Zag da’s wat! – Bij de 85ste verjaardag van Marinus Boezem
In de Oude Kerk in Amsterdam is vanaf deze week ‘Into the air’ te zien, een bijzondere installatie van de nu 85-jarige conceptuele kunstenaar Marinus Boezem. De afgelopen jaren is mijn werk uit de jaren zeventig een paar keer met dat van Boezem vergeleken. Die vergelijking verraste mij de eerste keer nogal. Boezem en ik komen weliswaar allebei uit de Betuwe, hij uit Leerdam en ik uit Geldermalsen, maar de eerste keren dat ik van de 15 jaar oudere Boezem hoorde, was dat uit de mond van mijn vader, die maar weinig waardering voor hem op kon brengen. Sterker nog: in hekeldichten gingen de twee kunstenaars elkaar in 1960 zelfs zodanig te lijf dat de stukken eraf vlogen. In het recent verschenen boek ‘Piet Mulder – Schilder van het Betuws Landschap‘, schrijf ik hoe dat kwam. Hieronder een fragment:
Door Reinjan Mulder
Vanaf het midden van de jaren zestig was mijn vader lid van de Kunstenaarssociëteit in Tiel, een gezellige vereniging waar hij samen met kunstenaars als Jan Wieringa (1919-1994), Jan van Ham (1904-1989) en Johan Ponsioen exposeerde en naar model tekende. Maar vóór die tijd, van 1957 tot 1966 bestond er in de Betuwe een nog wat actievere vereniging voor kunstenaars: de Kontaktkring voor Beeldende Kunst tussen de Grote Rivieren, afgekort KBKGR. Veel leden had die vereniging niet, als je bedenkt hoeveel mensen er in dit gebied woonden: op zijn hoogtepunt een stuk of twintig. Kunst was in de jaren vijftig nog bijna contrabande in de Betuwe. Maar ze kwamen des te vaker samen en ze exposeerden ook veel, door de hele Betuwe heen, van Gorcum tot Culemborg en Tiel.
Vanaf de oprichtingsvergadering in Leerdam was mijn vader actief lid van de vereniging en vanaf 1959 was hij zelfs zowel voorzitter als redacteur van het gestencilde en in elkaar geniete mededelingenblad Kontakt, volgens de mode van die tijd met twee K’s geschreven, en komisch afgebroken tussen de ‘kont’ en de ‘akt’.
Voor zover ik me herinner waren bijna alle kunstenaars in de Betuwe in die tijd lid van de Kontaktkring, al was bijna niemand beroeps. Sommigen van hen waren als vormgever aan de glasfabriek in Leerdam verbonden, anderen zoals Ponsioen verdienden de kost met tekenlessen, er was een huisschilder uit Est die abstract werkte, en in Vianen woonde Ary Baggerman, de flamboyante gemeentesecretaris die alles van de Vlaamse houtsnijder Joseph Cantré af wist en ook zelf graag schilderde. Soms gingen mijn zusje en ik met onze ouders een dagje bij Ary en zijn vrouw in Vianen langs, op de fiets, en dan bewonderden we zijn prachtige, oude tuin tegen de stadsmuur en zijn grote, met kunst volgehangen stadshuis. Dat had hij niet met zijn schilderijen bij elkaar verdiend.
Pas in de jaren zestig kreeg je in de Betuwe kunstenaars die konden leven van hun werk. Een van de eerste leden van de Kontaktkring die dat lukte, was de stadsbeeldhouwer van Gorinchem, Marcus van Ravenswaay (1925-2003), een robuuste man met een ruige baard die van de eigenzinnige burgemeester Van Rappard de ene fel realistische opdracht na de ander kreeg. De stad stond er vol mee. Daarna kreeg je de Gorcummer Jan van Munster (1939), die in die tijd beeldhouwwerken begon te maken geïnspireerd door organische processen.
En dan had je nog Marinus van den Boezem (Leerdam, 1934), die later als de conceptuele kunstenaar ‘Boezem’ bekendheid zou krijgen. Met de laatste had mijn vader een minder florissante relatie. Marinus van den Boezem had, net als mijn vader, eerst bij Artibus in Utrecht cursussen gevolgd, maar daarna was hij naar de Academie in Den Haag gegaan, die een dagopleiding kende, en waar ze ook aan de actualiteit in de beeldende kunst veel aandacht besteedden.
