Interview met Hugo Claus: ‘Ik schreef “Het verdriet van België” om mijn twee zoons mijn jeugd te laten zien’

Door Reinjan Mulder
Hoe het was om in de jaren voor, tijdens en na de oorlog op te groeien in een kleine provinciestad als Kortrijk? Dat wilde Hugo Claus aan zijn zonen duidelijk maken en daarom schreef hij Het verdriet van België, de roman die voor zijn internationale doorbraak zorgde. ‘De komst van de Duitsers was beeldschoon voor een jongen van elf.’
In de – vaak juichende – ontvangst die Claus’ meesterproef sinds de verschijning in 1983 heeft gekregen, is tot nu toe vooral veel aandacht besteed aan de Vlaamse collaboratie met de Duitse bezetters die erin beschreven wordt. De vader van de hoofdpersoon is pro-Duits en bezoekt tijdens de bezetting een café waar hele en halve fascisten samenkomen. Het jongetje door wiens ogen alles wordt beschreven, sluit zich aan bij een fascistische jeugdorganisatie en gaat op vakantie naar een Duits kinderkamp. En de moeder dweept met haar Duitse chef.
Voor veel Nederlanders moet de roman de eerste uitgebreide kennismaking zijn geweest met de Vlaamse groeperingen die, uit angst voor het communisme of uit haat tegen de Franse invloed, met de bezetters samenwerkten. En in landen waar het boek in vertaling verscheen, was het al niet veel anders. Ook in Engeland, waar het boek dit jaar in de reeks Penguin Classics verschijnt, en Frankrijk werd het politieke aspect er in besprekingen vaak uit gelicht. Daardoor leken de achtergronden van het verhaal volgens Hugo Claus soms belangrijker dan het verhaal zelf: ‘De Fransen deden bij het verschijnen van Het verdriet van België alsof ze voor het eerst de Belgen ontdekten: o wat interessant, dat hadden we nooit gedacht, dat er daar een splitsing was in de bevolking. Alsof de Fransen het monopolie hadden op collaboratie!’
Voor Hugo Claus zelf was de collaboratie echter maar één van de vele elementen in het boek. De ontwikkeling van zijn alter ego, zijn ‘emotioneel ontwaken’ tijdens zijn verblijf op katholieke internaten, was voor hem zeker zo belangrijk. Als ik hem voor een interview voor NRC Handelsblad opzoek in zijn huis in de binnenstad van Antwerpen, zegt hij ‘Het leek in de reacties alsof ik er een historische beschouwing van had gemaakt. Maar wat ik wilde, was de oorlog laten zien door de ogen van een jongetje, en van volwassenen die zich niet voor politiek interesseren. Mensen die de gebeurtenissen ondergaan, gefrustreerde nonnen, ongelukkige priesters.’
Ik heb Hugo Claus twee keer voor de krant over zijn opus magnum geïnterviewd. Eén keer samen met Hans Maarten van den Brink, in 1983, een week voordat Het verdriet van België verschijnen zou, en dan nu, tien jaar later. De aanleiding om Het verdriet van België te schrijven, zegt Claus, was eigenlijk heel ‘sentimenteel’. ‘Ik had twee zonen die ik later zou moeten vertellen hoe het in mijn jeugd was.’
Hugo Claus wilde hun duidelijk maken hoe het was om in de jaren voor, tijdens en na de oorlog op te groeien in een kleine provinciestad als Kortrijk, dicht tegen de Franse grens. ‘Ik wilde een boek maken dat hun de zonderlinge gekte van hun vader zou kunnen verklaren.’ Het verdriet van België werd daarom dikker dan al zijn eerdere boeken, en hij werkte er ook langer aan dan ooit tevoren, bijna zeven jaar. ‘Ik had bij het schrijven een andere impuls dan bij mijn andere boeken, ik was er meer bij betrokken. Ik wilde laten zien hoe men in die jaren dacht, op een manier die nu verdwenen is.’

