Een nieuwe Harzreis – Reinjan Mulder en Marli Huijer in het voetspoor van Heinrich Heine en Martin van Amerongen
Door Reinjan Mulder
Wie in Duitsland het woord Harzreis hoort, denkt aan Heinrich Heine. In het najaar van 1824 had de thans roemruchte Duitse dichter voor een paar weken zijn rechtenstudie onderbroken om een lange wandeltocht door het romantische berglandschap van de Harz te maken, waarover hij na terugkomst zijn inmiddels fameuze verslag Die Harzreise schreef.
In Nederland is het woord Harzreis lang verbonden gweest met Martin van Amerongen. De voormalige hoofdredacteur van De Groene ondernam in 1974, honderdvijftig jaar na Heinrich Heine, een zwerftocht door de Harz ‘in het voetspoor van de dichter’, om ook daarvan verslag uit te brengen. Eerst in twee afleveringen van Vrij Nederland, dat hij alleen al daarom ‘verreweg het beste weekblad in het Nederlandse taalgebied’ vond, en een jaar later in het boek De Harzreis, waarin tevens een vertaling van Heine’s tekst door Van Amerongens vrouw werd opgenomen.
Sindsdien kon niemand in Nederland meer over Heinrich Heine lezen zonder daarbij het opgewonden stemgeluid van Van Amerongen te horen. Als iemand sinds zijn Harzreis voor Heine’s plaatsbekleder in Nederland mocht doorgaan, was hij het wel. Ook ik hoorde via hem voor het eerst van Heines Harzreis.
Toch blijkt op dat woordje ‘voetspoor’ op de omslag van zijn boek bij nader inzien wel wat af te dingen. Al was het maar omdat er niet zoveel bekend is over de route die Heine door de Harz heeft afgelegd. Erg veel sporen heeft hij in zijn – al dan niet fictieve – verslag niet uitgezet. De Harzreis gaat eerder over een aantal merkwaardige ontmoetingen onderweg en Heine’s angstdromen dan over bepaalde mooie paadjes door het struweel. Wie Heine nareist, moet fantasie hebben.
Daar komt bij dat Martin van Amerongen in zijn boek niet de indruk wekte erg van wandelen te houden. Heinrich Heine had na enkele slechte ervaringen met zijn professoren in 1824 dringend rust nodig in zijn hoofd, en die hoopte hij, al dwalend, in de natuur te vinden, maar Van Amerongen lijkt honderdvijftig jaar later eerder uit op nieuwe kennis en nieuwe ervaringen dan op de rustgevende cadans van de eigen voetstap. En nieuwe kennis vind je, zoals bekend, in de natuur maar zelden – zeker niet als je daar met je eigen vrouw uit wandelen gaat.
Veel zegt Marin van Amerongen er in zijn boek niet over, maar wie zijn boek leest, kan niet anders concluderen dan dat hij het grootste deel van de route comfortabel met de auto heeft afgelegd, om des te meer energie te hebben voor het oprakelen van de Duitse geschiedenis ten tijde van Heinrich Heine. Zo weidt hij in Clausthal, Heine’s tweede pleisterplaats onderweg, uitvoerig uit over het geloof van de mijnwerkers ter plaatse, de Duitse arbeidersbeweging en een ontmoeting met de gids van het Bergwerkmuseum – en komt de prachtige omgeving van Clausthal daarbij vergeleken er nogal; bekaaid af.
Van Amerongen moet eerder een gemankeerde neo-romanticus zijn geweest dan een romantische lange afstandswandelaar. Het schrijven over Heine’s dolen in de natuur was voor hem waarschijnlijk interessanter dan het zelf ondergaan ervan.
Pas op het punt waar Heinrich Heine al meer dan 75 kilometer langs berg en dal gelopen heeft, al ver na Clausthal, laat Van Amerongen zijn lezers weten op instigatie van zijn vrouw ‘gewillig’ even de wandelschoenen aan te trekken – waarna hij meteen met een groot aantal argumenten komt om te bewijzen dat ook de grote dichter het waarschijnlijk nooit zo op wandelen heeft gehad.
Nee, dat kan best, maar die deed het tenminste, dagen lang, en die kwam niet, zoals Van Amerongen, steeds weer snel en orerend bij zijn gerieflijke auto terug.
