Hoe hoog is de ideale theestruik – Recensie van Hella Haase’s ‘Heren van de thee’

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Hella Haasse, Heren van de thee, Uitg. Querido, 1991
Heren van de thee
is een roman, schrijft Hella Haasse aan het slot van haar boek, maar dat wil niet zeggen dat het fictie is. De personages hebben werkelijk geleefd, hun belevenissen hebben werkelijk plaats gevonden, en ook de interpretatie van de karakters en de gebeurtenissen berust op bestaande brieven en andere documenten. De brieven en documenten waar Hella Haasse voor haar boek gebruik van heeft gemaakt, zijn afkomstig uit het ‘Indisch thee- en familie-archief’, een nalatenschap van een groepje Nederlanders uit de omgeving van Deventer dat in de negentiende eeuw naar Nederlands-Indië trok om daar de thee- en kina-cultuur tot ontwikkeling te brengen.
De kolonisten van weleer treden nu, samen met hun nakomelingen en aanverwanten, op als personages in Haasses boek. Wat hun belevenissen, ondanks de schijn van het tegendeel, tot een roman heeft gemaakt, is de grondige bewerking die op het archiefmateriaal moet zijn toegepast. Uit de vele documenten die Hella Haasse ter beschikking stonden, moet ze een zeer beperkte keuze hebben gemaakt, die voor een historicus waarschijnlijk onverantwoord zou zijn geweest. In Heren van de thee komen weliswaar nog brieven voor, en stukjes dagboek, maar de tekst bestaat voor een groot deel uit fraai gestileerde beschrijvingen in de derde persoon. Haasse gaat in dit opzicht aanzienlijk verder dan in sommige van haar laatste boeken, zoals Mevrouw Bentinck en Schaduwbeeld.
In haar nawoord zegt Hella Haasse de nadruk te hebben willen leggen op de individuele lotgevallen van haar personages. Dat neemt niet weg dat ik me Heren van de thee waarschijnlijk vooral zal blijven herinneren als een boek dat een verbluffend scherp beeld geeft van het verbouwen van thee aan het eind van de negentiende eeuw. Het is bijna niet te geloven hoeveel je na het lezen weet over de vele theesoorten die honderd jaar geleden op Java werden gekweekt, over de wereldmarkt waar de Chinese, groene thee het moest opnemen tegen de zwartgeblakerde souchon en pecco, over het warm en koud inpakken van de gedroogde theeblaadjes, en over de efficiency van de verschillende manieren van thee plukken. Hoe hoog moeten theestruiken zijn om een optimale oogst te leveren? Hoe groot de blaadjes voor er geplukt mag worden? Hoeveel plukken per jaar zijn er mogelijk? Hoe maak je een optimale indeling in percelen? En hoeveel verantwoordelijkheid geef je aan de inlandse plukkers? Wie Heren van de thee heeft gelezen heeft op elke vraag een antwoord.
Interessanter nog dan de informatie over de theecultuur is echter het beeld dat het boek geeft van de verschuivende verhoudingen tussen kolonisten, inlanders en de in Nederland achtergebleven familieleden. Hella Haasse laat zien hoe de kolonisten zich steeds meer belemmerd voelen door hun achterban, vooral wanneer die ongevraagd met adviezen komt over de beste bebouwings- en bewerkingsmethode. Aan de ene kant moeten ze het thuisfront tevreden stellen, aan de andere kant krijgen ze te maken met een afkalvende gehoorzaamheid bij de inlanders. Het gehate cultuurstelsel loopt in de tijd waarin de roman speelt op zijn einde en er wordt druk gediscussieerd over de vraag hoe een planter zijn werkkrachten op vrijwillige basis tot grote prestaties kan brengen.
Het is fascinerend om te zien hoe sterk na enkele jaren de politieke en culturele kleur binnen een familieclan kan verschillen. In het boek komt een plantagebeheerder voor die zich aan de inlandse, islamitische bevolking wil aanpassen. Hij kleedt en voedt zich zo veel mogelijk als zijn arbeiders. Er is een democraat, die zijn mensen laat snoeien en plukken naar eigen inzicht. En er is iemand die gelooft in een krachtig centraal gezag, dat met behulp van Chinese tussenpersonen wordt gehandhaafd.
