‘Gent Vooruit!’ – Op bezoek bij Guido Lauwaert en Tom Lanoye – bij de derde nacht van de Poëzie in Utrecht (1983)
Op 12 maart 1983 begon in Muziekcentrum Vredenburg de derde Nacht van de Poëzie. Van zeven uur ’s avonds tot vier uur in de ochtend traden daar dichters uit Nederland en België op, afgewisseld door muzikale en visuele attracties. Een kleine drieduizend bezoekers konden zo kennismaken met hun werk. Het initiatief voor deze, toen al legendarische vorm van literair vermaak was afkomstig van de Gentse acteur en dichter Guido Lauwaert. In 1970 organiseerde hij voor het eerst zo’n nacht, in Brussel, en na twee succesvolle, maar niet altijd even ordelijk verlopen herhalingen besloot het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg om de manifestatie, inclusief Guido Lauwaert, naar Nederland te halen.
In 1983 presenteerde Lauwaert daar zijn Nacht voor het laatst, samen met Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen, waarna anderen het van hem overnamen. H.M. van den Brink en Reinjan Mulder reisden daarom aan de vooravond van deze derde Nacht naar Gent, de stad waar volgens Lauwaert en vele anderen de kunsten bloeien als nergens anders in België. In het naburige Deinze woonden ze een voorstelling bij van Lauwaerts bewerking van Elsschots ‘Lijmen’, ze bezochten het poëziecentrum van Willy Tibergien, waren bij een uitzending van de vrije zender Radio Toestel, spraken de toen nog jonge dichter Tom Lanoye, en gingen op zoek naar de geheimzinnige schilderende dichter Johan Joos.
Door H.M. van den Brink en Reinjan Mulder
Van een van de achterste rijen klinkt plotseling een snijdende stem: “Ik heb Boorman ontmoet in een café…” Het is zaterdagavond, negen uur. Even ten zuiden van Gent, in een smal zaaltje op de zolder van een jeugdcentrum in het plaatsje Deinze, is Guido Lauwaert begonnen aan zijn toneelversie van Willem Eisschots Lijmen. Elders in het gebouw vermaakt de Vlaamse plattelandsjeugd zich hoorbaar met de laatste discoplaten, maar Lauwaert heeft een krachtig stemgeluid. Voor een publiek van amper dertig geïnteresseerden brengt hij de zoveelste voorstelling van het stuk waarmee hij indertijd zijn solo-carrière is begonnen: het verhaal over het zo succesvolle ‘Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen’.
Het is een merkwaardige voorstelling. Lauwaert staat nu eens op of achter het toneel, dan weer loopt hij schmierend door de zaal. Hij wendt zich tot de afzonderlijke toeschouwers, wijst wanneer de tekst over oude zakkige gepensioneerden gaat een bejaarde aan, slaat bij de woorden ‘carrarisch marmer’ iemand boven op zijn hoofd en voortdurend voegt hij toespelingen van een plaatselijk en actueel karakter in.
Wanneer we Guido Lauwaert hier op dit zoldertje in Deinze bezig zien, zijn we al een week naar hem op zoek geweest. Dagen achtereen belden we zijn huis, maar daar was hoogstens een vriendin die zijn verblijfplaats niet kende. Oproepen, achtergelaten bij Muziekcentrum Vredenburg en de Hotsy Totsy Club — de privéclub waar Guido Claus (broer van Hugo) de artistieke en bestuurlijke chic van Gent ontvangt, hadden geen effect. De enige zekerheid was dat hij zaterdagavond om half negen in Deinze zou zijn, op verschillende plaatsen in Gent hingen de affiches. En inderdaad komt hij daar, al is het een half uur te laat, boven water.
Na afloop van de voorstelling rijden we in twee auto’s met hem mee naar Gent om daar over de komende Nacht van de Poëzie te praten. De route leidt over de Kortrijkse Baan, waar prostituees ieder in een eigen en kleurig verlicht hoerekotje aan weerskanten op eenzame chauffeurs wachten. De Rijkswacht is hier alerter dan waar ook in België en er breekt dan ook een lichte paniek uit wanneer de auto van Lauwaert vanwege een klein manke; ment wordt aangehouden. Zijn moeizame verhouding met het gezag ik bekend, maar al te goed herinnert men zich hoe hij eens tot een maand gevangenisstraf is veroordeeld omdat hij een Rijkswacht in de hand had gebeten.
