Gerard Reve’s ‘Het Boek Van Violet en Dood’ is niet het lang verwachte ‘Het Boek van het Violet en De Dood’
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Gerard Reve, Het boek Van Violet En Dood.
Het Boek Van Violet En Dood, het nieuwe boek van Gerard Reve dat deze week verschijnt, is niet het lang verwachte ‘Boek Van Het Violet En De Dood’. Na een paar bladzijden hoeft niemand daar nog op te hopen. Het mythische boek dat Gerard Reve nu al meer dan dertig jaar aankondigt en dat alle andere boeken (behalve de Bijbel) ‘overbodig’ zou moeten maken, moet nog altijd geschreven worden – en zal dus wel nooit meer worden geschreven.
Toch is er genoeg reden tot tevredenheid. Het Boek Van Violet En Dood, zoals dat nu is uitgekomen, is niets meer, maar ook niets minder dan een nieuwe aflevering in de reeks semi-klassieke, semi-autobiografische romans die Reve sinds het midden van de jaren zeventig heeft geschreven. En in die reeks, die begon met Een Circusjongen (1975) en tot nu toe doorliep tot Bezorgde Ouders (1988), is het zeker niet de slechtste aflevering. Wie nog op een geheel nieuwe fase in Reve’s nu vijftigjarige schrijverschap zit te wachten, zal wel weer teleurgesteld zijn. Maar Het Boek is wel één van Reves meer onderhoudende romans van de laatste jaren. Het heeft een eigen thematiek, het bevat honderden komische tot zeer komische verwikkelingen, en het heeft een toon en een stijl die, op zijn minst, de aandacht trekt.
Reve zelf zal wel weer de laatste zijn om van een vernieuwing te spreken. In Het Boek laat hij de verteller nog eens uitvallen naar al die schrijvers die ‘van alles verzinnen en God weet wat voor onzin opschrijven in de hoop de recensenten te behagen’. Voor Reve is verandering nergens goed voor: ‘alles wat nieuw en origineel is, is slecht en waardeloos’. Maar dat blijkt niet meer te zijn dan een frase, een cliché zonder veel inhoud dat de schijnheilige, quasi-bescheiden retoriek van de schrijver moet ondersteunen. Want Reve blijkt nog altijd één van de meer beweeglijke geesten van zijn generatie te zijn. Er komt in zijn boek natuurlijk veel voor wat we al uit eerder werk kennen. Ontelbaar zijn de verwijzingen naar de schijnbare willekeur in het leven en de wanhoop waarmee de schrijver aan het werk gaat, er wordt weer een groot register van stijlen bespeeld, en er wordt weer flink afgegeven op intellectuelen en cultuurdragers die wat zekerder van hun zaak zijn dan de wankelmoedige ik-figuur.
Maar binnen dat patroon is er toch wat nieuws te beleven. Net als sommige eerdere romans van Reve is Het Boek opgezet als een raamvertelling. Het overkoepelende verhaal heeft weinig om het lijf. In de woorden van de proloog: ‘ik zie iemand, ik zie die iemand nog één of twee keer, en daarna verdwijnt hij op tragische wijze.’ De handeling zit eerder in de in elkaar overlopende herinneringen van de verteller. Terwijl het boek een periode van enkele dagen bestrijkt, de tijd voordat de 27-jarige, bij een ongeluk omgekomen buurjongen van de verteller begraven wordt, gaat de verteller zelf in zijn verbeelding na wat hij nog voor de jongen had kunnen betekenen. Hij fantaseert over hun ontmoetingen en herinnert zich, half mystificerend, enkele jongens uit zijn omgeving die eveneens vroegtijdig en tragisch aan hun einde kwamen.
Dat is, in deze vorm, een nieuw element binnen het werk van Reve. Hij laat zijn verteller het verhaal opdissen van zijn vrijmoedige geliefde Alain uit Parijs, hij herinnert het verlegen opgroeiende zoontje van een vriendin uit Friesland, en een gehavende matroos op de boot naar Stavoren.
Een tweede thema, dat nog nooit in deze vorm werd uitgewerkt, is het onbegrip waar katholieken volgens Reve in deze tijd op stuiten. Sinds de schrijver in 1966 toetrad tot de rooms-katholieke kerk is hij, volgens het boek ten minste, eigenlijk nooit meer helemaal serieus genomen. In een aantal sprekende fragmenten die aan dit onrecht zijn gewijd, maakt Reve duidelijk dat iemand die zich in deze tijd tot het katholicisme bekeert, het risico loopt volledig alleen te zullen staan.