Dat bleef niet zonder gevolgen. In het tweede nummer van het door mijn vader samengestelde Kontakt schreef Boezem als ‘Mar. van den Boezem’ een groot, enthousiast stuk over de nieuwste Amerikaanse kunststroming die hij had ontdekt: action painting.
Boezem toont zich in zijn stuk van die richting een fervent adept:
Een volkomen nieuwe schilderwijze – een isme dus, dat niet is ontstaan door het alleen maar toevoegen van een geheel nieuw aspect aan de schilderkunst, maar [dat] werkelijk intrinsiek geheel nieuw is. Daarom is action painting zo belangrijk, omdat zij langs een natuurlijke, noodzakelijke lijn haar klimax vond als gevolg en uitvloeisel van een filosofie, een levenshouding, een mentaliteit die zich ontlaadde in kunstenaars.
Voor de wat meer traditioneel ingestelde Betuwse kunstscene moet dat schrikken zijn geweest. Vooral Boezems opmerkingen over de de revolterende kunstenaar die altijd altijd een illegaal werker zou blijven, ‘ingaand tegen heersende en ingeburgerde modestijlen’ zetten kwaad bloed.
Nadat hij het stuk al had aangekondigd met de nogal dubbelzinnige bovenkop ‘Serieus…’ schrijft mijn vader in een naschrift in zijn blad dat hij hoopt dat de lezer het ‘gloeiend oneens [is] met dit artikel van Marinus’. Die wens komt waarschijnlijk sneller uit dan hij had gedacht, en dat moet Van den Boezem geraakt hebben. In de plaatselijke pers waren weliswaar van de hand van ene Jan de Bakker al langer hatelijke stukken verschenen tegen moderne kunstenaars uit de streek als Marinus van den Boezem, die de klassieke techniek aan hun laars wensen te lappen, maar dat nu ook ook collega’s zich bij die kritiek aansloten was wat wanders. Met name een schilder en graficus als Ary Baggerman is woedend. Hier werd tweeduizend jaar traditie in diskrediet gebracht.
Een botsing kan niet lang meer uitblijven. In de heftige discussies die de vereniging daarna verscheuren, probeert mijn vader, als voorzitter en redacteur eerst nog te bemiddelen, maar al gauw kan hij het niet laten om te laten merken aan welke kant hij zelf staat als het om wilde experimenten gaat. In april 1962 verschijnt er eerst een behoorlijk venijnig, conservatief stukje van zijn hand over nul-kunst in het blad, dat ‘Persoonlijke ervaring’ heet:
Diep onder de indruk thuisgekomen van de tentoonstelling Nul – Zero heb ik onmiddellijk een pot witte verf klaargemaakt en het eerste het beste schilderij dat ik uit m’n collectie werk te pakken kreeg, daarmee behandeld. Het resultaat was verrassend. Ik had het bepaald niet verwacht, maar het was waar. Het was een belangrijke verbetering.
Het resultaat, blank wit, overtrof verre het oorspronkelijke schilderij.
Toen nam ik een vel wit papier en prikte er tien gaten in. Hetzelfde verrassende resultaat.
Ik was gewonnen voor Nul – Zero. Morgen ga ik een pot zwarte verf kopen. Wie weet. ’t Is misschien nog mooier dan alles wit. En zo rustig.
In de jaren sinds hij bij Artibus weg was, was mijn vader duidelijk steeds kritischer komen te staan tegenover de nieuwe kunstrichtingen die ons land overspoelden. Hij experimenteerde nog steeds graag met vormen en lijnen en kon persoonlijk goed met abstract werkende kunstenaars als de Utrechtenaar Phil Grisel overweg, maar nu de vernieuwing met zoveel agressie en pretentie gepaard ging, is voor hem de aardigheid eraf. Niet voor niets teikende hij al in 1955 in een van zijn schetsboeken een achteraf veelzeggend zelfportret, met het onderschrift: ‘Ikzelf en het raadsel van de moderne kunst’. Op de achtergrond van zijn gezicht zie je daar overal grillige strepen en cirkels die op geen enkele manier naar de werkelijkheid verwezen.