De gevolgen van het justitieel ingrijpen zijn deze keer gelukkig; minder ernstig. Korte tijd later zitten we al ongeschonden en wel bijeen in een Gents nachtcafé en terwijl Guido Lauwaert royaal op onze kosten een rondje bestelt, legt hij uit hoe hij er tegenwoordig in slaagt om zijn leven in de geest van Eisschots Lijmen in te richten. Trots vertelt hij over rekeningen die hij nooit betaald heeft en over functionarissen die hij heeft gelijmd. Lauwaert betaalt nooit belasting, hij laat zich na de voorstelling contant uitbetalen.
Lauwaert: ‘Ik hoef niets van de Belgische staat te hebben en zij krijgen dus ook niets van mij.’ Om zich voor een fiscaal beslag te vrijwaren richtte Lauwaert een Vereniging Zonder Winstoogmerk (VZW) op, een stichting, die de fraaie naam Kunst en Ontmoeting draagt. Deze stichting is formeel de huurder van het kolossale, twintig kamers tellende herenhuis dat Lauwaert aan een van de duurste lanen van Gent bewoont: ‘Ik had het natuurlijk wel de James Joyce Stichting kunnen noemen, maar dat zou bij de huiseigenaar argwaan kunnen wekken. Zo’n man heeft dan wel nooit iets van Joyce gelezen, maar het klinkt verdacht. “Kunst”, dat is duidelijk, ze weten dat ik iets met kunst van doen heb. En “ontmoeting” is ook duidelijk: Meneer Lauwaert kent veel mensen en die ontmoet hij dus bij hem thuis.” Van de stichting Kunst en Ontmoeting huurt Lauwaert contractueel slechts een klein kamertje, waarin een veldbed staat. Als de belastingdienst komt, mogen ze daar beslag op leggen, maar daar is niets te halen. Een bed valt wettelijk buiten het beslag.’
Het is dit jaar voor het laatst dat Guido Lauwaert in Utrecht de Nacht van de Poëzie zal presenteren. Tot nu toe heeft hij drie keer in België een poëziemarathon georganiseerd en twee keer was hij nu bij de organisatie van de Nederlandse Nacht betrokken. Het idee ontstond in 1970, vertelt hij, toen Nic van Bruggen hem in een Antwerps café vroeg of hij niet eens iets voor de poëzie kon doen. Lauwaert: “Ik zei, allé, Nic, ik zal eens iets bedenken. Niet dat ik verstand van poëzie had, maar ik ben me er in gaan verdiepen. Het moest een “staalkaart” worden “van alles wat er geschreven werd”.’
Doordat de eerste nacht door de franstalige burgemeester van Brussel aanvankelijk verboden werd en Lauwaert daardoor dagenlang de voorpagina’s van alle kranten haalde, werd het een enorm succes. Er kwamen 7.000 bezoekers. Ook de volgende nachten trokken, ondanks ruzies en financiële perikelen duizenden bezoekers.
Het spijt Lauwaert dat het Muziekcentrum Vredenburg nu in Nederland niet door wil gaan tot ’s morgens vroeg. ‘Een nacht is een nacht. In Brussel hadden we in het huurcontract laten zetten dat we de zaal kregen ‘jusqu’a l’aube‘, dat vond ik een prachtige poëtische paragraaf.’
De Nederlandse Nacht van de Poëzie, die in 1983 voor de derde keer in Utrecht wordt gehouden, blijkt een goede introductie voor de Vlaamse literatuur in ons land. Ook de Belgische regering beseft dat. Enigszins geërgerd zegt Lauwaert dat het Muziekcentrum van de Belgische staat dit jaar meer subsidie krijgt dan hij ooit in België heeft gehad.
