Arnon Grunberg veertig – de speech
SALTA – 22 febr. Toen Arnon Grunberg 33 werd, een mijlpaal voor een beetje Messias, kwamen zijn vrienden hem en petit comité in het Amsterdamse Amstel Hotel feliciteren. Maar 40 worden is van een andere orde. Meer dan vijftig vrienden waren dit keer met vliegtuigen, bussen en taxi’s uit alle delen van de wereld naar het stadje Salta afgereisd, aan de voet van de Argentijnse Andes, om daar de jarige auteur met toespraken, zang en dans een aubade te brengen. Hieronder de rede die Reinjan Mulder op 22 februari tijdens het feestelijk diner in hotel Solar te Salta hield.
Beste Arnon,
Toen wij hier gisteren in Salta aankwamen, na een reis van vijf uur in de trein, veertien uur in het vliegtuig en twintig uur in een dubbeldekbus, was onze eerste daad een bezoek aan het Museum voor de Hoge Bergen, op het grote plein van de negende juli. Daar bevindt zich op de eerste verdieping, in een goed afgesloten en gekoelde vitrine ‘El Nino’: de jongen. Deze jeugdige Inca trekt daar dagelijks vele honderden bewonderaars. Maar waarom? Zijn belangrijkste wapenfeit ligt in het gegeven dat hij nooit iets van enig belang heeft gepresteerd.
Hij kon ook nooit iets van belang presteren. Vijfhonderd jaar geleden brachten zijn ouders hem, zes jaar oud, te voet naar de Hoge Bergen gebracht, om hem daar hulpeloos achter te laten, overgeleverd aan de felle kou en de honger. Een reis naar zijn voorouders, een geschenk aan de goden? WE weten het niet.
Pas in 1999 ging er een kleine expeditie naar de vulkaan waar hij ooit werd achtergelaten en daar, vlak onder de top, werd hij aangetroffen, nog helemaal intact, zittend in een kleine grot, samen met ‘El Nina’, een dood meisje van vijf, en een wat oudere vrouw, van een jaar of zeventien.
Het is een geschiedenis die kennelijk velen intrigeert, maar mij deed de aanblik van de voortijdig gestorven, kleine indiaan meteen denken aan Marek Prepon.
Wie is Marek Prepon?
Marek Prepon was de naam van een schrijver die in 1999, het jaar dat El Nino gevonden werd, op jouw instigatie een boek zou gaan schrijven voor uitgeverij De Geus.
Maar dat deed hij niet. Hij kreeg van mij als uitgever van De Geus te horen dat zijn naam ‘niet commercieel’ genoeg was voor een schrijver. Mensen, zo vond ik toen, moesten een naam van een nieuwe schrijver in één keer kunnen onthouden. Marek, dat kon nog net, maar dan niet ook nog een onuitsprekelijke achternaam erachter.
Het gevolg was de roemloze dood van Marek Prepon. En de komst van zijn opvolger, Marek van der Jagt.
Ik ben er van overtuigd, Arnon, dat het niet lang meer zal duren voor we in Nederland een Arnon Grunberg Museum hebben. Daarin zullen vele zalen gevuld zijn met de werken die je hebt geschreven, de films waaraan je hebt meegewerkt, de televisieprogramma’s, de columns, de schilderijen. Er is meer dan genoeg.
Maar waarvoor ik nu zou willen pleiten, is dat er in dat Arnon Grunberg Museum een aparte zaal komt voor mensen als Marek Prepon, schrijvers in de dop die nooit de kans hebben gekregen om de wereld met boeken of andere fraaie kunstproducten te verrassen. Bijvoorbeeld omdat hun naam hen in de weg zat.
Zo zou ik in dat museum ook graag een aparte zaal willen inrichten voor de boeken die jij hebt bedacht, maar die je nooit hebt uitgeschreven. Ik herinner me een column in NRC Handelsblad uit dat fameuze jaar 1999 waarin je allerlei fictieve boektitels liet vallen. Eén van die titels was De geschiedenis van mijn kaalheid, dat later inderdaad ook als roman is verschenen, en toen zelfs behoorlijk veel succes heeft gehad. Maar wat is er met al die andere titels gebeurd?
Ik weet zeker, lieve mensen, dat de boeken van Arnon Grunberg over een eeuw nog gelezen zullen worden, en misschien gaan ze zelfs wel twee eeuwen lang mee. Maar wat gebeurt er daarna?
Daarom is het goed dat er in het Arnon Grunberg Museum Museum, zodra dat er komt, één zaaltje wordt ingericht voor Marek Prepon, die nooit de kans heeft gekregen een boek van formaat te schrijven, net zoals er één zaaltje moet komen voor alle ideeën voor ingenieuze romans van Arnon, die altijd alleen maar ideeën gebleven zijn.
Dan weten we zeker dat er ook over vijfhonderd jaar nog mensen in de rij zullen staan, om een blik op de vitrines in het Arnon Grunberg Museum te werpen.
Ik wens je, Arnon, een heel lang leven van schrijven en gelezen worden toe.
Maar wat daarna komt, weten alleen de Inca-goden.