Zijn scepsis tegenover de moderne kunst resulteert vervolgerns in een limerick in Kontakt die zou leiden tot een breuk tussen Van den Boezem en de vereniging met de lange naam. Onder het pseudoniem ‘Pime’ schrijft mijn vader in 1962 iets wat hij een ‘bladvulling’ noemt, maar wat voorgoed de deur dicht doet voor wat een van de belangrijkste conceptuele kunstenaars uit de vorige eeuw zal blijken te zijn:
De action-painter
Een action painter in Glasstad
Voor wie Jan de Bakker te weinig begrip had
Zei: ‘k exposeer hier niet meer’
‘k hang mijn uitwerpselen neer `
Waar het grote publiek roept: ‘Zag da’s wat’.
Wie nog twijfelt over de identiteit van deze action painter met zijn ‘uitwerpselen’, wordt elders in het blad uit de droom geholpen. Daar meldt mijn vader hoe ‘enkele abstract werkende leden van onze kring’ onder de naam Hexa in Panorama Mesdag in Den Haag zijn gaan exposeren. Een van hen is, inderdaad, Marinus van den Boezem.
Dat na de aanvallen in de burgerluijke pers nu ook zijn eigen kunstkring hem zo belachelijk maakt, moet voor de latere Boezem net iets te veel van het goede zijn geweest. Hij kan er in ieder geval niet om lachen, laat hij mijn vader per omgaande weten. Als ‘Mezoeb’ stuurt hij het krantje van mijn vader per omgaande aan hem terug, met op de achterkant als antwoord een eigen, handgeschreven gedicht, getiteld: ‘Makaber Inzicht’:
Een groep schilders (dilettanten)
Die minder van kunst weten
Maar wel van wanten
Wilden ‘kontakt’ met hun klanten
De vorm hiervoor
Werd een krantje
Waarin alle artikelen blijven
Bij het buitenkantje
Soms tracht men door humor
Te verbloemen
De abstractie naar de hel
Te verdoemen
Dit alles met voorbijzien
Van eigen falen
Wat eigen is aan hen
Die denken de boot niet meer
Te kunnen halen
‘Beste Piet,’ schijft Van den Boezem onder zijn verse hekelgedicht,
[J]e ziet hoe gemakkelijk het is anderen te treffen, hoewel dit niet vervelend hoeft te zijn wanneer dit gebeur[t] met werkelijke humor. Ik heb waarschijnlijk te veel gevoel voor humor om dit te kunnen appreciëren. Tevens ben ik reeds een half jaar geen lid meer, dus stuur dit blad niet meer.
En Piet, ik lach toch het laatste, is het niet met m’n werk, dan ten gevolge van m’n leeftijd. Proost.
Wat dat laatste betreft heeft Van den Boezem gelijk gekregen. Terwijl mijn vader nu al weer 18 jaar dood is, is hij anno 2019 nog altijd actief als kunstenaar, en waarschijnlijk nog met meer succes nog dan toen. En met veel meer succes dan mijn vader ooit heeft gehad. Hij krijgt nog steeds de ene belangrijke tentoonstelling na de andere.
Al zullen er altijd critici blijven die hem niet serieus willen nemen. In de nalatenschap van mijn vader vind ik 18 jaar na zijn dood een grappig knipseltje uit NRC Handelsblad van 19 mei 1999. De kop boven het stuk maakt al duidelijk waarom mijn vader het destijds heeft uitgeknipt: ‘Werk van Boezem mist diepgang en concentratie’.
Het lijkt Boezem aan discipline te ontbreken om een idee tot op de bodem uit te diepen, schrijft critica Janneke Wesseling in haar artikel in NRC. Zij vindt de oogst van veertig jaar werken dan ook ronduit ‘mager’. Van alles wat een van zijn werken in zich heeft, komt volgens haar niets tot uitdrukking: ‘Het is mij volstrekt onduidelijk,’ schrijft Janneke Wesseling, ‘waar dit over gaat.’
Als ik het stuk uit de knipselmap heb uitgelezen, zie ik mijn bijna tachtigjarige vader van toen weer voor me, en hoor ik hem nog eens schamperen in zijn aangeleerde Betuws accent: ‘Zei ik het niet, die Boezem, da is nie veul.’
(Uit: Reinjan Mulder, Piet Mulder – Schilder van het Betuws Landschap. Uitg, De Weideblik, Varik, 2019)