Kan de Islam ons redden? Straatsburgse gesprekken met Joseph Brodsky, Juan Goytisolo en Claudio Magris

Biennale Venetië: kruispunt van assen

Door Reinjan Mulder
Wordt de Middellandse Zee het nieuwe IJzeren Gordijn? Die vraag is minder nieuw dan het lijkt. Al in 1991 praatten in Straatsburg schrijvers uit negen verschillende landen over de toekomst van Europa en zij voorspelden toen al dat de Middellandse Zee de belangrijkste nieuwe grens zou kunnen worden. Onder hen bevonden zich Joseph Brodsky, Juan Goytisolo, Cees Nooteboom en Claudio Magris.
Met de Italiaan Claudio Magris (1939), de auteur van prachtige boeken zoals Donau, sprak ik tijdens de conferentie wat langerMagris voelde zich in die dagen nogal slecht. Hij had last van griep, en kon nauwelijks uit zijn ogen kijken. Bovendien was zijn vrouw ernstig ziek. Hij had haar in Italië moeten achterlaten, in zijn geboortestreek. En tot overmaat van ramp was die streek ook nog eens het decor van grimmige gevechten geworden en allerlei volksverhuizingen. De zoveelste Balkan-oorlog was losgebarsten en Magris woonde in het oog van een orkaan.
Toch zal ik, wat Magris me in Straatsburg vertelde, niet gauw vergeten.
Claudio Magris komt uit Triëst, daar woonde hij zijn hele leven al. Hij schreef daar ook schitterende boeken over, zoals het ook in het Nederlands vertaalde Microcosmi. Beter dan wie ook wist Magris door zijn afkomst wat grenzen zijn. Al verschillende keren had hij van nabij mogen meemaken wat het betekent als je plotseling niet meer in een gebied mag komen dat je als een deel van jezelf bent gaan beschouwen. Toen het Italiaanse Triëst meteen na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, onder Engels en Amerikaans beheer kwam, werd hij, 6 jaar oud,zonder dat hij er iets aan kon doen in één klap afgesneden van het land waaraan hij zijn eerste jeugdherinneringen bewaarde. Aan de ene kant werd een grens met Italië opgetrokken, en aan de andere kant werd het IJzeren Gordijn neergelaten. Vriendelijke kustplaatsjes als Piran en Kopar, waar Claudio Magris familie en vrienden had gehad, werden van de ene dag op de andere onbereikbaar: ‘Op zes kilometer bij ons vandaan begon nu het rijk van Stalin.’
De laatste maanden van 1991 hadden die tijd weer in alle hevigheid bij hem boven gebracht. In de jaren zeventig en tachtig was Joegoslavië onder Tito geleidelijk geliberaliseerd, zodat hij er aan gewend was geraakt om weer overal heen te kunnen. Hij hield ervan om in het Joegoslavische Istrië, aan de overkant van de baai, te gaan zwemmen of een kopje koffie te drinken. Maar sinds de oorlog daar uitbrak, had hij het gevoel zelfs de straat niet meer over te mogen: ‘De huidige oorlog heeft ons iets afgenomen dat altijd van ons was. Niet in de staatkundige zin, maar opeens zijn we een stukje Joegoslavië kwijt dat voor ons bij de alledaagse werkelijkheid hoorde.’

