Paulina in Parijs – W.F. Hermans laatste grote roman ‘Au pair’ over zijn geliefde, tweede vaderland
Door Reinjan Mulder
De eerste vijf hoofdstukken van Au pair, de laatste grote roman van Willem Frederik Hermans (1921-1995), wekken niet meteen de allerhoogste verwachtingen. Het boek heeft geen mooie openingszin zoals Nooit meer slapen (‘De portier is een invalide’). Er staan geen mooie scènes in. In korte, inleidende alinea’s begint Hermans eerst met wat ferme generalisaties over de Nederlandse volksaard, die erop neer zou komen dat wij al sinds de koloniale tijd alles wat we zelf niet hebben, elders halen, en de Zeeuwen nog het meest. Vervolgens wordt er nog eens flink afgegeven over de verdorven sfeer die in Amsterdam zou heersen, waar krakers de macht hebben overgenomen en zelfs aan de universiteit geen behoorlijk Frans meer wordt gedoceerd. Het zijn bladzijden die net zo goed geschreven hadden kunnen zijn door Age Bijkaart, de rancuneuze Parool-medewerker achter wiens rug Hermans zich in de jaren zeventig placht te verschuilen als hij zijn oordeel wilde geven over de wantoestanden die het door hem gehate Nederland zouden beheersen.
Toen ik de eerste zin van het boek al een paar keer herlezen had, was ik nog steeds niet in staat om hem te onthouden. Was dat nu W.F. Hermans? De volgorde van de zinsdelen was onnodig ingewikkeld, met twee hinderlijk onderbrekende bijzinnen. Kort na elkaar stonden twee ontkenningen die voor verwarring zorgden. En van het slot waren verschillende interpretaties mogelijk: Het eerste waar Nederlanders aan denken, als ze iets willen verkrijgen dat hun eigen land niet oplevert, is niet het zelf te gaan maken, maar het te zoeken in den vreemde.
Waar sloeg dat op? Voor zover je al over Nederlanders kon spreken, was het eerder zo dat ze juist zo veel in eigen land maakten: chocoladerepen, bruggen, auto’s, scheerapparaten, televisietoestellen, noem maar op. Hermans had beter kunnen schrijven dat wij alleen maar voor grondstoffen naar het buitenland gaan, omdat we de verwerking ervan het liefst in eigen hand houden. Je zou Nederlanders eerder kunnen verwijten dat ze te weinig over de grenzen kijken dan te veel. Terwijl het voor studenten in andere landen heel normaal is om een aantal jaren in het buitenland te studeren, bleven Nederlandse studenten in de jaren tachtig het liefst in hun eigen, vertrouwde omgeving hangen.
Maar dan… Toen ik na die eerste korte hoofdstukjes verder las en hoofdstuk zes van het boek bereikte, verdwenen mijn bedenkingen. Op de meer dan vierhonderd bladzijden die dan nog volgen, stond vrijwel geen zin meer waarin ik lang bleef steken omdat er stopwoordjes in voorkwamen, omdat hij onduidelijk was of niet liep. Vanaf het zesde hoofdstuk van Au pair las ik geboeid een rijke en fascinerende roman over Parijs, Hermans’ beste roman sinds Nooit meer slapen, vond ik, die – in ieder geval bij mij – geen moment meer de vraag opriep of Hermans nog wel schrijven kon, en of wat hij schreef, nog wel aansloot bij de werkelijkheid.
Vanwaar deze omslag? Ik denk dat mijn plotseling opgekomen enthousiasme vanaf dat moment vooral veroorzaakt werd doordat vanaf het zesde hoofdstuk de vrouwelijke hoofdpersoon het verhaal beheerst: Paulina. Een negentienjarig meisje uit Vlissingen, dat na haar eindexamen de trein naar Parijs neemt om als au pair bij een Franse familie te gaan werken. Zij ziet niets in een armoedig studentenbestaan in een vervuild Amsterdamse kraakpand en hoopt in plaats daarvan in het wereldse Parijs, in een veel inspirerender omgeving en zonder veel extra kosten, veel beter Frans en kunstgeschiedenis te kunnen studeren dan in het verfoeide Amsterdam.
