Zonder veel woorden, maar daardoor des te sprekender maakte hij me duidelijk dat zij het was en niemand anders en voor altijd.
Dat geluk – en natuurlijk de geboorte van Chris, de kers op de taart, in 1995 – is al die jaren tot aan zondagmiddag toe, bij hem gebleven. Zij waren het licht van zijn leven. Hij had een vaste baan in Haarlem gevonden en ze overwogen te verhuizen: we waren al samen naar huizen aan het kijken. Leuk, dachten we, lekker dicht bij elkaar wonen.
Toen kwam die zaterdagnacht in mei 2006: we kwamen samen terug van een bijzonder geslaagde reünie van het Gym in Tiel. Het was laat geworden en ik zette hem in de Hunzestaat af. ‘Ik moet je wat vertellen’, zei hij aarzelend.
Het bijna ongeloofwaardige bericht van zijn diagnose, Alzheimer, trof me als een moker. Twee maanden later zou ik met Annemiek trouwen, en een nieuw en gelukkig leven beginnen.
Hoe confronterend kon dat nu, op dit moment, niet voor hem zijn?
‘Wil je echt wel op de bruiloft komen?’ vroeg ik later beschroomd.
‘Geen sprake van dat ik niet kom, we komen,’ zei die, ‘juist nu.’
Hij kwam nu vaker uit zijn werk naar mij thuis, we gingen de stad in en dronken wat.
Later toen hij niet meer kon werken at ik vaak op maandagavond in de Hunzestraat, op de terugweg van een televisieklus uit Hilversum.
Onverschrokken en manmoedig verborg hij zijn almaar toenemende gebreken voor niemand. Nog een half jaar voor zijn vertrek naar Zuidermeer in mei 2010, toen het lopen en het spreken al flink waren aangetast, gingen we samen naar een reünie van de klas bij de familie Buisman in Tiel, waar we zoveel middagen gesleten hadden. Hij bleef het contact zoeken en zette, hoewel verlegen van aard, zich over iedere gêne van zijn toenemende handicaps heen. Ik keek er en kijk er met diepe bewondering op terug.
Later in Zuidermeer, toen de communicatie met woorden bijna niet meer mogelijk was, was er nog altijd de muziek: de muziek van toen de muziek van ons leven, we draaiden Dylan, The Kinks, Joe Cocker en wat niet al.
En natuurlijk The Mothers of Invention. Een blije golf van herkenning trok dan over zijn gezicht, en meestal probeerde hij met zijn voet of hand het ritme van de muziek te volgen.
Afgelopen zondagmiddag klopte hij aan de hemelpoort: een wat wrakkig, felgekleurd deurtje. Even later deed Frank Zappa open, dit jaar alweer twintig jaar dood. ‘Hé Gerrit, ouwe rocker, wees welkom!’ zegt Frank op zijn bekende ongedwongen toon, ‘we zitten hier met een underground groepje, dus je zit helemaal goed. Daar verderop bij die glimmende Disneylandpoort staat Petrus, maar daar vonden we het zo saai! Ik heb hier weer een band, uiteraard met niet de minsten, al zeg ik het zelf: Jimi Hendrix, Janis Joplin, Jim Morrison, Brian Jones, en Keith Moon op drums. Zullen we Absolutely Free voor je spelen?’
Gerrits zachte ogen beginnen te stralen: ‘Ja, Frank, dat lijkt me een prima idee.’
En zo trad hij z’n eigen hemel binnen, Absolutely Free.
Vaarwel Gerrit, lieve vriend, ik vond het een eer me tot een van je beste vrienden te rekenen.