Van Claus tot kloten
Ook voor het Gentse vervult de Nacht een belangrijke functie. Lauwaert is er steeds in geslaagd een.groot aantal Gentenaren mee te nemen. Onder het motto ‘van Claus tot kloten komt uit Gent’ introduceerde hij hier vorig jaar stadgenoten als de Vlaamse Primitieven, de succesvolle band van cartoonist Kamagurka en de Megafoonfanfare, evenals in Nederland betrekkelijk onbekende dichters als Bert Popelier, Tom Lanoye en de mysterieuze Johan Joos.
Vooral Johan Joos, van wie tot vorig jaar buiten Gent niemand had gehoord, riep met een lang provocerend optreden ver na middernacht veel tegenstrijdige reacties op bij het al redelijk vermoeide publiek. Vrijwel onverstaanbaar gilde hij zijn teksten naar de fluitende en boeroepende toeschouwers. Hij rende van links naar rechts, ging op de grond liggen en slaakte kreten die pijn deden aan het oor. Anders dan zijn collega’s, die hun best hadden gedaan om hun min of meer verstandelijke verzen beschaafd en ritmisch voor te dragen, liet Joos een diepe, directe doodsangst blijken, met heel zijn lichaam en met het gehele bereik van zijn stembanden.
Hoewel Lauwaert de betekenis van Joos erkent, geeft hij toe dat hij weinig met hem aan kan. De afgelopen winter nam hij Joos een paar dagen mee naar Amsterdam, waar hij een optreden had in Paradiso, maar hun samenwerking werd geen succes. Er was vrijwel geen contact mogelijk. Johan Joos stond het grootste deel van de dag angstig in een hoek gedrukt. Lauwaert doet het voor: het hoofd gebogen, apathisch, hoge schouders en de armen stijf langs het lichaam.
‘Van Claus tot kloten komt uit Gent,’ had Lauwaert vorig jaar in Utrecht gezegd, en daarom waren we naar Gent gekomen. Uit meer bronnen hadden we vernomen dat hier het culturele hart van Vlaanderen, ja, misschien wel van de hele Benelux klopte. Het is de woonplaats van Hugo Claus, de basis sinds 1852 van het taalminnend studentengenootschap ’t Zal wel gaan, waar schrijvers als Bergmans, Boon en Teirlinck lid van waren, de broedplaats van Kamagurka — door zijn stadgenoten liefdevol ‘Kama’ genoemd —, de geboorteplaats van schilders als Gustaaf van de Woestijne, Frits van den Berghe, Gust de Smet, Albert Servaes en Hippolyte Daeye, de zetel van het Poëziecentrum en de vestigingsplaats van Vlaanderens eerste kraakpand ‘Het Pand’. Gent is daarnaast een bloeiende theaterstad, waar muziek en toneel met absurdistische en humoristische inslag hoogtij vieren; de Megafoonfanfare, De Lustige Gezellen, Erik de Volder, Parisiana, Greta van Langendonck, Rudy de Sutter, Vuile Mong en zijn Vieze Gasten, Goed Koper en Hout — de meesten hen waren al eens tijdens een Nederlandse Nacht van de Poëzie te zien én te horen.
Gentse feesten
Enige jaren geleden, horen we, legde de volkszanger Walter de Buck in een café tegen de flanken van de St. Jacobskerk de grondslag voor de jaarlijkse Gentse Feesten, een spontaan festival in de maand juli, waar duizenden dagenlang van muziek, toneel, poëzie en drank kunnen genieten. De conclusie leek onontkoombaar: in Gent, daar gebeurt het. Maar wanneer we deze optimistische visie voorleggen aan Willy Tibergien, de grijzende voorman van het Poëziecentrum aan de Sint Kwintensberg, kijkt hij ons verbaasd aan. Hij is al jaren tevergeefs met zijn overheid in de slag over het verkrijgen van subsidie voor zijn documentatie-, informatie- en studiecentrum. In België, vindt hij, ‘kan niets’. Voor hem is juist Nederland een lichtend voorbeeld. Drie jaar geleden kon hij met een banklening het door Guido Lauwaert opgerichte centrum overnemen, en nog steeds is hij bezig met het afbetalen van de schuld.