Op de literaire manifestatie Carrefour des Littératures Européennes, waar ik Claudio Magris trof, waren naast Magris ook schrijvers als Juan Goytisolo, Jos Saramago, Joseph Brodsky en Cees Nooteboom aanwezig als ‘grote getuigen’ van hun tijd. Het thema van de manifestatie was dat jaar het Middellandse-zeegebied. Magrib kon daarover alleen al door al zijn publikaties over Triëst veel vertellen, maar door de gebeurtenissen in Joegoslavië kreeg zijn aanwezigheid nog een extra betekenis. Het hele gebied rondom de Middellandse Zee, van Gibraltar tot de Dardanellen, werd via Magris vernauwd tot zijn kleine, noordelijke stukje Balkan. Alsof Triëst en Noord-Joegoslavië dat jaar model stonden voor alle problemen die Europa bedreigden.
Zoals te verwachten was, keerden de meeste aanwezigen op de conferentie zich tegen de terugkeer van grenzen in Europa. Het was 1991 en het nationalisme stond onder intellectuelen nog in een kwade reuk. Ook de vijf – toen nog – Joegoslavische schrijvers die naar Straatsburg gekomen waren, hekelden eensgezind het opkomende nationalisme in hun land. Pretrag Matvejevic, uit Zagreb, wiens Bréviaire mediterranené net in Frankrijk verschenen was, zei dat hij het gevoel had dat hij in Straatsburg voor het eerst sinds tijden weer echte Joegoslavische intellectuelen ontmoette. In Zagreb, waar hij aan de Universiteit doceerde, werd iedereen die geen nationalist was inmiddels met scheve ogen aangekeken. Niet veel later zou hij naar Parijs verhuizen.
Zijn collega Miroslav Karaulac uit Belgrado had eenzelfde ervaring. Hij noemde het nationalisme in zijn land een dodelijke ziekte, ‘dodelijk voor anderen natuurlijk’.
Danilo Kis, de anderhalf jaar eerder overleden Joegoslavische schrijver, werd dan ook gevierd als een belangrijke anti-nationalist. Op zaterdagmiddag werd hij door alle aanwezige schrijvers in Straatsburg geëerd. De Russische dichter Joseph Brodsky was er zelfs speciaal voor uit Amerika overgekomen.
Volgens Brodsky bevond het werk van Danilo Kis zich permanent tussen twee polen, tussen de Rus Isaak Babel en de Argentijn Jorge Luis Borges. Van de Rus had Kis volgens Brodsky de manier van schrijven overgenomen, de tekstuur, het Russische, en van de Argentijn had Kis de voorliefde voor de vertelling en de metafysica geleerd.
Het was de tijd, kort na de val van de muur, dat Europa opeens weer gefascineerd werd door de oude Habsburgse cultuur. Het centrum van de nieuwe wereld werd in Midden Europa gesitueerd en Danilo Kis was, onder andere in de ogen van Joseph Brodsky een typische vertegenwoordiger van die Middeneuropese cultuur: ‘Hoe Joegoslavisch hij ook was, Kis was een Oostenrijks-Hongaarse schrijver. Kis was zich als geen ander bewust van de ruïnes van het rijk waarin hij geboren werd. Midden-Europa, of liever nog West-Azië, was voor hem wat Alexandrië was voor Kafavis. Als een dier dat zijn staart is kwijtgeraakt in de evolutie was Danilo Kis op zoek gegaan naar zijn eigen oorsprong.’

Carrefour des Littératures Européennes was jaren lang een van de belangrijker internationale literaire manifestaties in Europa, te vergelijken met het Nederlandse Poetry International. Anders dan in Nederland betekende ‘internationaal’ in Frankrijk echter niet altijd dat er ook een grote variëteit aan talen werd gesproken. Integendeel. Internationaal leek in Frankrijk soms te betekenen dat er schrijvers werden uitgenodigd die náást het Frans nog een andere taal beheersten. De voertaal bij wat in 1991 werd aangekondigd als ‘grote debatten’ was bijna altijd Frans, en de stijl van discussiëren paste, helaas, helaas, in diezelfde traditie. Zo werd het normaal gevonden als een spreker op een vraag van de discussieleider een pak papier te voorschijn haalde om daarna een verhaal van een half uur te gaan voorlezen.
Er protesteerde ook zelden iemand als een deelnemer aan een gesprek in het geheel niet op zijn voorganger reageerde en vanuit het niets met een heel eigen verhaal kwam. Buitenlanders leken in Franse ogen vooral mensen van vreemde herkomst die een tijdje in Parijs hadden gewoond, en debatten waren vaak monologen van mensen die het vooral goed met zichzelf hebben getroffen.

Aan een internationaal georiënteerde schrijver als Claudio Magris was dit allemaal niet erg besteed. Hij vond het al vervelend, vertelde hij me de dag na zijn inleiding, dat hij in het programma was aangekondigd als ‘grote getuige’. Tijdens een van de debatten zag ik hoe hij met een mistroostige blik de eindeloze monologen aanhoorde, om pas aan het eind daarvan een enkele, rake kanttekening te plaatsen. Hij vroeg zich vooral af, zei hij, of de aanwezigen hun functie als schrijver niet een beetje overschatten: ‘Wij schrijvers zijn geen geprivilegieerde getuigen. Intellectuelen hebben in dit soort zaken niet eerder gelijk dan anderen. De grootste schrijvers van deze eeuw, Knut Hamsun, Louis Ferdinand Céline en Marcel Proust, hadden zelfs geen enkel benul van politiek. Wij schrijvers zitten, net als iedereen, vol vooroordelen.’

Die ochtend had ik de Italiaan aan het ontbijt met een grote kop koffie en een klein kopje espresso aangetroffen. De griep woedde nog steeds, zei hij. Hij vertelde me de afgelopen maanden ondanks zijn scepsis toch bij een paar politieke acties betrokken te zijn geraakt. Maar niet in zijn functie als schrijver: ‘De oorlog raakt iedereen, dus ook mij.’
Daarna vertelde hij over de dorpen van zijn jeugd, waar nu dwars door een straat plotseling grenspalen werden gezet. Vooral over de positie van de Italiaanse minderheid op het schiereiland Istrië maakte Magris zich bezorgd. Toen Joegoslavië dit stuk land in 1945 van de Italianen overnam, verhuisden veel Italianen naar Italië, maar 350.000 mensen besloten te blijven. Hun belangen werden echter sindsdien genegeerd. In een open brief aan president Cossiga had Claudio Magris al op hun onhoudbare situatie gewezen.