In deze baaierd van opinies heeft Hella Haasse één van de heren van de thee naar voren gehaald. Hij is de zoon van een jurist die op latere leeftijd naar Indië is gegaan en hij is onmiskenbaar de hoofdpersoon van het boek. Via een paar flashbacks volgt Haasse hem van zijn 21ste jaar, wanneer hij nog in Delft technologie studeert, tot en met het moment dat hij voorgoed vertrekt van de theeplantage die hij op jonge leeftijd heeft opgericht. Wat eens een onherbergzaam stuk oerwoud was, heeft hij veranderd in een welvarend bedrijf.
Het aardige van Haasses manier van schrijven is dat het karakter van deze hoofdpersoon pas geleidelijk duidelijk wordt, en dan nog voornamelijk indirect, via de reacties van zijn omgeving. Tijdens zijn studie krijgt hij bijvoorbeeld het verwijt hard te zijn, en gierig, wat hij meteen ontkent. Hij oefent alleen maar een houding die later nodig zal zijn om zich in de kolonie te kunnen handhaven. “Gaf hij nu toe aan de uit zijn aard en omstandigheden voortvloeiende neiging tot gemoedelijkheid, dan zou hij later misschien niet in staat zijn het noodzakelijke overwicht op te brengen.”
Aan veel in Heren van de thee is te merken dat het boek door een geroutineerde romanschrijfster is geschreven. Hella Haasse heeft voor een vorm gekozen die dwingt tot doorlezen. Er is een snelle afwisseling van stijlen en decors en er is bijna geen voorkennis nodig om het verhaal te kunnen volgen.
Bewust moet Hella Haasse ook de intriges hebben uitgekozen die het boek nu zijn spanning geven. De belangrijkste hiervan is wel de afgunst die geleidelijk ontstaat tussen de hoofdpersoon en zijn broer. De eerste heeft zijn onderneming van de grond af aan moeten opbouwen, en moet daarna toezien hoe zijn jongere broer zonder veel inspanning de plantage van zijn vader kan overnemen.
Wat de vader bij zijn keuze precies heeft bewogen blijft onduidelijk. Haasse kiest opzettelijk niet voor de ene of de andere interpretatie. Ze laat zien dat er ook bij het bestuderen van de stukken onopgeloste vragen kunnen blijven en dat niemand zal weten wie van de partijen gelijk heeft. Het beeld dat zij schetst is dat van een aantal mensen met goede bedoelingen die het desondanks niet met elkaar eens kunnen worden.
Een intrige van heel andere aard is het afbrokkelend huwelijksgeluk van de hoofdpersoon en zijn vrouw. Opvallend voor een roman die in 1992 verschijnt is dat dit alles zeer kies wordt beschreven. Haasse heeft de personages (en hun nakomelingen) waarschijnlijk willen beschermen tegen een al te opdringerige kijk vanuit de twintigste eeuw. Misschien ook vond ze er bijna niets over in haar bronnen en schoot haar fantasie te kort. Ik kan me voorstellen dat de diepste menselijke roerselen destijds minder uitvoerig aan het papier werden toevertrouwd dan nu.
Dat dergelijke roerselen er wel degelijk zijn geweest blijkt nu alleen uit enkele zeer summiere zinnetjes tegen het eind van het boek. We lezen daar dat Rudolfs vrouw zich niet had kunnen schikken in de “klimop-rol’ die van haar verwacht werd. En even verderop staat nog eens cryptisch dat ze “de weelde van de hartstocht’ niet heeft gekend. En daar blijft het dan bij.
Zo kalm en vastberaden als het boek begint, zo nerveus en verbrokkeld eindigt het. Haasse geeft in de laatste vijftig bladzijden een aantal fragmenten waaruit blijkt dat de verschillende personages uit de roman wat minder uit één stuk gebouwd zijn geweest dan je aanvankelijk zou denken. Deze latere fragmenten zijn over het algemeen zeer “dicht’ geschreven. Er staat veel informatie op een klein oppervlak. Ze ademen grote haast, alsof de schrijfster op het laatste moment nog vond dat ze er bij moesten, maar geen zin had om ze nog eens rustig uit te werken.
Ik vind dat geen bezwaar. Het boek wordt er alleen maar gevarieerder door. De enige vraag die ik na lezing van het boek had was hoe het uiteindelijk verder is gegaan met de plantage. Ik neem aan dat de archieven die Hella Haasse heeft geraadpleegd over de huidige staat niets meer zeggen. Maar zoveel bladzijden met politieke en sociale discussies over het optimale stelsel scheppen een verplichting.
Zou er nog een keer een vervolg inzitten?

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 21 februari 1991

 

 

Geef een reactie