Letterkundig Museum vs. de Universiteit van Amsterdam: de strijd om de Arnon Grunberg-archieven
Door Reinjan Mulder
In Den Haag staat sinds meer dan een halve eeuw een gigantisch Letterkundig Museum, dat tot taak heeft het letterkundig erfgoed van Nederland te conserveren en toegankelijk te maken. Daar werken vele tientallen mensen en daar gaan jaarlijks vele miljoenen kostbare euro’s van u en mij naar toe. Maar uitgerekend het erfgoed van een van onze belangrijkste levende schrijvers komt daar niet. Afgelopen maand werd bekend dat Arnon Grunberg zijn archieven via de antiquaar Jos Wuijts en een stichting met onder anderen de uitgever Vic van de Reijt in bruikleen heeft gegeven aan de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Onderzoekers aan die universiteit kunnen daardoor makkelijk bij het archief, en als de schrijver zelf in Amsterdam is en nog eens na wil kijken wat hij in de loop van de afgelopen twintig jaar heeft geschreven, heeft hij al zijn oude brieven en boekjes daar direct bij de hand.
Niet alle stukken die betrekking hebben op het literaire werk van Arnon Grunberg bevinden zich echter in bezit van de nieuwe Stichting. Zelf heb ik bijvoorbeeld ook vele tientallen foto’s van Grunberg, plus vele honderden mails, faxen en brieven van en aan de schrijver en vele duizenden pagina’s manuscript die tot nu toe netjes in mijn kelder zijn opgeslagen. Arnon Grunberg en ik kennen elkaar nu twintig jaar, en in die tijd heb ik bij vlagen heel wat stukken van hem voor NRC Handelsblad gevraagd en geplaatst, en daarna heb ik, onder meer bij Uitgeverij De Geus, nog een stuk of vijf boeken met hem en met zijn alter ego Marek van der Jagt gemaakt.
Waar moeten de faxen en brieven die daarover geschreven zijn, heen? In al die jaren dat we elkaar kennen heb ik er vele archiefdozen mee gevuld, die bij elkaar nu bijna twee lange planken in beslag nemen.
Lange tijd leek het me het beste om deze dozen maar zo stil mogelijk in mijn kelders te blijven bewaren, al was het maar omdat het niet zo gezond is wanneer jonge schrijvers voortdurend met hun neus worden gedrukt op het feit dat alles wat ze schrijven goud is en zeer bijzonder.
Maar door de recente bruiklenen aan de Universiteit kan ik niet langer doen alsof mijn neus bloedt.
Ik moet zo langzamerhand gaan kiezen. Waar moet alles, nu of later, heen? Naar het Letterkundig Museum of naar de Amsterdamse Universiteit.
Dat is niet eenvoudig, merk ik. Ik wil graag rekening houden met de wensen van Arnon Grunberg, die duidelijk voor de Universiteit lijkt te hebben gekozen, maar hij heeft de – prijzenswaardige – opvatting dat ik zelf over mijn bezit beslissen moet, en dat zijn mening en voorkeuren er niet toe doen.
Maar het zou natuurlijk wel handig zijn, wanneer alles van waarde wat op hem betrekking heeft, voortaan op één makkelijk toegankelijke plaats te vinden is. En dat zal dan alleen Amsterdam kunnen zijn, vanwege het al bestaande bruikleen.
Amsterdam is ook voor mij erg handig, al was het maar omdat ik zelf al vijfenveertig jaar in deze stad woon, en ik nog altijd veel vaker bij de Universiteit over de vloer kom dan bij het Letterkundig Museum.
Daar komt nog bij dat ik een paar jaar lang met veel genoegen bij de Universiteit van Amsterdam gewerkt heb en dat ik daar zelfs ben gepromoveerd. De UB heeft toen al aardig wat proefschriften van me afgenomen, via de zogeheten UB-regeling, die ze door heel Nederland hebben verspreid. En bij mijn laudatio ben ik gewezen op mijn grote verantwoordelijkheid die ik voortaan, als verse doctor, tegenover de wetenschap had.