Ter verdediging van Martin van Amerongen mag worden aangevoerd dat, zelfs als hij Heine’s route helemaal had willen nalopen, dit in 1974 onmogelijk was. Waar de 26-jarige Heine vanaf Göttingen nog honderden kilometers ongehinderd naar het oosten kon dwalen, daar zouden Van Amerongen en zijn vrouw al snel op de grensversperringen van de DDR zijn gestuit. Een van de hoogtepunten van Heine’s reis, de uitputtende beklimming van de 1142 meter hoge berg Brocken, waar hij in de nabijheid van een aardig jong meisje en haar moeder de nacht zou doorbrengen, was door de heersers in Pankow ten tijde van Van Amerongen zelfs volledig geblokkeerd. In de jaren zeventig stond er boven op ‘de meest Duitse van alle Duitse bergen’ (Heine) alleen nog een militaire observatie- en afluisterpost, terwijl de dicht beboste hellingen daaromheen sinds de afgrendeling van de DDR van hogerhand tot Sperrgebiet waren uitgeroepen.
Brockenbahn
Reden genoeg om de fameuze Harzreis van Heine nu eindelijk maar eens zelf na te lopen. De grensversperringen in de Harz zijn, tegelijk met de DDR, al weer meer dan twintig jaar opgeruimd, en aan weerszijden van de grens is een enorm, vrij toegankelijk natuurgebied ontstaan. Snelwegen zijn er in dit gedeelte van Duitsland nog altijd nauwelijks, en de bouwwoede die in de jaren zestig en zeventig zoveel stukken van de Bondsrepubliek heeft aangetast, is aan deze streek geheel voorbijgegaan. Samen met de filosofe Marli Huijer neem ik de trein naar Göttingen, in de hoop net als Heine dagen achtereen van dorp naar dorp door de Harz te kunnen dwalen, en af en toe misschien een praatgrage zonderling tegen te komen.
Maar dat valt niet mee. Om te beginnen merken we al snel dat in het gebied dat al sinds 1945 tot de Bondsrepubliek behoort, veel voormalige voet- en ruiterpaden tot verharde verkeerswegen zijn uitgegroeid. Er bevinden zich achter Göttingen nog altijd honderden kilometers fraai wandelpad, maar dat zijn meestal niet de routes die Heinrich Heine moet hebben gevolgd. Soms zie je bij een kruising met een geasfalteerde verkeersweg nog een eeuwenoude, door mos bedekte mijlpaal staan die je doet beseffen dat deze paal misschien nog wel de dichter aan zich voorbij heeft zien trekken, maar dat geeft je nog niet meteen zin om dan maar zelf langs die verkeersweg verder te lopen.
Bovendien heeft de Harz zich al in de jaren kort na Heine’s dood in 1856 tot een gerenommeerde toeristische trekpleister ontwikkeld. Voor veel bewoners van Berlijn werd de omgeving van de Brocken-berg tegen het eind van de negentiende eeuw een geliefde vakantiebestemming en het wemelt er sindsdien van de wegwijzers en uitspanningen. Dat is nog versterkt toen hier rond 1900 met veel ingenieurskunst een 140 kilometer lange smalspoorlijn werd aangelegd die tot boven op de ooit zo onherbergzame Brocken-berg doorloopt. Vanaf dat moment kwamen hier jaarlijks vele honderdduizenden bezoekers om in vervoering van de grootse panorama’s te genieten.
Na de Tweede Wereldoorlog, in de DDR-tijd, is dit Brocken-toerisme eerst een tijd lang volledig weg geweest. De wonderlijk intact gebleven ‘Brockenbahn’ vervoerde toen alleen nog maar grenstroepen en militair materieel. Maar sinds de val van de Muur is het weer flink aan het opbloeien. Wie nu in Bad Harzburg, aan de noordelijke kant van de Brocken, tussen Heine’s ‘hemelhoge sparren’ en bij het geluid van zangvogels aan de vijf uur durende beklimming van de Duitse berg begint, moet niet schrikken wanneer er ergens halverwege, achter weelderig begroeide rotsen, ineens de schrille fluit van een stoomlocomotief weerklinkt. Een bijzonder romantisch geluid, laat dat duidelijk zijn – zolang je maar niet gaat geloven dat Heinrich Heine zoiets op zijn Harzreis heeft gehoord. En ben je een halve dag later door een steeds kouder en kaler wordend landschap eenmaal bijna boven op de berg beland, wees er dan op voorbereid tussen de meters hoge, rode rotsblokken plotseling twee waarschuwingskruisen van een onbewaakte overweg te zien. Op de plek waarover Heine schreef: ‘Hoe hoger men klimt, des te korter, dwergachtiger worden de sparren, zij schijnen steeds meer ineen te schrompelen, tot er alleen nog bosbessen, lijsterbessen en bergkruiden overblijven’, rijdt nu elke twee uur een boemelend treintje heen en weer.