Ik moet zeggen dat deze stelling mij niet geheel onzinnig voorkomt. De groteske humor waarmee Reve vaak over zijn geloof heeft geschreven is misschien voornamelijk door overmacht ingegeven. Hoe anders kun je in deze tijd nog over geloof spreken, dan in absurde en komische termen?De scènes en wilde uitvallen die Reve’s vermeende uitstoting uit de Nederlandse cultuur illustreren behoren tot de hoogtepunten uit Het Boek. Reve beschrijft bijvoorbeeld hoe zijn ik-figuur als schuchtere redactiesecretaris van het tijdschrift Tirade in 1967 op een redactievergadering ten overstaan van twaalf inquisitoren verantwoording moest afleggen over zijn vrijwillige bekering. Volgens de romanschrijver Henk M.(eijer?) ‘die wel degelijk lezen en schrijven kon’ zou Reve’s stap tot gevolg hebben dat hij voortaan door de Kerk ‘in de gaten’ zou worden gehouden.
Nog ergerlijker vindt de verteller het gedrag van de medewerkers die op het kritieke moment helemaal niets te zeggen hebben. Ook zij krijgen er in het boek ongenadig van langs, de volgens Reve naar dood stinkende ‘zenuwlijder’ Aad Nuis, de ‘speekselkundige’ fluisteraar Remco Campert en de ‘laffe, stiekeme lasteraar en konkelaar’ Kees Fens.
Vergeleken met Reve’s laatste roman Bezorgde ouders uit 1988 is Het Boek tamelijk luchtig. Liet Reve zijn hoofdpersoon in zijn vorige roman misschien wat al te vaak tot een irritant kortzichtig en gestoord geraaskal over buitenlanders en steuntrekkers vervallen, in Het Boek vertoont hij aanzienlijk minder pathologische trekken. De verteller laat weliswaar ongevraagd weten dat hij geheel achter de held uit ‘het boek over die Bezorgde Ouders’ staat, maar de fascistoïde demonen hebben hem nu, Goddank, veel minder in hun macht. Reve lijkt in dit opzicht sinds 1988 relativerender geworden, en meer ontspannen.
De keerzijde van deze verandering is dat Reve sinds zijn vorige roman ook wat losser is gaan schrijven. De toon is oubolliger geworden en de stijl is hier en daar chaotischer. In Het Boek lijkt Reve nog weer een stap verder te gaan in de richting van het oeverloze gezwam ‘dat nergens goed voor is’.
Dat pakt, wat mij betreft, niet altijd even goed uit. Had zijn ‘geoudehoer’ vroeger nog altijd een duidelijke stilering die in niet geringe mate bijdroeg aan de spanning van het boek, nu ontaardt het soms in kleurloos geneuzel zonder meer. Het Boek is soms bladzijden lang gevuld met opeenstapelingen van lange, kluchtige, op zichzelf staande zinnen die als zodanig wel leuk zijn maar verder, het moet maar gezegd, tot niets leiden.
Daar komt nog bij dat Reve’s zinnen steeds vaker dezelfde, lelijke structuur hebben: twee of drie schijnbaar losstaande mededelingen die argeloos door de voegwoordjes ‘maar’, ‘want’ en ’terwijl’ aan elkaar worden geplakt, zonder dat de zin de kans krijgt om sprankelend te worden.
Het enige wat op dergelijke bladzijden voor kleur zorgt is dat er soms rechtstreeks een mysterieuze lezer wordt toegesproken. Van tijd tot tijd komt er een niet nader benoemde ‘U’ in de tekst voor, van wie we alleen maar horen dat hij een man op leeftijd is, een intellectueel, belezen, brildragend, neigend naar pedofilie, en zeergeleerd.
Misschien had Reve tijdens het afwerken van zijn boek wat strenger voor zichzelf moeten zijn. In Het Boek staan beslist weer een aantal prachtige, al dan niet gefantaseerde fragmenten waarmee Reve voortbouwt aan zijn in Op weg naar Einde en Nader tot U begonnen privé-mythologie, een beschrijving bijvoorbeeld van zijn tocht als ‘jongste held van het verzet’ naar een in Friesland onderdoken vriend. Maar dat soort stukken was beter tot zijn recht gekomen in een tot het uiterste geperfectioneerde opbouw en omlijsting. Er zullen nog altijd niet veel schrijvers zijn die vijftig jaar na hun debuut een boek weten te schrijven dat je zoveel verrassingen en plezier bezorgt als Het Boek Van Violet En Dood, maar met iets meer inspanning en aandacht was het een echt, definitief boek geworden.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 1 maart 1996.