Recensie van ‘Zilver’, het debuut van Adriaan van Dis – Dromend van vogels en vrouwen
Recensie van Adriaan van Dis: Zilver – of Het verlies van de onschuld. Uitg. Meulenhoff, 160 blz. Prijs ƒ 24,50.
Door Reinjan Mulder
‘Zilver is een man’. Deze constatering, die mij even aan een lied van Rob de Nijs doet denken, is al te lezen op een plaats waar je er nog niet op voorbereid bent: al in het begin van de korte debuutroman van Adriaan van Dis Zilver. Niet alleen denk je bij deze schrijver – en zeker bij deze uitgeverij – niet zo snel aan smartlappen over jongetjes die plotseling man worden, ook de plaats in het boek, al op bladzijde 26, wekt enige verwondering. Het verhaal is nog maar net begonnen en dan is de hoofdpersoon al een man geworden!
‘Zilver is een man’ is dan ook niet meer dan een frase. Zilver, de hoofdpersoon uit de roman (vernoemd naar de door hem bewonderde zeerover John Silver) is op het moment dat dit zinnetje door zijn hoofd speelt, nog alles behalve een man. Hij is bijna veertien jaar oud, en erg eenzaam. Sinds de dood van zijn beide ouders woont hij in een groot, leeg huis, en wordt hij verzorgd door een dorre, kille vrouw zonder borsten, die consequent als ‘de juffrouw’ wordt aangeduid.
De jongen Zilver moet als veertienjarige elke dag naar school, en de heldendaden die hij verricht, spelen zich dan ook voornamelijk af in zijn hoofd. Hij droomt alleen nog maar: van vogels, vrouwen, en verre reizen, ook al heeft hij al wel een keer meegemaakt dat ‘het’ gekomen is, ‘het witte, lauwwarme’.
Daarmee is in zijn ogen in ieder geval de eerste stap in de richting van de volwassenheid, het man-zijn, gezet.
Zilver mag dan nog geen man zijn, hij heeft al wel iets van zijn onschuld verloren.
Pas aan het eind van de roman wordt dan een tweede stap op het pad naar de volwassenheid gezet. Het is dan inmiddels anderhalf jaar later. Zilver reist heimelijk naar een plaats in het oosten van het land, bekend om zijn prostitutie, en daar gaat hij, in een smoezelig straatje bij een vrouw naar binnen. Zij ‘die alle’ mannen tot zich komen laat, moet een minnaar van hem maken’.
Deze keer kan de conclusie na afloop dan ook een graadje sterker en iets minder dramatisch zijn dan in het begin: ‘Zilver hoort nu bij de mannen.’
Wat dan ook meteen de laatste zin van de roman Zilver is.
Tussen de naar zijn eigen gevoel man geworden Zilver, en de Zilver die ook echt — nu ja — bij de mannen hoort, speelt zich het verhaal van deze kleine roman af: ruim 125 bladzijden waarop Adriaan van Dis, nu eens luchtig, dan weer met gespeelde of spontane ernst, de kwellingen en twijfels beschrijft waaraan zijn hoofdpersoon gedurende zijn ontwikkeling wordt blootgesteld. Van de juffrouw heeft Zilver gehoord dat er in het leven een smalle en een brede weg is, een moeilijke en een makkelijke, en dat hij altijd de smalle weg moet kiezen. Per aspera ad astra. Maar Zilver ontdekt al snel dat het in het werkelijke leven zelden duidelijk is waar nu precies de smalle weg loopt en waar de brede. Moet hij zijn best doen een nette, welopgevoede jongen te worden die bescheiden leeft van zijn vaders erfenis, of kan hij beter trots zijn eigen zakgeld verdienen door middel van een krantenwijk?
Adriaan van Dis is er in Zilver in geslaagd de vele tegenstellingen waarmee een opgroeiende jongen geconfronteerd kan worden, op een fraaie en vermakelijke manier vorm te geven. Het verhaal is eigenlijk hoogst dramatisch, maar daar wordt nooit te veel aan toe gegeven. De zinnen van Van Dis zitten vol kleine verrassingen, ze bevatten poëzie, ze rijmen zelfs af en toe en ze hebben vaak vreemde of vrolijke wendingen. Steeds wanneer het puberleed te zwaar dreigt te worden, wordt er een kleine relativering toegevoegd of juist een extra dramatisch element, met hetzelfde effect:
‘De straten in het Bloemkwartier zijn grauw, de tuintjes zijn van tegel.’