Göttingen
Maar dat wisten we nog niet toen Marli Huijer en ik in Göttingen goedgemutst aan onze wandeltocht begonnen. We hadden alleen de lichtgewicht Reclam-edities van Heine’s Harzreise en Goethe’s Faust in onze rugzakken, en hoopten met twee nieuwe wandelkaarten van de Harz-club de illustere Harzreizigers te kunnen nalopen.
Het gaat al meteen een beetje mis in Göttingen. Martin van Amerongen schreef het al, erg veel verwijzingen naar Heine vind je hier niet. Maar we hadden op zijn minst verwacht in een boekwinkel of bij de VVV tussen alle wandelgidsjes en routebeschrijvingen een boekje te vinden waarin we iets meer zouden vinden over de reis die de dichter van de Lorelei hier in 1824 begonnen is. Maar nee, niets. Zo bekend als Heine’s Harzreis sinds Van Amerongen in Amsterdam is, zo obscuur is hij nog steeds in Heine’s eigen Göttingen.
Op een terrasje ontdekken we vervolgens dat het eerste stuk van onze reconstructie ook zeker niet het leukste begin van een dagenlange wandeltocht is. Heine begon hier bijna twee eeuwen terug zijn Harzreis, zoals hij schrijft, voor dag en dauw, met een traject van 42 kilometer voor de boeg, dat hem pas laat in de avond, na veertien uur, in het stadje Osterode zou brengen. Maar wij zitten hier pas om drie uur in de middag – en om morgen eerst een lange dag door een gecultiveerd en, zoals we op de kaart zien, uiterst vlak laagland te trekken inspireert ons niet.
Göttingen ligt allervriendelijkst in de zon uit te rusten van een nacht waarin de vele studenten die er studeren in navolging van Heine het voorjaar hebben gevierd. Het doet een beetje aan Leiden denken met zijn nauwe straatjes en terrassen. Heinrich Heine, die hier met weinig genoegen rechten studeerde, signaleerde al dat het centrum volledig beheerst wordt door ‘nachtwakers, pedellen, proefschriften, thé dansants, wasvrouwen, handboeken, duivegebraad, het welpendispuut, promotiekoetsjes, pijpenkoppen, Hofraden, rechters, relegatieraden en proffen’, en wie zijn wij om aan zo’n prachtige reeks afbreuk te doen?
We besluiten maar wat sneller de ongerepte natuur op te zoeken en nemen de eerste trein naar Osterode, waar ook volgens onze kaart pas echt het gebeid van de Harz begint. Als we anderhalf uur later in dit bescheiden stadje uitstappen, concluderen we dat hier sinds de tijd van Heine nog maar weinig veranderd is. Voor de oorlog schijnt hier een tijd lang een bloeiend handelscentrum te zijn geweest, maar de komst van de DDR heeft daar in 1949 abrupt een einde aan gemaakt. Martin van Amerongen, die hier slechts twintig minuten was, wees er al op dat in het hotel waar Heine destijds sliep, nu een winkel in huishoudelijke artikelen is gevestigd, zodat wij nog net voor de duisternis onderdak vinden in een groot, goed burgerlijk pension aan de rand van de stad. De rest van de kamers is afgehuurd door een grote Duitse familie die de volgende ochtend de heilige communie van een neefje wil bijwonen, en we voelen ons al snel Duitser dan Duits worden.
Heksenpad
Dat brengt ons in de juiste stemming voor Heine’s volgende etappes. Voor het stuk naar Clausthal volgen we grotendeels het Heksenpad. Heine zal hier destijds wel de hoofdroute, door het dal, hebben gevolgd, waar nu een verharde verkeersweg ligt, maar over de helling daarboven blijkt een prachtig lange afstandspad van de Harz-club te lopen. Het is een onderdeel van een met karikaturale heksenfiguurtjes opgevrolijkte route, die uiteindelijk 97 kilometer lang, onder de Brocken door, naar het veel oostelijker gelegen Thale loopt. Meteen aan het begin van de route zien we hoog boven de weg de minstens negenhonderd jaar oude burcht van Ostenrode oprijzen: een saaie stomp steen waarover Heine opmerkt dat het ‘een grote, zwaar ommuurde, als door kanker aangevreten toren’ is. Dat klopt nog – al moet een van ons met zijn dichterlijke natuur eerder aan een halve kies denken, die scheefgezakt uit een verrotte kaak naar boven steekt.