In het Poëziecentrum zijn vierduizend boeken met en over poëzie bijeengebracht, die iedereen gratis kan inzien. Er is een poëzieboekhandel en men verzorgt tegen kostprijs cursussen over stromingen en thema’s. Dagelijks verstrekt Tibergien aan studenten, onderwijzers, beginnende dichters en andere belangstellenden titels, namen en adressen, hij richt actuele etalages in en regelmatig organiseert hij poëzieavonden.
Zou zo’n onderneming in Nederland van de grond komen, wanneer de overheid niet eerst subsidie heeft toegezegd, vragen we ons af. Wij denken van niet. Het is een constatering die tijdens onze gesprekken met schrijvers en kunstenaars in Gent vaker terug zal komen. De Belgische overheid doet weinig aan de bevordering van de cultuur, maar dat lijkt een ongeremde bloei nauwelijks in de weg te staan. Schrijversmanifestaties, theatervoorstellingen of muziekuitvoeringen komen in Nederland zelden zonder overheidsbijdrage tot stand, maar in België vormt het ontbreken daarvan geen beletsel. Hier heerst het eigen initiatief.
Radio Toestel
Via een doodlopende steeg, een krakende achterdeur en een vuile, onverlichte gang komen we onaangekondigd binnen in de studio van Radio Toestel, waar juist rechtstreeks wordt uitgezonden. Toestel is een ‘vrije radio’, die sinds drie jaar uitzendt. Aanvankelijk onderbroken door invallen van het politie-apparaat, maar sinds men in België de legalisering van een aantal vrije zenders voorbereidt in de semi-openbaarheid. Radio Toestel zendt dagelijks uit van ’s ochtends zeven uur tot twee uur ’s nachts.
Wanneer we binnenvallen, zijn twee meisjes, een biologe en een werkloze ‘bediende’, bezig met een aflevering van hun wekelijkse programma Typical Girls. Ze draaien platen van Nederlandse en Engelse performing poets en kondigen optredens van deze en andere dichters in de stad aan. Hun programma is voorafgegaan door een programma waarin-een schuchtere jongeman, afgewisseld door grammofoonmuziek, recent door hem geschreven verhaalfragmenten voordraagt en na de typische meisjes schuift een lange magere jongen achter de microfoon, voor een programma met experimentele muziek op cassettebandjes.
Om de hoek bij de studio ligt de Bagattenstraat, vroeger de rijke buurt van Gent. Hier richtten de socialisten in het begin van de eeuw een kolossaal arbeiderspaleis op: gebouw De Vooruit, de feestzaal van de socialistische partij. De grote hal van het gebouw is sinds enige tijd als café ingericht, geëxploiteerd door een groep jongeren, en hèt trefpunt voor jong Gent. Daar praten we nog even na met enkele medewerkers van Radio Toestel. Ze vertellen dat aan hun omroep een degelijke structuur ten grondslag ligt. Er zijn regelmatig medewerkersvergaderingen, er is een wekelijks bijeenkomende stuurgroep die de programma’s van dag tot dag volgt en een vereniging van steunleden die tegen een klein bedrag het programmablad ontvangen. Meer dan honderd vrijwilligers, voornamelijk studenten en werklozen, zorgen voor de techniek, de presentatie, de platenvoorziening, de verspreiding van het blad en de organisatie van ondersteunende activiteiten zoals lezingen en feesten. In samenwerking met het dagblad De Morgen is er sinds kort zelfs een nieuwsdienst, met lokale berichten, een persoverzicht en reportages.
De antenne van Radio Toestel staat sinds kort op het dak van De Vooruit. Deze ontwikkeling, gekoppeld aan het feit dat een journalist van De Morgen is uitgeleend aan de radionieuwsdienst heeft hier en daar de verdenking gewekt dat de Socialistische Partij een stevige greep op de zender begint te krijgen. Medewerkers wijzen die veronderstelling echter resoluut van de hand: ‘De programmering wordt nog steeds democratisch door alle betrokkenen bepaald. We zenden een breed spectrum uit, dat loopt van vlotte, toegankelijke muziek tot uitzendingen met een extreem links engagement. We zijn niet populistisch maar we willen ook niet elitair zijn. Iemand van de BRT werkt hier in zijn vrije tijd, omdat hij hier programma’s kan maken die bij de BRT onmogelijk zijn.’
