Terug naar The Gables – Een Rolls voor mijn vader
Door Reinjan Mulder
In 2020 is het vierhonderd jaar geleden dat uit Plymouth het schip de Mayflower vertrok, met aan boord een groepje Engelse afvalligen dat in het verre Amerika een kolonie wilde stichten waar nog volgens Gods wil werd geleefd. Hun ideeën inspireerden twee eeuwen later nog later de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd, met als gevolg dat er nu al jaren jaar lang in Harwich, de thuishaven van het schip en zijn roemruchte kapitein Jones, plannen worden gesmeed om de historische reis in het jubileumjaar 2020 groots te kunnen vieren.
Omdat mijn vader tijdens de laatste kwart eeuw van zijn leven nogal wat geschilderd heeft in Harwich en omgeving, zit ik op een mooie zondagochtend om 8 uur in het Pier Hotel aan het ontbijt met Tony en Simon, twee leden van het comité dat de festiviteiten van volgend jaar moet vormgeven.
Dat blijkt nog niet mee te vallen, vertellen ze. Aanvankelijk was het plan om op ware grootte een zeewaardige Mayflower na te bouwen, die nog jaren lang over de hele wereld als Harwich-promotie te zien zou zijn, maar gezien de vele miljoenen onden die zoiets kost en een tegenvallende sponsoring wordt er vooralsnog gestreefd naar een replica van de Mayflower op het land, maar wel op ware grootte. Voor zover dat nu te overzien is, is dat stukken veiliger en het is zeker minder duur. Het enorme, houten schip moet volgens plan vlak achter het oude stationnetje van Harwich komen te liggen, temidden van een aantal andere, nog te bouwen attracties voor jong en oud.
Na ons Engelse ontbijt met bloedworst, bacon, witte bonen, toast en scambled eggs ga ik met Tony en Simon mee naar het uitgestrekte stationsterrein waar alles moet gaan plaatsvinden. In de 35 jaar dat wij ons tweede huis in Harwich hadden, ben ik hier heel wat keren op de bus naar Dedham of op het treintje naar Manningtree gestapt, maar dat er achter die paar vervallen schuurtjes nog zo’n groot en leeg terrein lag, waar vroeger de treinen voor het vasteland werden gerangeerd, was nooit tot mij doorgedrongen.
Er wordt inmiddels hard gewerkt, zie ik, aan het leegruimen en egaliseren van het rangeerterrein, waar alleen één grote locomotievenloods van gele baksteen mag blijven staan. Daar kan volgend jaar mooi een tentoonstelling van mijn vader en mij worden gehouden, zeggen de mannen. Omdat ze erachter zijn gekomen dat ik ook zelf actief ben in de beeldende kunst en eerder in het Rijksmuseum exposeerde, lijkt het ze leuk om daar een expositie van ons beiden te houden. Vader en zoon: voor het eerst – en postuum – in de kunst verenigd. Alleen werk van mijn vader, zoals ik had voorgesteld, zou wel eens te traditioneel kunnen zijn in deze tijd, vrezen ze. Met mijn moderne, conceptuele werk daarnaast, kan er een onverwachte, extra dimensie bijkomen.
Twee generaties Mulder in hun geliefde Engeland, naast een gereconstrueerde vierhonderd jaar oude Mayflower. Zou het waar zijn? Ik moet denken aan de opleving die mijn nu honderd jaar geleden geboren vader doormaakte toen hij in 1976, een paar jaar voor zijn pensioen, een tweede huis in Harwich had gekocht, aan de Marine Parade, pal aan zee. Op weg naar het Pier Restaurant ben ik er vanmorgen na aankomst van de nachtboot nog eens langs gelopen. Het huis had twee lage verdiepingen en werd in de makelaarskrant een maisonnette genoemd, toen we het verkochten, en omdat het op het hoogste punt van de cliffs stond had het ‘stunning views’ op zee. Het staat er nog net zo bij als bij de verkoop, tien jaar geleden, zag ik in het schemerlicht, met een eenzame vaas zonder bloemen op de vensterbak van de linker slaapkamer, waar gezien de open gordijnen kennelijk niet gespaken wordt.
Nieuwsgierig ben ik daarna nog even naar de garages achter The Gables doorgelopen, om te zien of het naambordje van mijn vader daar nog hangt.
Ook dat blijkt het geval: J. MULDER. Na de eerste lichting bewoners heeft er nooit meer iemand de moeite genomen om opnieuw naambordjes te laten maken.
Alleen staat onder het bordje waar 35 jaar lang onze blauwe, Engelse Raleigh-fietsen stonden met hun Sturmey Archer versnellingen, nu een enorme Rolls Royce geparkeerd. De auto is zo groot, dat hij nauwelijks in onze garage past, zijn opgezwollen neus steekt nog een stukje over de krijtlijnen op het beton heen. De Spirit of Ecstacy, het voorover gebogen zilveren beeldje op de voorplecht, glinstert in alle vroegte dat het een aard heeft in het het veiligheidslicht dat bij mijn verschijnen is aangefloept.
Zo kennen we Engeland weer. Land van de Rolls Royces.
Ik probeer me voor te stellen hoe mijn fietsende vader hier vandaag, op zijn honderdste, nog net zo kwiek van de bakstenen wenteltrap komt aflopen als toen ik hier voor het eerst bij hem langs was, om daarna geroutineerd in het grote gevaarte plaats te nemen. Achterin natuurlijk, wat als heer van stand heeft hij een chauffeur, of anders een butler.
Voorzichtig zie ik de chauffeur de deuren sluiten en de koppeling indrukken, hij draait het stuur een stukje naar links om dan, na twee meter, vlak voor de vuilniscontainers langs, heel sterk naar rechts te sturen, om de autootjes van onze buren niet te raken.
Hij heeft het goed voor elkaar, vandaag, die vader van mij, in zijn eigen jubileumjaar. Mijn zijn Rolls in de garage.