Het denken zonder diploma van mr. Huib Drion
Recensie van H. Drion: Denken zonder diploma, uitg. G.A. van Oorschot, 263 blz.
Door Reinjan Mulder
Denken zonder diploma, zo heet de onlangs verschenen essaybundel van H. Drion, hier en daar beter bekend als vice-president van de Hoge Raad of (in het werk van J.M.A. Biesheuvel) als hoogleraar rechten in Leiden. Een titel, die klinkt als een alibi. Drion begeeft zich in het boek vrijmoedig op een groot aantal uiteenlopende terreinen waarop hij zich, als jurist, niethelemaal thuis moet voelen en kennelijk heeft hij zich bij voorbaat willen vrijwaren tegen verwijten van ondeskundigheid. Hij schrijft alleen maar zijn gedachten op en daarin kan iemand zich nooit vergissen. De gedachten zijn vrij. Voor denken is geen diploma nodig.
De meest geïnspireerde stukken in Denken zonder diploma gaan over onderwerpen waar Drion van huis uit waarschijnlijk het minst van af weet: de internationale literatuur. Hij geeft een boeiende cultuurhistorische interpretatie van Balzac’s Comédie Humaine, hij zoekt naar verklaringen voor de ongelijke aandacht die Proust en Balzac in Nederland nog altijd krijgen. Drion vraagt zich af waarom bij Homerus Odysseus na zijn thuiskomst zo zwijgzaam is over zijn ontmoeting met Nausikaa. En gedreven gaat hij in op het werk van enkele andere auteurs die hem ken-, nelijk na aan het hart liggen: James Joyce, Orwell, Wodehouse en Henry James. Drion kiest daarbij vaak een eigen oorspronkelijke invalshoek. Het werk van Joyce wordt in een polemisch stuk vergeleken met de oorspronkelijke Odyssee, of Orwell wordt in bescherming genomen tegen de felle aanvallen van Mary McCarthy.
Ondanks de verontwaardiging die nu en dan bovenkomt is de toon waarop dit alles wordt meegedeeld opmerkelijk geduldig. Drion gaat er terecht niet van uit dat de lezer al alles van het onderwerp af weet, maar stapje voor stapje legt hij uit wat er in een boek gebeurt, wie er in voorkomen en wat dit zou kunnen betekenen. Ethiek Minder overtuigend vind ik helaas de essays over onderwerpen die min of meer beschouwd kunnen worden als specialismen van Drion: de ethiek, de politiek en de raakvlakken die deze onderwerpen hebben met de cultuur.
Op deze terreinen mag Drion zo langzamerhand wel gediplomeerd heten en of het nu daardoor komt of niet, in deze stukken neigt de auteur nog wel eens naar het gebruik van grote en betrekkelijk loze woorden. Het gevolg is dat je je hier soms begint af te vragen of het allemaal nog wel ergens over gaat. Niet overal is dit even hinderlijk, maar een goed voorbeeld van dit laatste verschijnsel is te vinden in het laatste stuk van de bundel, getiteld ‘De rode draad in de burgerlijke kultuur’. Het is de tekst van een lezing die enige tijd geleden werd uitgesproken in de reeks Brandende Kwesties van de stichting SLAA. Het betoog begint heel laag bij de grond, met een paar anecdotes uit het persoonlijke leven van de schrijver. Gaandeweg worden er echter zo veel zijwegen aangedaan, er worden zo veel auteurs als getuigen aangeroepen en er worden zo veel citaten gegeven in het Frans, Duits, Engels en Nederlands, dat er uiteindelijk een grote nevel komt te hangen waar nog maar met moeite een kop en een staart in te ontdekken zijn. De strekking van de lezing is, zo wordt al snel meegedeeld, dat de westerse • burgerlijke cultuur voortdurend opstandigheid tegen zichzelf genereert. Om deze opstandigheid vervolgens in zichzelf te absorberen. Op het eerste gehoor een aannemelijk uitgangspunt, dat bij de uitwerking echter volledig op losse schroeven komt te staan.
Werd er maar iets echt uitgewerkt. Zo blijft bijvoorbeeld tot het eind toe onduidelijk wat Drion nu precies onder zijn westerse burgerlijke cultuur verstaat. Hoort de moderne populaire cultuur daar bijvoorbeeld ook niet bij? En is die burgerlijke cultuur van Drion niet eerder een statisch verschijnsel, dat onder invloed van de vele opstandelingen in de loop der tijd verdwenen is? Kun je niet even goed zeggen dat culturen bij opstandigheid meestal plaats maken voor nieuwe culturen?
Drion spreekt zich over deze zaken in zijn lezing niet uit. Eerst wordt verwantschap gesuggereerd tussen burgerlijkheid en democratie, maar we lezen later ook dat Nederland het meest burgerlijke van alle landen is. Drion schrijft dat de burger „historisch gezien” een stadsmens is en ten slotte geeft hij in de laatste zinnen aan dat de burgerlijke cultuur meer met de VPRO en Vrij Nederland te maken heeft dan met de Telegraaf en de Tros.
Ik weet niet goed wat ik hiermee aan moet. De VPRO burgerlijker dan de Telegraaf? En Amsterdam burgerlijker dan Brussel? Dit lijken mij opvattingen die vragen om een nadere toelichting. Zoals het er nu staat roept alles bij mij in ieder geval de grootst mogelijke opstandigheid op, waarvan het nog maar de vraag is hoe die nog geabsorbeerd kan worden.
Verscheen eerder in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad op 9 mei 1986.