Vergelijkingen tussen schrijvers zijn altijd hachelijk, maar zowel door het onderwerp als door de toon moest ik verschillende keren denken aan het door mij zo gewaardeerde Dolhuis van Boudewijn Büch.
De twee moeilijkste keuzes waarvoor Zilver zich in het boek gesteld ziet, zijn die tussen poëzie en lichaamskracht en die tussen homoseksualiteit of heteroseksualiteit. Mannen beminnen of toch maar vrouwen? En sterk zijn met de sterken, of dichter met de dichters?
Zilver neigt steeds naar het laatste. Op school brengt Zilver in een geheim schrift zijn meest persoonlijke ervaringen onder woorden, maar er ontstaan dilemma’s wanneer de juffrouw hem naar een internaat voor lastige jongens heeft gestuurd. Doel van het verblijf daar is om de jongens lichamelijke en geestelijke kracht te geven en om zo mannen van ze te maken. In de praktijk gaan deze idealen echter moeilijk samen. Zilver raakt bevriend met sterk verschillende leeftijdgenoten tussen wie hij maar moeilijk kiezen kan. De één een wilskrachtige, atletische Hongaar, die hem oefeningen op de stormbaan laat doen. De ander een verwekelijkte en homoseksuele jonkheer die Zilver zijn eerste dichtlessen geeft, in ruil voor kleine vernederende diensten.
De andere keuzes die Zilver moet maken, lopen nog grilliger en verwarrender door elkaar. Soms hangen de verschillende waarden nog enigszins met elkaar samen, en betekent een keuze voor de ene waarde ook meteen een keuze voor de andere, maar vaak is het gecompliceerder. De keuze tussen huiselijkheid of bereisdheid wordt herkenbaar gepersonifieerd door aan de ene kant de kille juffrouw en de kleurloze overleden moeder en aan de andere kant de aardige overleden vader en sommige jongens op het internaat. Maar de keuze is minder vanzelfsprekend bij de andere tegenstellingen die in de roman een rol spelen: tussen armoede en rijkdom bijvoorbeeld, tussen beschaafde conversatie of volks vermaak, en tussen volmaaktheid of onvolledigheid, rijpheid of onrijpheid, volwassenheid of puberteit, ijdelheid en eenvoud, trots en schaamte, heerszucht en onderworpenheid.
Zilver, het boek, lijkt uiteindelijk een pleidooi te zijn om overal zo veel mogelijk naar een synthese te streven, dus naar volwassenheid en tegelijk naar puberteit, naar kracht en tevens naar poëzie, naar reislust en huiselijkheid. De jonge Zilver denkt op een royaal moment weliswaar dat hij uit een geslacht stamt dat negers kocht die koelte moesten zwaaien, en dat hij nu zelf een neger wil zijn. Maar wat later, bij een bezoek aan een van zijn klasgenoten ontgaat hem niet hoe prettig enig gerief is. Waarom zijn er geen negers die koelte toegezwaaid krijgen?
Zilver zelf kiest op de laatste bladzijden voor de liefde die gericht is op vrouwen, voor reizen, dichterlijkheid, voor schijn en theater:
‘Hij zal tonen wie hij werkelijk is, een reiziger met koffers vol ervaring, een schrijver die langzaam danst in zijn verhalen, een toneelschrijver die verleidt, niet achter maar tussen de gordijnen. Hij laat zich door niemand meer snoeien.’
Maar even zeker is dat Zilver, als het boek al is afgelopen, toch wel weer wat anders zal willen kiezen.
De laatste bladzijde geeft dat al aan:
‘Zilver vliegt door de straat van de ramen, hij landt.’
Hoe dubbelzinnig klinkt hierna dan niet dat allerlaatste zinnetje:
‘Hij hoort bij de mannen’.
De recensie van Zilver van Adriaan van Dis verscheen eerder in NRC Handelsblad van 9 december 1988. De vijftiende druk van Zilver, geïllustreerd door Joost Roelofs, verscheen in november 2018.