Vanaf het moment dat Paulina de hoofdrol op zich neemt en de gebeurtenissen vanuit haar gezichtspunt worden verteld, wordt Au pair op slag veel frisser. De Paulina van Hermans wordt al snel een tegenpool van Hermans’ vervelende Age Bijkaart. Ze is nog jong en onbedorven, ze is een opvallende, aantrekkelijke vrouw, een struise Hollandse van 1 meter 92. En, niet onbelangrijk, ze is van nature opgewekt. De Paulina van Hermans heeft in haar jeugd, anders dan haar schepper, nog maar weinig tegenslag ondervonden, ze heeft sympathieke, begrijpende ouders en ze heeft nog een heel leven voor zich.
Door haar lengte hoeft Paulina ook niet bang te zijn dat ze haar over het hoofd zien. Ze hoeft, anders dan Hermans, niet voor haar standpunten te vechten. Iedereen weet meteen dat ze er is. En gesteld dat ze al duidelijke standpunten zou hebben, want ook daarin verschilt ze van Age Bijkaart, dan zijn die steeds genuanceerd.
De Paulina van Hermans heeft een open geest, een sterk, lastig karakter met ferme, uitgesproken meningen heeft zich bij haar nog niet gevormd.
Sprookjesland
Doordat de avonturen die Paulina in Parijs meemaakt, vanuit zo’n onbevangen, weinig opdringerig perspectief worden besproken, doet het boek in eerste instantie aan de avonturen van Alice in Wonderland denken. Net als Lewis Caroll’s Alice is de Paulina van Hermans een naïeve vreemdelinge die in de vreemdste situaties belandt. Ze krijgt mysterieuze opdrachten. Ze ontmoet griezelige, ontoegankelijke wezens en hooggeplaatste personen, die er allerlei curiueuze redeneringen op na houden. En al die tijd begrijpt ze maar half waar alles goed voor is.
Alleen al de twee negentiende-eeuwse huizen in Parijs waarin ze wordt ondergebracht, worden beschreven alsof ze een sprookjesland vormen. Paulina moet voortdurend over vreemde bordessen heen, ze beklimt duistere trappen en ze komt door lange, lange gangen. Ze betreedt vreemde stalen liftjes, vestibules, keukens, oriëntaalse salons, en als ze niet thuis is, wordt ze door de stad in grote old- timers rondgereden.
Vooral de vele beschrijvingen die Hermans daarbij van de gebouwen geeft waarin Paulina zich ophoudt, is schitterend. Hij gaat met liefde in op de opzet die de architecten voor hun kolossale gebouwen gekozen hebben en presenteert ze als grote, organische machines waar in vroeger dagen het huispersoneel, net als het water en de de rook, via aparte kanalen kon worden aan- en afgevoerd.
Een gelukkige omstandigheid daarbij is dat ook de vele zonderlinge personages die naast Paulina in het boek voorkomen, prachtig tot hun recht komen. In de gesprekken die zij overal met Paulina voeren, vervult het meisje de rol van aangeefster. Omdat ze nog nauwelijks eigen meningen heeft, laat ze iedereen rustig uitspreken. Vol aandacht luistert ze naar al hun merkwaardige theorieën, en hoort ze hun onderlinge twistgesprekken aan, niet in staat om ook maar enigszins zin en onzin van elkaar te onderscheiden.
Constantin Guys
Het belangrijkste decor van Paulina’s avonturen in Parijs is een gigantisch appartementengebouw bij het Luxembourg. Paulina neemt hier na een kort verblijf elders haar intrek in een prachtige zitslaapkamer. Ze is te gast bij een stokoude rijke generaal en zijn familie en geleidelijk aan dringt ze in hun vele geheimen door. De generaal is een fervent verzamelaar van de negentiende-eeuwse schilder en tekenaar Constantin Guys waardoor hij tegenover Paulina lange monologen kan houden over de drukkunst ten tijde van de eerste fotografie.