Zoiets schept – ook dertig jaar later, merk ik – een band.
Tegelijkertijd ben ik, aan de andere kant, ook een groot voorstander van één groot Letterkundig Museum, waar alles bij elkaar komt wat met de Nederlandse literatuur te maken heeft. Dat gebeurt nu natuurlijk al niet, denk aan de immense collectie die de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde in Leiden heeft, en denk ook aan alles wat er in het antiquariaat en het veilingwezen circuleert. Maar het doel van een Rijksmuseum voor Letteren is mij sympathiek, en ik betaal daar via mijn – niet geringe – belastingaanslagen al heel lang vrij hoge bedragen voor.
Het beste leek me daarom om, in afwachting van een keuze, eerst maar eens de meningen van de beide instellingen over dit vraagstuk te peilen. Ik schreef in mei, op dezelfde dag, twee uitvoerige mails, één aan de Universiteit van Amsterdam en één aan het Letterkundig Museum.
Maar terwijl ik van de Universiteit meteen een hartelijke mail terug kreeg, van hoofdconservator Garrelt Verhoeven die me gastvrij uitnodigde voor een lunch op de Turfmarkt, zat ik tot vorige week nog altijd op een reactie van het Letterkundig Museum te wachten.
Ik stuurde het Museum in Den Haag daarom ten einde raad nog maar een mail, met het verzoek een eerder bruikleen van mij (2000 pagina Grunberg-manuscript en wat brieven) aan mij terug te geven, zodat ik al mijn bezit van waarde in éen keer naar de Bijzondere Collecties van de Universiteit kon brengen.
Maar dat blijkt niet de bedoeling. Nu krijg ik per kerende post van de directeur van het Letterkundig Museum een net en berouwvol antwoord en later nog een lange mail, die er beide op neer komen dat ik vooral niets aan de Universiteit van Amsterdam zou moeten geven, omdat alles wat met Grunberg te maken heeft bij hem, in het Letterkundig Museum, thuis hoort.
Help mij! Wat is wijsheid?
(wordt vervolgd)
Op Manuscripta vindt op 5 september een debat plaats over de plaats van de Bijzondere Collecties van de UvA binnen de zorg voor het Nederlandse literair erfgoed, met Vic van de Reijt (Nijgh & Van Ditmar), Garrelt Verhoeven (UvA) en mij (Babel & Voss).
In de zakelijke afwegingen bij de keuze Literair Museum – UvA Bijzondere Collecties zou ook het antwoord op de vraag “Welke van beide instellingen biedt op basis van welke argumenten op termijn de beste kans op een goede (web)toegankelijkheid van het materiaal ?” er toe kunnen doen.
@Pim Reinders
Voorlopig gaat het om heel veel brieven, faxen, foto’s, dossiers en manuscripten die ik niet zonder meer voor iedereen toegankelijk zou willen maken. Dus dan heb ik weinig aan webtoegankelijkheid, en veel meer aan de nabijheid van een archief voor journalisten en onderzoekers. Daarin zullen Den Haag en Amsterdam elkaar weinig ontlopen. Amsterdam heeft bijna alle kranten en weekbladen binnen zijn stadsgrenzen, en twee grote universiteiten, met veel Neerlandistiek en een goede afdeling Boekwetenschap, maar Den Haag ligt weer gunstiger voor Utrecht, Rotterdam en Leiden.
Deze week is besloten de archieven aan de Universiteit van Amsterdam te schenken, met name omdat de Collectie Grunberg daar ook al in bruikleen is, en omdat mijn archief veel meer bevat dan literatuurgeschiedenis, zo gaan ook mijn wetenschappelijk archief, mijn foto-archief en mijn uitgeversarchief naar de Bijzondere Collecties, inclusief het volledige Meulenhoff-dossier.