Twee medewerkers van Radio Toestel, die het informatieve programma ‘Hotel du Progrès’ verzorgden, zijn in het najaar van 1982 ook nog begonnen met een eigen veertiendaags tijdschrift, het stadsmagazine Metro. Op een opvallend professionele manier geeft het blad informatie over het Gentse leven, over popmuziek en andere kunstuitingen en over sport. Dat de journalistiek van Metro serieus genomen wordt, blijkt alleen al uit het proces dat een Gentse advocaat tegen de makers begonnen is vanwege nieuwe onthullingen in de zaak-Jespers. En uit de brandbom die vorige maand de burelen verwoestte.
Tom Lanoye
Onder de jonge Gentse dichters neemt de 24-jarige Tom Lanoye een belangrijke plaats in. Net als zijn even oude plaatsgenoot Johan Joos was hij vorig jaar en is hij morgen weer bij de optredenden in de Nacht van de Poëzie. Tom Lanoye is hier een lokale beroemdheid. Hij geeft avondvullende voorstellingen in de kelder van De Vooruit, die zo’n driehonderd man kan bevatten en dan uitverkocht is. Hij werkt mee aan het satirische blad De Zwijger van Johan Anthierens, waarin hij tekeer gaat tegen literaire coryfeeën als Hugo Claus, Julien Weverbergh en Hubert Lampo en hij is actief in het oudste literaire studentengenootschap van ons taalgebied, ’t Zal wel gaan , dat vorig jaar een relletje veroorzaakte rond de uitreiking van de Geuzenprijs aan Jeroen Brouwers.
Maar de dichtwerken van Tom Lanoye verschenen tot nu toe alleen in eigen beheer. Uit principe. ‘Er wordt veel te veel en veel te snel bij grote uitgeverijen uitgegeven. Ik produceer mijn boekjes zelf, dat is een goede leerschool. Dank zij mijn optredens verkoop ik ze vrij gemakkelijk, de oplagen zijn daardoor nogal geflatteerd.’
Zijn collega Joos kent hij nog niet zo god. Hij heeft hem alleen bij een gezamenlijk optreden ontmoet. ‘Joos, die heeft veel schrik van de mensen,’ zo wordt hij door Tom Lanoye gekarakteriseerd. ‘Maar het is fascinerend wat hij doet. Die eerste keer was een heel heftige avond. Johan Joos heeft toen een tand gebroken. Hij heeft zich een programma uitgestippeld van leven op het scherp van de snede, en dat voert hij ook uit. Ik.heb lang gedacht dat hij gek was, maar dat geloof ik niet meer. Er zit lijn in wat hij doet, hij trekt een plan.’
Tom Lanoye vindt vooral de afwisseling tussen extremen in Joos’ programma fascinerend. ‘Veel van wat Johan Joos doet op het podium is verschrikkelijk slecht, maar dan schiet hij soms zo door dat het fantastisch wordt. Hij is heel intens. Zo’n optreden bereidt hij dagenlang voor, dan kropt hij zich helemaal op en laat zich op de avond zelf bewust gaan. Het is waanzin, maar bewust voorbereide waanzin. Ik zou nooit willen doen wat hij doet, en als iedereen het ging doen, zou het een ramp zijn. Maar hij is uniek en de integriteit zelve, Johan Joos is echt.’
Op zoek naar Johan Joos
Wie is dan toch die Johan Joos? Tijdens ons verblijf in Gent hebben we deze vraag aan tallozen voorgelegd, maar niemand kon ons een eenduidig antwoord geven. Bijna iedereen kent hem. Uit het café, uit Het Pand, van het toneel of van zijn schilderijen, sombere doeken in bruin en zwart waar maar weinig mensen waardering voor hebben.
