De collectie Scheringa is geen collectie
Door Reinjan Mulder
Minister Plasterk heeft vorige week laten weten dat hij hoopt datde collectie-Scheringa ondanks het beslag door ABN-AMRO als collectie voor Nederland behouden blijft. En een gezelschapkunstpausen ishem daarin inmiddels bijgevallen. Hoe sympathiek dat misschien ook klinkt – er kan voor Nederland nooit genoeg kunst behouden blijven – de argumenten om de collectie als zodanig te behouden zijn wel erg mager.
Voor een collectie is het nietgenoeg dat er, zoals in Spanbroekhet geval was, een aantal prachtigeen unieke schilderijen in zitten. Het is ook niet genoeg dat alle schilderijen in de collectie eenzelfde etiket (‘realistisch’) dragen. Realistische kunst is op zichzelf nog niets. Realisme komt zonder verdere onderbouwing neer op: ‘kunnen zien wat het voorstelt’. Vooriemand die voor het eerst eenkunstmuseum binnenloopt, is datmisschien het eerste wat opvalt: sommige schilderijen ‘stellen iets voor’ en andere niet. Maar wie een beetje beter kijkt, weet dat het in de beeldende kunst toch omandere waarden gaat: de manier van expressie, het levensgevoel dattot uitdrukking wordt gebracht,het coloriet, de penseelvoering, de emotie die eruit spreekt,de intentie van de maker, het ritme, het handschrift, de waarden,en vaak ook nog om allerhande verwijzingen naar andere sferen en culturen en om commentaar op tradities en stromingen.
Op al die vlakken hangt de collectie Scheringa als los zand aan elkaar. Ook ‘het wrange’ dat oud-directeur Emily Ansenk nu noemt (NRC Handelsblad, 25 oktober) en de ‘condition humaine’ zijn wel erg onbepaalde begrippen om het behoud van de collectie te rechtvaardigen, zeker als je ziet aan welke schilderijen zij daarbij denkt. Die etiketten passen bovendien net zo goed op veel non figuratieve kunst. Ook Rothko schilderde de condition humaine. Een tijd lang was het inderdaad niet erg ‘ín’ om figuratief werk te maken, maar die tijd ligt inmiddels zo ver achter ons dat nu het argument meer is. De hele woorden ‘figuratief’ en ‘realistisch’ behoren inmiddels tot een andere tijd. Met de criteria die Ansenk nu probeert te omschrijven zou het museum voortaan net zo goed videokunst of installaties kunnen gaan aankopen.
Kort gezegd zijn er drie argumenten denkbaar waarom een collectie in de huidige tijd als collectie behouden zou moeten worden. Het is eerste is dat er een duidelijke onderlinge samenhang uitspreekt. Het Van Gogh Museumricht zich op één belangrijke schilder en op anderen die met hemqua tijd en werkwijze in verband staan. Dat rechtvaardigt het Van Goghmuseum. Ook de totstandkoming van een collectie kan zodanig zijn dat deze bescherming verdient. Het naoorlogse idealisme van een Willem Sandberg in een tijd van ontwrichting en wederopbouw is nog steeds voldoende reden om zijn aankopen bij elkaar te houden. Net zoals het oplevende nationalisme aan het eind van de negentiende eeuw nog steeds een reden is het Rijksmuseum te koesteren. En ten slotte kaneen collectie beschermenswaardigzijn als deze getuigt van een eigen visie die in andere collecties ontbreekt.?
Op al deze drie argumenten is de afgelopen dagen wel gezinspeeld, maar elke keer ten onrechte. Er is voor wie in Spanbroekrondlliep, nog steeds nauwelijks samenhang te ontdekken in de collectie. Ook de totstandkoming ervan is weinig origineel en sprekend, via adviezen van decollega- miljonairs Mien en Loek Brons endaarna behoorlijk lukraak uitgebreid met een reeks peperdure maar weinig verwante namen uit het buitenland. Wat hebben een gemaniëreerde Tamara de Lempicka,een dromerige Jan Mankes en eennaar camp neigende Terry Rodgers nu met elkaar te maken?Enwat doet een uit een heel anderetraditie voortkomende MarleneDumas daar dan weer tussen? Dieverdient zelfs de naam ‘realist’ niet eens.
Goed, Dirk Scheringa is nu eveneen bekende Nederlander, en omdie reden mogen we kortstondignieuwsgierig zijn naar de ontwikkeling van zijn smaak, maar zijnbekendheid ontleent hij toch eerder aan zijn standwerkerkunsten bij het verkopen van ongedekte leningen aan niet vermoedende boeren en buitenlui dan aan zijn worteling in de Nederlandse cultuur of geschiedenis. Iedere nouveau riche heeft vanouds de neiging snel prestigete kopen met het aanleggen van een kunstcollectie of het sponsoren vanen volkssport, en Dirk Scheringa deed beide, maar daarmee ben je nog geen ervaren collectioneur.
Tot slot: er is in Spanbroek eigenlijk nauwelijks verzameld vanuit een visie, laat staan een visie diein de andere Nederlandse musea ontbreekt. Was het maar een museum voor magisch realisten gebleven of wat daar voor door gaat! Weliswaar zijn er verschillende schitterende individuele werken te vinden van kunstenaars die nergens anders in ons land te vinden zijn. Het is, bijvoorbeeld, een schande dat geen enkel ander Nederlands museum ooit een Lucian Freud kocht in de tijd dat hij nog betaalbaar was. Engelse kunst is überhaupt sterk ondervertegenwoordigd in Nederlandse collecties. Maar waarom Spanbroek hem daarna kocht, is nog steeds een raadsel. Lucian Freud hoort eerder inhet Stedelijk Museum, naast de Baselitz, de Soutine en de Beckmann te hangen, of anders in Den Haag. Zoals de Willinks, de Kochs en de Kets zeker niet zouden misstaan in het Centraal Museum ofhet Museum in Arnhem, waar ze alveel langer en misschien ook veel doordachter zijn verzameld.
Nederland heeft zo langzamerhand wel genoeg grote musea voor beeldende kunst. Het gaat er nuom ze volledig, actueel en toegankelijk tehouden, en om ze aan te vullenmet alles wat er – toevallig of niet – nog aan moois op de markt gaat komen. Een veiling van de collectie Scheringa zou daarvoor een – ongezocht – buitenkansje kunnen zijn.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 26 oktober 2009