De waarheid van een vroege jeugd – Over Kees Verheul’s ‘Jongen met vier benen’
Door Reinjan Mulder
Recensie van Kees Verheul: Een jongen met vier benen. Uitg. Querido, 176 blz. Prijs: ƒ 29,50.
In Een jongen met vier benen heeft Kees Verheul vier op elkaar aansluitende verhalen bijeengebracht over de schooljaren van een dorpsjongen. Naar het dialect van de streek te oordelen woont hij, samen met zijn ouders en een broer, ergens in het oosten van het land. Het is enkele jaren na de oorlog, hier en daar liggen nog resten van stukgebombardeerde huizen.
De jongen zit op een ‘bijzondere’ lagere school — in het dorp staat ook een ‘gewone school’, waar de kinderen met hun veertigen in een klas moeten zitten en waar openlijk plat gepraat wordt. Dit verhindert niet dat zijn school nog veel kenmerken van de traditionele dorpsschool bezit. Christelijke, katholieke en ongelovige kinderen uit verschillende buurten en met een uiteenlopende economische en culturele achtergrond zitten min of meer vredig in één klas bij elkaar. Een leerschool voor het leven.
De tegenstellingen die door een dergelijke verscheidenheid aan de oppervlakte kunnen komen, spelen in het boek een belangrijke rol. De jongen, die de gebeurtenissen uit zijn jeugd vele jaren later uit zijn herinnering naar boven haalt, is aanvankelijk bevriend met een wat minder schrander jongetje uit zijn eigen achtergebleven buurt, maar na verloop van tijd laat hij dit jongetje schieten voor een nieuwe, pas in het dorp aangekomen jongen uit de villawijk. Het is een jongen met een dubbele naam, zijn vader is fabrieksdirecteur en zijn grootvader is vermeld in de encyclopedie.
In tere beschrijvingen zet Verheul het hele sociale scala van een dorpsgemeenschap uit die tijd neer. Hij beschrijft de kleding van de klasgenootjes, de inrichting van hun huizen en de vreugde wanneer er iemand uit een betere familie op bezoek is. En ieder heeft een andere houding tegenover de school. De ik-figuur komt bij verschillende van zijn vriendjes en vriendinnetjes aan huis en merkt hoe in het ene gezin levendigheid hoog staat aangeschreven terwijl er elders veel rustiger, met aandacht voor boeken en bezittingen geleefd wordt. Bij twee zusjes, die in een huisje aan een zandweg wonen, wordt hij gefascineerd door de bonestaken in de tuin, rondom een ander huis ontdekt hij een prachtig park dat langs een veranda doorloopt naar een vijver met echte vissen erin. In de ene keuken staat een joviale moeder boven de wastobbe, in de andere heerst de tucht van het dienstmeisje.
Hoe belangrijk de sociale verschillen in het dorp ook zijn, uiteindelijk is iets anders er de oorzaak van dat hij niet langer met het zoontje van de fabrieksdirecteur mag omgaan. In de verhalen is al verschillende keren sprake geweest van een geluksgevoel dat de jongen doorstroomt wanneer hij samen met een vriendje is: ‘een tintelige sensatie, alsof mijn romp, mijn benen en mijn schouders plotseling gevuld waren met gloeiende wol.’
Het gevoel is er voor het eerst wanneer hij een bijbels offer naspeelt, maar hij herkent er iets in van het ’s morgens wakker worden en van het samen met de klas onder de hoogtezon gaan. Het seksuele karakter van dit geluksgevoel wordt snel duidelijker en wanneer de jongen eenmaal heeft ontdekt hoe hij het in het bijzijn van andere jongens kan stimuleren, nemen de ouders van het nieuwe vriendje maatregelen. Ze verbieden hun zoon nog langer met hem om te gaan. Hij mag niet meer bij hen over de vloer komen en moet alleen naar huis lopen. De „jongen met vier benen” waar de titel naar verwijst, het prettige gevoel dat het onderscheid tussen eigen en andermans ledematen is weggevallen, bestaat niet langer. De vriendschap is in opvoedkundige maatregelen gesmoord.
