Oek de Jong in Weimar: Goethe’s Zonneklep
Door Reinjan Mulder
Veertig jaar geleden, op 8 juli 1977 om precies te zijn, was de toen nog onbekende schrijver Oek de Jong halverwege de middag in Weimar. Onder leiding van prof. Hans Jaffe, de illustere kunsthistoricus, bezocht de student kunstgeschiedenis het laatste woonhuis van Goethe, aan het Frauenplan in Weimar. Daar zag hij hoe ‘boven het hoofdeinde van het bed … Goethe’s Augenschirm (hing). Zijn zonneklep.’
Deze groene, metalen zonneklep zou een aantal jaren later later i9n een modernere variant opduiken in Oek de Jong’s veelgelezen romandebuut Opwaaiende zomerjurken, en ook nog eens in een mooi dankwoord van hem na de uitreiking van de Haagse Bordewijkprijs, dat later in het tijdschrift Tirade werd gepubliceerd.
Oek de Jong ging in dat dankwoord onder meer in op het besef van ongelijktijdigheid, toen hij zei: ‘In die zonneklep had blijkbaar zijn hoofd gepast – een hoofd dat al honderdvijftig jaar niet meer bestond.’
Gelukkig hangt die zonneklep nog steeds boven dat bed, op dezelfde groene, bewerkte lap als toen, iets meer uitgebleekt misschien, iets valer nog, maar nog altijd verbazingwekkend als het stoffelijk omhulsel van Goethe’s al zo lang vergane geniale brein.
Toen ik hem zag hangen, moest ik meteen weer aan het verhaal van Oek de Jong denken. Ik maakte er een foto van, die door de schemering in Goethes sterfkamer nog maar nauwelijks een zonneklep laat zien, en zette hem op Facebook.
Pas op dat moment realiseerde ik me dat de klep die boven zijn bed hing, en die Goethe volgens Oek de Jong in staat moest hebben gesteld om beter om zich heen te kijken, tegelijk de klep was geweest die hem nog tot kort voor zijn dood tegen ‘meer licht’, zijn befaamde laatste wens, had afgeschermd.