Laurens de Keyzer van het dagblad De Gentenaar vertelt dat hij er ooit in geslaagd is een vraaggesprek met hem te maken, in de zomer van 1980. ‘Johan Joos lijdt aan een bittere existentiële angst,” zegt De Keyzer. ‘Hij leeft ijzingwekkend ongezond. Wanneer ik hem tegenkom, krijg ik de neiging hem bij me thuis te vragen om eens te slapen en iets gezonds te eten. Hij zou het waarschijnlijk niet willen. Hij zit maar te prutsen aan die schilderijen en die gedichten. Bang voor alles, hij wurgt zichzelf. Er is één bundeltje van hem verschenen, misschien is hij daarmee al uitgeschreven.’
Willy Tibergien van het Poëziecentrum heeft het daarentegen niet zo op Johan Joos. Omdat Joos geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, is hij niet in zijn documentatiesysteem onder te brengen. Billy, verpleegkundige en presentator van het programma ‘Modern Times’ op Radio Toestel zegt het zo: ‘Joos? Dat is toch die vent die vorig jaar zo’n schandaal heeft gemaakt in Utrecht?’
De barkeeper van Café 17 kent hem nog uit zijn studietijd, toen Joos psychologie studeerde. Als hij zijn adres wist, zou hij hem graag in zijn zaak uitnodigen. Hij heeft het café nog niet zo lang geleden overgenomen en omdat hij anarchist is, wil hij er graag de ‘alternatieve scene’ van Gent onderdak bieden. Bij hem is Johan Joos van harte welkom.
Bang voor Guido Lauwaert
Ver na middernacht trekken we met Guido Lauwaert de stad in op zoek naar Joos in alle cafés waar hij rond dit uur wel eens gesignaleerd is. Hij is niet in hotel Progrès, waar De Keyzer hem de eerste keer zijn gedichten hoorde voordragen. Niet in Studio Skoop, een marmeren bioscoopgebouw, waarachter een groot café vol drinkende mensen. Niet in het literaire café Jekyll en Hyde en niet in De Vooruit en niet in Parlemoer daarnaast.
Een klein kroegje dat al gesloten is draagt de naam Villa des Roses. Over enkele dagen begint er een tentoonstelling van Joos’ schilderstukken. We horen dat hij zelf wel niet bij de opening aanwezig zal zijn. ‘Dat is niets voor Joos, al die mensen’.
Guido Lauwaert Lauwaert noodt ons na de teleurstellende tocht nog even binnen in het huis van zijn stichting Kunst en Ontmoeting. Een prachtige hal van veelkleurig marmer, grote vertrekken waarin slechts een enkele tafel en wat noodzakelijke levensbehoeften. Op de wanden van de salon heeft de hereboer die het huis aan het begin van deze eeuw liet verbouwen, zijn portret laten schilderen en een landelijke afbeelding van eenden in de vlucht.
Er zit geen lamp in het plafond, maar Lauwaert licht ons met een looplamp bij. De afgelopen maanden heeft hij alleen in het grote huis gewerkt aan een nieuwe vertaling van Who’s afraid of Virginia Woolf die hij er ook heeft ingestudeerd. Het stuk heet nu Wie is er bang voor Guido Lauwaert. Juist heeft hij er de muziek bij gevonden.
Even later klinkt door de holle ruimte het melancholieke geluid van een piepende saxofoon en een vermoeide piano. Lauwaert staart naar de grond en begint dan de dronken monoloog van George uit het stuk te spelen. Over een jongen die per ongeluk zijn moeder doodschiet, zijn vader ziet sterven en dan dertig jaar niet meer met de wereld spreekt.
Wanneer we weer buiten staan, is het bijna ochtend.
Er kraait een haan en een van ons herinnert zich het gedicht van Johan Joos dat zo begint:
ik ween
zoals een haan kraait
als het ochtend wordt.
Het eindigt met:
en rondom mij
niets dan schoonheid
zo ik eentak was
terstond liet ik mij afzagen.
Op Joos zullen we tot morgenavond moeten wachten.
‘Gent Vooruit!’ Verscheen eerder in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad van 11 maart 1983