In de openingsrede, op de eerste dag van de manifestatie, had Magris het gevaar van het nationalisme nu eens niet uit historisch gezichtspunt beschreven, maar vanuit zijn eigen ervaringen, in Triëst: ‘Zolang je een grens zonder problemen over kan gaan, is er geen grens. Maar kun je er niet meer over, dan merk je dat de grens dwars door je heen loopt, een grens snijdt ons wezen in tweeën en scheidt ons af van ons zelf.’
Als de grens met Istrië waarachter de zee en de kustplaatsjes van zijn jeugd weer liggen voorgoed dicht zou gaan, zou hij weer het gevoel krijgen in ballingschap te zijn, afgesneden van Dalmatië en verder, van Griekenland. ‘Dalmatië is een stuk Oost-Europa dat toegang heeft tot de zee en daarmee tot de beschaving van de Middellandse Zee. Zonder die beschaving zou ik niet weten hoe ik moest leven en schrijven.

Ik vroeg Magris of de situatie zoals die in de tijd van de Donau-monarchie bestond ooit nog zou kunnen  terugkeren. Magris dacht van niet. In de Habsburgse tijd werd er een verbindende rol gespeeld door de Duitse taal en door de joodse cultuur. Zoiets is nu uitgesloten. Magris: ‘Duitsland zal de komende tijd economisch steeds belangrijker worden, maar deze hegemonie zal geen culturele hegemonie zijn.’ Volgens de Italiaan zouden eerder de vele kleinere talen in het voormalige Habsburgse Rijk weer naar voren komen, waardoor elke eenheid uitgesloten was.

JUAN GOYTISOLO
Kunnen er in Europa nieuwe assen ontstaan, nu de oost-west tegenstelling verdwenen is? Volgens de Italiaan Guy Scarpeta, die zich tijdens de debatten als een van de helderste denkers ontpopte, zou dat inderdaad gebeuren. De barriere die veertig jaar lang door het IJzeren Gordijn werd gevormd zou volgens hem spoedig gaan kantelen. De belangrijkste tegenhanger voor Europa zou dan wel eens de Islam kunnen worden, en daarin had hij achteraf gezien geen ongelijk.
Guy Scarpeta zag al in 1991 hoe de belangstelling voor Midden-Europa als bemiddelaar tussen oost en west minder begin te worden. Schrijvers als Kundera en Konrad die de jaren tachtig hadden geheerst, hadden volgens hem nu hun belangrijkste tijd gehad en hun plaats zou worden ingenomen door schrijvers die een brug zouden kunnen slaan naar het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Als het aan de inmiddels overleden Juan Goytisolo lag, ging het al in de jaren negentig die kant op. De toen zestigjarige Spaanse schrijver, die inmiddels is overleden maar die in zijn jonge jaren roem had vergaard als opponent tegen het Franco-regime, was in Straatsburg een van de sterkstee pleitbezorgers voor het verwerken van islamitische motieven in de Europese literatuur. Sinds hij in de jaren zestig door een liefdesrelatie met een Algerijn sterk geïnteresseerd was geraakt in de cultuur van de Maghreb, was hij vertrouwd geworden met de taal en de cultuur van de oriënt en in 1991 was hij er nog van overtuigd dat alleen de Islam een krachtige impuls kon geven aan de in een crisis verkerende westerse cultuur. Voor de festival-krant van Carrefour had hij zelfs een felle inleiding geschreven waarin hij de hoop uitsprak dat Straatsburg ‘een tweede Toledo’ zou worden: de stad waar in de Middeleeuwen de Islam een bevruchtende bijdrage aan de christelijke cultuur had geleverd.
De tegenwerpingen die hij daarop kreeg, dat de Islam toch ook voor veel narigheid had gezorgd (Cees Nooteboom: ‘het probleem van de fundamentalisten is dat ze beschikken over middelen uit de twintigste eeuw’) legde Goytisolo hooghartig naast zich neer, door te antwoorden dat het in de twintigste eeuw vooral de niet religieuze groeperingen zoals de fascisten en de communisten waren geweest die voor de grootste verschrikkingen hadden gezorgd.

Voor Claudio Magris zou een toekomstige verschuiving van assen in Europa weinig verschil maken. Of de grens nu van noord naar zuid of van oost naar west liep, het maakte voor hem in 1991 weinig uit. Zoals hij in zijn boek Triëst, een grens-identiteit al had beschreven, bevond zijn woonplaats Triëst zich op het kruispunt van ‘alle denkbare assen’. Waar het communisme het kapitalisme raakte, en Oost-Europa West-Europa, waar Midden-Europa de zee zag en waar Noord-Europa in aanraking met Griekenland kwam, daar zou Europa wellicht in de komst met de Islam in botsing komen.
Hoe dan ook, een grensbewoner zou Claudio Magris altijd blijven.

Een verslag van mijn Straatsburgse gesprekken met Claudio Magris en anderen, waarop deze herinneringen zijn gebaseerd, verscheen op 15 november 1991 in NRC Handelsblad

Geef een reactie