In het dorp probeert men te redden wat er nog te redden valt en aan de school, de redder van de jeugd bij uitstek, is een van de belangrijkste rollen toebedeeld. De voormalige boezemvrienden worden in de klas uit elkaar gezet.
In het laatste verhaal herinnert de jongen zich hoe de juffrouw hem als remedie tussen vier meisjes in de hoek van een lokaal heeft geplaatst. Als dat niet helpt, helpt niets meer. Het helpt niets. Uitgerekend de vader van één van de meisjes zal de inwijding in het homoseksuele leven afmaken.
Op het eerste gezicht is het vreemd dat Kees Verheul na zijn knappe literaire essays en na zijn Moskouse kroniek Kontakt met de vijand met verhalen komt waarin het autobiografische karakter in het midden gelaten is. De hoofdpersoon van Een jongen met vier benen is nadrukkelijk naamloos gelaten en op de achterkant van het boek wordt gesproken over een verteller die de waarheid van zijn vroege jeugd wil achterhalen. Tot nu toe wilde Verheul altijd de waarheid en de juistheid van zijn eigen ervaringen onder woorden brengen en tegen die achtergrond lijkt het vreemd dat hij zich nu heeft overgegeven aan de vrijheid die literaire fictie biedt. Wanneer we achterop het boek echter verder lezen, zien we dat er weliswaar een verteller is die naar zijn vroege jeugd op zoek gaat, maar dat de schrijver zelf nauw verwante doeleinden voor ogen heeft gehad. Bij het schrijven van de vier verhalen heeft Verheul, zo is te lezen, een leefwereld van dertig jaar geleden zuiver willen terugvinden, en hieraan heeft hij een stilistisch adequate vorm willen geven.
Doordat hij in dit boek voor het eerst geografische aanduidingen heeft weggelaten en doordat hij een anonieme verteller heeft ingevoerd mag Verheul dan voor zichzelf een vrijheid hebben geschapen, het is niet waarschijnlijk dat hij die vrijheid heeft uitgebuit om de ooit door hem beleefde wereld geweld aan te doen. Waarschijnlijker is dat de vrijheid van de fictie nodig was om de grote zuiverheid van de eigen herinneringen in stand te kunnén houden. De verhalen zijn misschien wel persoonlijker dan ooit.
Ook de foto op de omslag, een spelend jongetje tussen twee meisjes (fotograaf C. A. Verheul) wijst op een authentieke basis. Het gevolg is in ieder geval dat er een boek is ontstaan dat als weinig andere een intense beschrijving geeft van de vreugde en het verdriet van een kleine dorpsjongen in een hem vreemde wereld.
Hoe persoonlijk en hoe weinig eervol sommige ervaringen voor de ik-figuur ook zijn, Verheul beschrijft ze, voor zover ze worden herinnerd, alle. Nergens neemt hij daarbij zijn toevlucht tot dramatische effecten. De door sommige literaire critici zo geprezen hyperbool kan hij missen. Die zou de zuiverheid van de beschrijving slechts geweld aandoen. Verheul schrijft niet luchthartig over de doorgestane ellende. Hij overdrijft niet, maar hij gebruikt ook geen ironie. De toon blijft overal even ernstig. Tot in zijn woordkeus (klauteren, fijn, ravotten, een meneer) heeft hij met groot succes de sfeer van de lagere school teruggeroepen, waarin hij de ervaringen opdeed die hem zijn latere leven hebben begeleid.
Accuratesse, waarheid en fatsoen waren volgens de Russische schrijfster Lidia Tsjoekovskaja de belangrijkste deugden in het menselijk verkeer, of het nu om de taal ging of om de politiek (zie zijn Kontakt met de vijand). Kees Verheul heeft de lessen die hij vijftien jaar geleden van haar Moskou kreeg in zijn laatste boek niet verloochend.
De recensie van Kees Verheul’s ‘Een jongen met vier benen’ verscheen eerder in NRC Handelsblad van 8 oktober 1982.