Zijn twee bij hem inwonende zoons vervullen in het boek de rol van gemankeerde kunstenaars. Zij geven Hermans, met al hun wensen en frustraties, een mooie gelegenheid tot sarcastische bespiegelingen over kunst, kunstkritiek en het kunstenaarschap. Onder het motto: „Slechte kunst voortbrengen, slecht piano spelen, dat is erger dan niets doen.”
In fel contrast met de beide zoons staat de kleinzoon van de generaal. Hij ziet helemaal niets in cultuur, hij is meer in geld geïnteresseerd. Hij betreurt het dat de Fransen op hun scholen zoveel tijd verdoen met het bestuderen van filosofen, die al na korte tijd achter haald zijn.
Deze kleinzoon vertegenwoordigt in het boek een zuiver materialistisch standpunt en stelt dat alle theorieën en ideologieën uiteindelijk loos zijn. Theorieën zijn voor hem het geknars van een kruiwagen, het ruisen van de wind in de bomen. „Als de kruiwagen niet knarst, blijft het toch precies dezelfde kruiwagen.”
Veelzijdig
Het zal inmiddels duidelijk zijn. Au pair is een opmerkelijk veelzijdig boek. Door de vele onderwerpen die in de roman voorkomen is het moeilijk om aan te geven wat nu het belangrijkste thema van het boek is, het is wat brokkelig, maar dat hindert geen moment. Het ene moment denk je een roman te lezen over het moderne Parijs, met al zijn studenten en vele gastarbeiders — ik kreeg tijdens het lezen geregeld de neiging om de plattegrond van de stad erbij te halen. Maar even goed is het een roman over het bijzondere, negentiende-eeuwse verleden van de stad. Of een roman over kunst, kunstenaars en kunstkritiek, of een filosofische roman, met talloze verwijzingen naar het positivisme en nihilisme. Je kunt er een roman in zien met een ethische vraagstelling. En dan is er nog de oneindige schoonheid van de ‘dingen’, de door mensen gemaakte objecten die Hermans bezingt: auto’s, huizen, treinen, metro’s, hotels, kleding.
Is Au pair alleen al geslaagd omdat het in één boek zoveel elementen uit verschillende soorten romans met elkaar verenigt, er is nog iets anders wat mij boeide. Dat is dat er tussen alle zonderlingen die het Parijs van Paulina, en dus van Hermans bevolken, één man in voorkomt, die een heel andere vervult. Dat is een niet meer zo jonge Nederlander, tegen wie Paulina in het begin van het boek opbotst.
Er is weinig fantasie voor nodig om in deze saaie, oude man W.F. Hermans zelf te herkennen: een gladgeschoren gezicht en grijs achterover gekamd haar, een bril in hoornen montuur en een gezicht dat niet van nature vriendelijk staat.
Het is deze man die zich tegenover het jonge meisje opwerpt als een tovenaar en een helderziende, die haar gedachten kan lezen. Ja, misschien blaast hij haar zelfs wel haar gedachten in.
Aan het begin van het boek belooft hij zijn Paulina dat vanaf dat moment alles goed met haar zal gaan. En zo gebeurt het ook.
Pas op een van de laatste, ontroerende bladzijden ontmoet Paulina hem weer, zonder hem te herkennen. Op dat moment vertelt hij haar dat een schrijver er goed aan doet om zijn eigen roman binnen te stappen om met de hoofdpersoon een verhouding te beginnen:
Schrijvers zijn net als andere mensen machteloos ten opzichte van de dingen die er in de wereld gebeuren. Maar soms vragen ze zich af of ze ook machteloos moeten toezien bij wat er gebeurt in de boeken die ze verzinnen.
W.F. Hermans, het kon haast niet anders, moet wel heel veel van zijn Paulina, van zijn Parijse Paulina zijn gaan houden.
REINJAN MULDER
Deze recensie van W.F. Hermans, Au Pair (Uitg. De Bezige Bij. 315 blz.) is grotendeels gebaseerd op de recensie die in NRC Handelsblad van 8 september 1989 verscheen.