De eenzaamheid van priemgetallen – de geschiedenis van mijn huisnummers
Door Reinjan Mulder
Op 11 januari 1949, bijna 75 jaar geleden, ben ik geboren, op een ’tuindorp’ in een middelgroot Betuws dorp, op het uitgekiende huisnummer 48, in een twee-onder-één-kapwoning waar toen mijn vader en moeder woonden en mijn twee jaar oudere zusje.
Na 17 jaar verhuisde ik vandaar in mijn eentje naar de grote stad Amsterdam, waar ik na 3 maanden op een afgelegen studentenschip een heuse studentenkamer vond, op de meer dan prestigieuze Prinsengracht, op het ondeelbare nummer 241. Op Tuindorp woonden ze daarna verder met hun drieën, waarna mijn zusje vertrok, in 2001 mijn vader stierf, en, ten slotte, ook mijn moeder, in 2013.
Op de Prinsengracht woonde ik een jaar of zes, tot volle tevredenheid, tot ik rond mijn afstuderen met mijn vriendin kon intrekken bij een vroegere buurvrouw uit de studentenflat, die in onderhuur op de Paardenstraat woonde, op nummer 9 drie hoog, boven een knus, bruin homo-café, dat toepasselijk Cheval Neuf (‘paard negen’) heette.
Daar woonden we amper een klein half jaar met zijn drieën, tot de gemeente Amsterdam achter de onderhuur kwam, en het nodig vond om ons alle drie voor nieuwjaarsdag 1974 onder dreiging met ‘de sterke arm’ onze ontruiming aan te kondigen. Dat zou geen Gelukkig Nieuwjaar worden. Wij beschikten niet over een vereiste woonvergunning voor zo’n ruime woning, was het argument. Ons huis was een woning voor minstens drie personen, zei het CBH, maar met drie volwassenen ‘samenwonen’, wat wij daar deden, ‘dat kennen wij nog niet’.
Na ons vetrok bleef ons huis meer dan een half jaar leeg staan. Het was een oude woning in een niet zo rustige buurt, tegen het woelige Rembrandtplein aan, en gezinnen, voor wie hij officieel bestemd was, wilden zoiets niet.
Op het nippertje kon ik via via exact op oudjaar 1973 toch nog terecht op een 19de eeuwse etage in de Kinkerbuurt, op nummer 17, waarna al heel snel mijn vriendin vertrok, zodat ik daar bijna acht jaar lang in mijn eentje zou wonen, tot ik, alweer op precies op oudjaar, maar nu van 1981, met een (nieuwe) vriendin een groot, oud koophuis van drie verdiepingen kon betrekken, in de Jan Willem Brouwersstraat, schuin tegenover de artiesteningang van het Concertgebouw en precies tussen de literaire hang-outs van die tijd Bodega Keyzer en Café Welling, op het fraaie nummer 18, waar vele jaren later, in 1989, onze eerste en enige zoon geboren werd.
Na mijn scheiding in 2008 trok ik in bij een nieuwe vriendin, met wie ik een groot eengezinshuis met een stuk of tien kamers zou kopen, in de vlak bij de Amstel gelegen Gijsbrecht van Aemstelstraat, op het feestelijke nummer 10.
Precies tien jaar later gingen we tijdens de ingrijpende coronacrisis maar weer ieder apart wonen, en verhuisde ik, alleen, naar een monumentaal 17de eeuws bovenhuisje, midden in het oude stadscentrum, op nummer 7 B, en niet zo veel later trok ik door naar een lichtere nieuwbouw-maisonnette op het prachtig geleden KNSM-eiland, waar ik het voor mij ongekend hoge huisnummer 771 toegewezen kreeg.
Nummer 771: hoe bedenken ze het! Er bestaat een bekende roman, die later is verfilmd, met de titel De eenzaamheid van priemgetallen. Kijk ik met dat perspectief naar mijn grillige woongeschiedenis, dan kan ik constateren dat al mijn huisnummers in die 75 jaar deelbaar zijn geweest door het aantal bewoners van de woning waarop ze waren aangebracht. Met 4 personen woonde ik op ons tuindorp op nummer 48, waar na mijn vertrek 3 personen achterbleven, een paar jaar later 2, en ten slotte nog maar 1, mijn 91-jarige moeder.
Met ons drieën woonden we boven Cheval Neuf, op 9, met ons tweeën woonde ik op de even nummers 18 en 10, al werd op nummer 18 later nog een derde persoon geboren. En in mijn eentje woonde ik maar liefst vier keer, inderdaad, op de meest bizarre priemgetallen, op 241, 17, 7 B en nu weer op het onvoorstelbaar hoge nummer 771.
Ik ben een geboren beta, helaas. Ik wordt altijd weer door getallen gefascineerd, ik kan dat niet helpen. Toch hoor ik nu graag van mijn statistisch geschoolde vrienden: kan dit alles nog toeval zijn: elk huisnummer dat ik sinds die 11de januari 1949 kreeg, op 8 (!) verschillende adressen, was deelbaar door het aantal personen dat er woonde, ook nog door de jaren heen, en ook als er iemand vertrok of er iemand bij kwam.
Ter controle ga ik op internet op zoek naar een lijst met alle priemgetallen tot aan 7919. Wat blijkt? Niet alleen mijn geboortedag (de 11de) , maar ook mijn geboortejaar (1949) staat erop!
Alleen de 1, van januari, de eerste maand van dat eenzame jaar 1949, ontbreekt er – wellicht ten onrechte – nog aan.
Maar of dat een priemgetal is, is terecht nog altijd omstreden.