Cees Nooteboom’s ‘Zelfportret van een ander’: angst bederft niet
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Cees Nooteboom, Zelfportret van een ander. Uitg. Atlas, 77 blz.; id., Selbstbildnis eines Anderen. Uitg. Uitg. Kleinheinrich, 120 blz.
Zelfportret van een ander, de laatste publikatie van Cees Nooteboom, is een verfijnd boekje met variaties op het thema resignatie. Resignatie is het afstand doen van verworvenheden, de onderwerping aan het lot, en uiteindelijk het berusten in de dood. Het boekje, dat eerder in Duitsland als Selbstbildnis eines Anderen verscheen, in een tweetalige bibliofiele editie met illustraties van de schilder Max Neumann, beschrijft een man die op het punt staat het leven dat hij heeft geleid los te laten. Hij is oud, vindt hij, en hij heeft zich op een eilandje teruggetrokken.
De man doet pogingen in het niets te verdwijnen. Hij wil rust, stilte. ‘Zonder’ is het woord dat door zijn hoofd jaagt. ‘Zonder, zonder, en daarmee tekende hij de grote vleugel van de bergen om zich heen.’
Hij wil ook een eind laten komen aan de taal. Ooit heeft hij gedacht met woorden de wereld te kunnen veroveren. Maar nu wil hij het omgekeerde. Alles moet zijn naam kwijt raken, dan verdwijnt het ook wel verder. Hij is een schrijver in het negatieve. ‘De dingen van hun naam beroofd en ongedaan gemaakt, de woorden uitgewist tot ook het eerste nooit gezegd was.’
De beelden die dit gevoel illustreren haalt Nooteboom voor een belangrijk deel uit de natuur van het eiland. De man identificeert zich met een hert dat zijn gewei verliest, een neushoornkever die door mieren wordt leeggegeten, en een insekt dat door een spin wordt ingesponnen. Maar daartussendoor herinnert hij zich, in flarden, zijn leven elders in de wereld. De bundel doet in dit opzicht sterk autobiografisch aan. De man herinnert zich bezoeken die hij aan vreemde steden heeft gebracht, met hun anonieme massa’s, en hun kortstondige ontmoetingen: ‘hij was verbaasd over de vele doden die ze gekend hadden.’
Terugkerend element in de reeks van verlatingen is de herinnering aan een dramatisch afscheid op jeugdige leeftijd, in de oorlog. Het is een vertrek dat aan alle andere vertrekken en aan een levensinstelling ten grondslag ligt. De man is altijd op de vlucht geweest. ‘Angst bederft niet’ schrijft Nooteboom.
De vorm waarin Cees Nooteboom de beelden giet, is goed overwogen. Achter elkaar staan 33 korte, met Romeinse cijfers genummerde fragmenten, zorgvuldig over 66 pagina’s verdeeld. Elk fragment heeft twee tegenover elkaar liggende bladzijden, links van de vouw staat steeds evenveel tekst als rechts.
In het eerste fragment wordt al meteen het thema gegeven, wanneer de man op het strand een Hermes-figuur ziet, gemodelleerd naar de god van de reizigers en de begeleider van de schimmen naar de onderwereld. In het laatste fragment heerst, na alle verwarringen, uiteindelijk de absolute stilte.
De man zwemt in zee, ligt op de rotsen, en loopt rond. En zijn denken vertoont steeds meer onthechting. Soms ziet hij zichzelf, als een dubbelganger, (jagend ‘op de prooi die hij zelf is’), dan weer is hij zichzelf kwijt, balancerend op de rand van het niet-bestaan. Soms ook gaan beide verschuivingen hand in hand, wanneer een geestelijke afsplitsing zijn lichaam overbodig maakt: ‘Nu had hij gedachten nodig om zijn gezicht te vervangen, het afwezige schild. Ook van zijn handen waren er nu andere, hij had ze al haast niet meer nodig.’
Elk fragment bevat een klein verhaal. Vaak zijn het afgeronde scènes, beginnend met iets concreets, een beeld of een handeling, en daarna overgaand in iets algemeens of iets gruwelijks. In de laatste regels verandert vaak de toon. Is het begin meestal rustig, vertellend, daarna komt er meer onrust, of onthechting, tot er woorden vallen als ‘onverdraaglijk’ of ‘genadeloos’, ‘kanker’ en ‘pest’, en er verblindende schijnsels oplichten.
Hoewel Zelfportret van een ander de vorm heeft van proza, komt het dicht in de buurt van poëzie. Wie met Cees Nootebooms poëzie enigszins vertrouwd is, zal in dit prozawerk ook veel bekends tegen komen. Zo was ik aangenaam verrast weer over de ‘vleesetende bedden’ uit het gedicht ‘Hotels’ te lezen.
Toch bevalt dit boek mij aanzienlijk beter dan Nootebooms poëzie. Het belangrijkste verschil met zijn gedichten is, dat het concreter is, beeldender, en ook bescheidener. De loodzware abstracties en de gezwollen taal, die Nootebooms poëzie vaak zo moeilijk verteerbaar maakten, krijgen nu nauwelijks de ruimte. Dat kan met het thema te maken hebben. De man op het eiland is moe, uitgespeeld. Maar ik denk eerder dat het aan de schrijver ligt. Ook Cees Nooteboom is ouder geworden. Misschien vindt hij het niet meer zo nodig om zulk zwaar geschut aan te slepen.
In Zelfportret van een ander komt alleen aan het eind van sommige zangen wat galm voor. Daar kan het, zoals ik hierboven liet zien, een enkele keer ook nog wel eens uit de hand lopen. Maar in de overige stukken weet Nooteboom precies hoever hij kan gaan. En dan is het resultaat niets minder dan overrompelend.
Eén van de mooiste scènes is die waarin de man in zee zwemt. Het water is helder, onder zich ziet hij de rotsen. Nooteboom komt met het fraaie beeld van een kathedraal, hetzelfde licht en dezelfde stilte. De man identificeert zich met de vissen, totdat hij een mystieke ervaring heeft. Op de plaats waar in een aardse kerk het altaar staat ziet hij plotseling een grote vis, de punt van een harpoen nog in zijn lichaam. Cees Nooteboom schrijft: ‘Hij had een slag gemaakt om er een tweede keer langs te zwemmen en zag het beeld nog steeds voor zich: de witte lippen die zachtjes bewogen, het spoor van bloederig slijm, het oog dat naar hem had gekeken, zo genadeloos rond als een schietschijf, de zwarte pupil als de roos.’
Verscheen eerder in iets andere vorm in NRC Handelsblad van 28 januari 1994