Daarna gaat het snel links af, het bos in. In de verte loopt nog een wandelaar, zonder bepakking, die kennelijk voor het donker weer thuis denkt te zijn. Dit is het wandelen zoals het in de romantische literatuur bezongen wordt. We kijken uit over diepe dalen, halen brood en water uit onze rugzakjes, rusten uit aan de rand van een beekje en verdwalen af en toe als een pad geen pad blijkt te zijn.
Pas boven het dorpje Lerbach verlaten we de ‘Heksenstieg’ en dalen we af naar het dal om te zien waar Heine destijds liep. In zijn Harzreise heeft hij het over ‘grijsgedakte hutjes’ die zich ‘in een lint van meer dan een half uur gaans door het dal kronkelen.’ We passeren de rode aarde van Rote Sohl, waar we de restanten van een aan de oppervlakte gelegen ijzermijn zien, en klimmen weer over een steile helling omhoog naar het Heksenpad.
Peterseliesoep
In de dagen die volgen, zullen we nu eens door bossen dolen waarvan we vermoeden dat Heine erdoor moet zijn gekomen, en zoeken we dan weer op onze wandelkaarten naar routes die mooi en eenzaam genoeg zijn om bij Die Harzreise te passen.
Een groot aantal directe verwijzingen naar Heine vinden we weer in het plaatsje Clausthal. Heine logeerde hier twee dagen, zo schrijft hij, in hotel Zur Krone. Het bestaat nog steeds, al heet het nu Goldene Krone. Volgens Die Harzreise at de dichter hier ‘lentegroene peterseliesoep’, kalfsvlees en ‘viooltjesblauwe kool’, plus een gerookte haring die ‘bokking’ werd genoemd, naar men zei naar de Nederlander ‘Wilhelm Bücking’.
Ook Martin van Amerongen is in dit hotel geweest. In zijn Harzreis tekent hij uit de mond van de toen nog jonge hotelhoudster op dat ze hier na een verbouwing zelfs weer peterseliesoep op het menu wil zetten, om de grote Heinrich Heine te eren. Maar helaas, als wij 35 jaar later weer bij Goldene Krone binnenlopen, wordt er alwéér net verbouwd. De keuken is tijdelijk gesloten, zodat we niet kunnen controleren of de belofte aan Van Amerongen nu inmiddels is ingelost. We behelpen ons uiteindelijk met een Mixed Grill in het Sloveens restaurant op het plein.
De volgende dag vertrekken we in alle vroegte op weg naar Goslar, waar Heine zijn vierde nacht sliep. Nu wreekt zich pas echt het ontbreken van betrouwbare aanwijzingen. In Die Harzreise lezen we: ‘Ik bereikte mijn doel zonder er de flauwste notie van te hebben welke route ik had afgelegd. Ik weet mij alleen nog te herinneren hoe ik bergopwaarts en bergafwaarts slenterde en naar beneden in menig mooi weidedal blikte.’
Wat te doen? Met behulp van de kaart van de Harzklub denken we een mooie, snelle route te hebben gevonden, langs een meertje en dwars door een paar ondoordringbare dennenbossen, maar na een halve dag lopen staan we ten slotte op een verharde weg, een paar kilometer van waar we die ochtend de wandeling begonnen zijn. Wegen blijken niet door te lopen. Bomen zijn over de weg gevallen. Romantische paden eindigen in een ondoordringbaar moeras. Als we eindelijk aan een passerende auto kunnen vragen waar we zijn, krijgen we het dringende advies nooit, maar dan ook nooit meer van deze weg af te gaan: ‘Dan komt u in het niets’.
Twee torenklokken
Goslar, ‘een nest met smalle, labyrintachtige stegen, waardoorheen een klein watertje stroomt’ (Heine) is voor ons de grootste verrassing van de reis. We vinden hier een grillige aaneenschakeling van middeleeuwse straatjes en huizen. We nemen een kamer in het oude Hotel Zur Börse, vlak achter de markt, waar misschien ook Heine de nacht doorbracht, en horen ’s nachts zelfs twaalf keer de twee torenklokken slaan, waarover Heine in zijn Harzreise zo beeldend schreef. Bij Heine slaat de klok wel vaker precies om middernacht, waarna hij meestal in vreemde, aan Göttingen herinnerende nachtmerries belandt.