Collaboratie
Deze manier van denken verklaart volgens de schrijver ook de massale collaboratie van de Belgen. Claus: ‘Toen de Duitsers bij ons binnenvielen was dat een feest voor het oog. In Kortrijk hadden we te maken gehad met Engelse, Franse en Marokkaanse militairen en dat was tuig. Ze waren doorlopend dronken, ze vergrepen zich aan de vrouwen en als ze brood haalden bij de bakker liepen ze weg zonder te betalen. De komst van de Duitsers daarna was beeldschoon voor een jongen van elf. En heel België gedroeg zich toen als een jongen van elf. Toen de Duitsers zich meldden als broedervolk, dachten veel Vlamingen: slechter dan de Fransen kunnen ze niet zijn. De Duitsers hebben heel listig met die gevoelens gespeeld.’
‘Vergeet niet dat België eeuwen lang is overheerst. Oostenrijk, Frankrijk, Spanje zijn over de Vlamingen heengewalst. De Belgen zijn daardoor Schwejks geworden. Ze hebben de simpele moraal geleerd te zorgen overal heelhuids doorheen te komen. Gesteund door het katholicisme hebben ze gezien dat overal een mouw aan past. Ze voelen zich niet geroepen om te zeggen: hier ben ik, hier sta ik. Dat is meer iets voor jullie Hollanders. Dat bedaard corrupte vind ik niet zo erg. Het is een manier om door het leven te komen.’
Hugo Claus vond het weergeven van deze stemming belangrijker dan het schetsen van de gruwelijkheden die de Duitsers natuurlijk ook op hun geweten hebben: ‘Sommige critici hebben zich erover beklaagd dat ik te mild zou zijn geweest voor de collaborateurs. Maar moest ik dan gaan zeggen dat Hitler stout was? Dat is meer iets voor journalisten. Die moeten ontleden, een analyse maken van het kwaad, en dat dan aan de klas laten zien.’ Daar komt bij de jodenvervolging voor veel Vlamingen niet leefde. Claus: ‘De meesten hadden nog nooit een jood gezien.’
Er zijn toch genoeg schrijvers die wel over de gevolgen van het fascisme geschreven hebben?
Claus: ‘O ja, en mindere schrijvers houden het ook daarbij. Maar als ze niet in zichzelf de Hitler ontdekken, zijn ze voor mij bij voorbaat als serieuze schrijver uitgeschakeld.’
Heeft hij dan nooit politieke teksten geschreven? Claus wil dat niet ontkennen, maar wijst erop dat deze los staan van zijn literaire werk. ‘Als ik het nodig vind een opzwiepende tekst te schrijven, en dan nog het liefst in dichtvorm, dan is dat uitdrukkelijk maar één hokje in het geheel.’
En zijn medewerking aan Reconstructie (1969), de geëngageerde opera over de Zuidamerikaanse bevrijdingsstrijd?
Claus: ‘Dat had iets vertederends. Reconstructie had veel komische kanten. We stonden daar niet op de barricaden. Het stuk zat vol sarcasme en ironie. Het stond dichter bij de Folies Bergères dan bij Alban Berg.’
Was Che Guevara achteraf gezien zoveel lof waard als hem in de opera werd toegezwaaid?
Claus: ‘Bij mijn weten is er tot nu toe weinig over hem ontdekt dat tegen hem pleit. Alles heeft natuurlijk een kiem van kwaad in zich, maar mijn scepsis tegenover helden moet het in het geval van Guevara afleggen. Beweren dat er geen helden zijn is ook te makkelijk. Alle helden herleiden tot mannen die opkomen voor hun eigen belangen is een steriele bezigheid. Ja, er zijn helden!’