Van Goslar gaat de tocht via Bad Harzburg de Brocken op. Heine is ook daar vrij vaag over. In ieder geval sliep hij onderweg nog bij een man die hij was tegengekomen. Wij kiezen een route langs de Eckertal Sperre, een stuwdam waarop veertig jaar lang bij een klein, wit huisje de oude Duits-Duitse grens ids geweest.
Het is al bijna avond en nog maar 2 graden boven nul, als we eindelijk boven op de berg aankomen. We zijn sinds de stuwdam geen enkele andere wandelaar meer tegengekomen. Door de mist die hier hangt, zien we bijna niets meer en we zijn ernstig in dubio. Overnachten we hier, zoals Heine deed, in een lelijk, nieuw gebouwd Brocken-hotel, of nemen we het laatste treintje naar Schierke, aan de voet van de berg?
We nemen de lift naar de receptie van het hotel, en staren enige tijd in de mist. Er zit één verveelde man aan een verder uitgestorven bar. Hier moet Heine, in het Brockenhaus, temidden van veel studentenjool het meisje hebben ontmoet van wie hij nog zo lang ondersteboven was.
De trein fluit. We kiezen voor Schierke.
Walpurgisnacht
Daar, onder aan de berg, waar zich een deel van Goethe’s Faust afspeelt, blijkt zich de afgelopen jaren een geheel nieuwe toeristische attractie te hebben ontwikkeld. In de nacht van 30 april op 1 mei, wanneer in de oude DDR iedereen zich eensgezind voor de dag van de arbeid opmaakte, wordt in de dorpen rondom de Brocken nu met veel fanfare de oud-Germaanse Walpurgisnacht gevierd. Weg rode vlaggen en socialistische leuzen – en in plaats daarvan allerhande voor-socialistische, ja zelfs voor-christelijke festiviteiten rond het apocriefe verhaal dat hier ieder jaar op 1 mei uit de wijde omtrek heksen naar de berg toe vliegen, om zich daar met veel misbaar vleselijk met de duivel te verenigen.
Ook Heinrich Heine was met deze verhalen bekend. In zijn Harzreise verwijst hij ernaar. Maar hij zal er op zijn tocht waarschijnlijk minder van hebben gezien dan wij. Toen hij hier met zijn ransel langs trok, was Goethe’s Faust net aan zijn zegetocht begonnen, met zijn plastische beschrijvingen van de Walpurgisnacht. En hij kende de prenten die dit uitbeelden. Maar bij hem behoort de Walpurgisnacht nog louter tot het rijk der verbeelding. In de enorme granieten blokken die hij boven op de Brocken aantreft, ziet hij de speelballen die de boze geesten elkaar in de Walpurgisnacht naar het hoofd gooien: ‘wanneer de heksen hier op bezemstelen en met mestvorken komen aangevlogen, en de avontuurlijke, goddeloze lust begint…’
In de tijd van de DDR was elke toespeling op de nationale mythe van de Walpurgisnacht taboe, vertelt de hotelhoudster ons de volgende dag geamuseerd, maar juist daarom wordt de nacht hier nu als nooit tevoren gevierd. Alle hotels in de dorpjes Schierke en Elend zijn voor de komende dagen volgeboekt en alles wordt door het hele land op televisie uitgezonden.
In hoge bomen en aan de gevels van huizen en hotels zien we wild uitgedoste heksen hangen. In de koffiehoek van de bakker zitten we bij een levensgrote heks aan tafel. Maar een hotelkamer in deze buurt zit er duidelijk niet meer in. Zo verhindert uitgerekend de Walpurgisnacht ons om Heinrich Heine en Martin van Amerongen nog verder op hun Harzreizen te volgen. Na een nacht in het voormalige vakbondshotel König lopen we bij een miezerige regen langs de Hexenstieg twintig kilometer oostwaarts, naar het fabrieksplaatsje Rübeland, vastbesloten om een volgende keer, in een andere tijd van het jaar, Heine verder te volgen op zijn tocht naar Weimar.
Heinrich Heine: Die Harzreise, Uitg. Philipp Reclam jun. Stuttgart, 2006.
Heinrich Heine: De Harzreis – Met M. van Amerongen in het voetspoor van de dichter. Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam 1975 (alleen nog antiquarisch verkrijgbaar).
Van ‘Die Harzreise’ is ook een vertaling van Wilfred Oranje verschenen, die is opgenomen in de bundel ‘Reistaferelen’. Uitg. Atlas, Amsterdam, 2003.
Dit stuk verscheen eerder in iets kortere vorm in de Groene Amsterdammer van 7 juli 2010.