Zestien en twaalf kinderen
De opzet met Het verdriet van België een boek te schrijven voor zijn kinderen verklaart volgens Hugo Claus ook meteen de ingewikkelde structuur. Zo komen er in het boek zeer veel familieleden voor, die voor de lezer nauwelijks uit elkaar te houden zijn. Sommige critici, zoals K.L. Poll in deze krant, ergerden zich daar aan. Claus: ‘Mijn vader was de oudste van zestien kinderen, mijn moeder kwam uit een gezin van twaalf. Die kinderen zijn daarna allemaal getrouwd, zodat ik in mijn jeugd met 56 entiteiten te maken had, die zelf ook nog allemaal kinderen hadden.’
Hoewel Hugo Claus niet al deze familieleden in zijn boek verwerkte, wilde hij het voor zijn kinderen wel voldoende herkenbaar maken. ‘Het boek is daardoor inderdaad zeer onoverzichtelijk. Maar personages van een roman hoeven toch niet allemaal een psychologie mee te krijgen die ze onvergetelijk maakt. Ze mogen ook even binnen komen en weer verdwijnen. Zo ging het ook vaak.’
Volgens Hugo Claus past dat ook bij de sensibiliteit van nu. Romans hoeven niet meer langs één dramatische lijn te verlopen. ‘Mensen reageren nu veel meer versplinterd. Ze denken en voelen anders dan vroeger.’ Van de kritiek is Hugo Claus dan ook niet onder de indruk: ‘Als boeken zouden moeten voldoen aan wetten voor goede en niet goede literatuur, zouden de meeste grote boeken overal tussen vallen.’
Ik vraag hoe zijn kinderen uiteindelijk op Het verdriet van België hebben gereageerd.
Hugo Claus: ‘Ik weet het niet. De ene is nu achtentwintig, de andere achttien. Ik weet ook niet of ze het hebben gelezen. Ik heb het er nooit met hen over gehad.’

Nieuwe roman
Veel recensies zagen Het verdriet van België elf jaar geleden als een afsluiting, een hoogtepunt waarin Claus alle thema’s en ideeën had verwerkt waarmee hij de voorafgaande vijfendertig jaar bezig was geweest. De schrijver ontkende dat toen. Het boek was er één in een lange reeks, en hij zou het zich alleen al financieel niet kunnen permitteren om nu verder niets meer te doen.
Toch was het achteraf niet zo gek gezien. Na Het verdriet van België heeft Claus nog maar weinig proza geschreven. Hij schreef de verhalenbundel De mensen hiernaast (1985) die door de pers vrijwel niet opgemerkt werd (‘ik had De Bezige Bij laten weten niets aan promotie te willen doen’) en het boekenweekgeschenk van 1989, De zwaardvis.
Een paar keer draaien we omzichtig om het onderwerp heen, maar dan geeft Claus toe dat hij nu aan een nieuwe roman werkt die ‘als het goed gaat’ dit jaar af is. Een titel is er nog niet (‘heeft u geen goede titel?’). Ook over de lengte is nog weinig te zeggen. Op de laatste Buchmesse heeft hij zich weliswaar in een opwelling tegenover een Duitse journalist laten ontvallen dat het boek 322 bladzijden zou krijgen, maar dat was een grap. Claus: ‘De Duitse uitgever schreef het wel meteen op, en wilde overleggen over de omslagillustratie, zodat ik me nu bijna verplicht voel die lengte aan te houden.’
Over de inhoud zwijgt Claus als het graf. ‘Ik zit nu nog midden in het modderen. Als ik het aandurf om een paar pagina’s te herlezen, ben ik ontsteld door de kinderachtigheid ervan. Maar dat heb ik altijd, dat is een bepaald stadium.’
We praten door over de verbindende elementen in zijn werk. In publikaties komen een paar thema’s geregeld terug. Hugo Claus: “Ze hebben gezegd dat ik op zoek ben naar zuiverheid. De seksualiteit als doem mag ik ook nog wel eens horen, evenals de druk van de gevestigde autoriteiten – de kerk, de familie, de staat – en de pogingen daaraan te ontsnappen. Dat zijn de gemeenplaatsen die ik overal tegenkom, niet tot mijn ergernis, nee, maar ik denk wel, zeer oprecht, dat mijn wereld ergens anders over gaat. Wat dat is, ben ik nog altijd aan het uitproberen, op mijn zelfgenoegzame leeftijd. Als ik het wist zou ik nu lekker achterover zappen. Waarom zou ik dan nog schrijven?”

Het interview met Hugo Claus verscheen eerder in het Speciale Hugo Claus-nummer van het Cultureel Supplement dat op 25 maart 1994 bij NRC Handelsblad verscheen. 

 

Geef een reactie