Bij de Zuid-Afrikatentoonstelling in het Rijksmuseum – Adriaan van Dis’ Beloofde land revisited
Door Reinjan Mulder
[UPDATE] In het Rijksmuseum werd vorige week een prachtige Zuid-Afrika tentoonstelling geopend: Goede Hoop. Een eerste blik vanuit de 21ste eeuw op een land waarmee Nederland nu al vier eeuwen in lief en leed verbonden is.
‘Ambassadeur’ van de tentoonstelling is schrijver Adriaan van Dis, die al bijna een halve eeuw over het verre land boeken schrijft en die Zuid-Afrika ook regelmatig bezocht.
Voor de gelegenheid zocht ik de NRC-recensie terug van Van Dis’ boek Het beloofde land, dat eind 1990 over Zuid-Afrika verscheen. Ik was het bijna al weer vergeten, maar dat boek was in 1992 onderwerp van maandenlange, hevige discussies binnen de journalistiek. In Vrij Nederland beschuldigde journalist Jan Fred van Wijnen, de zoon van NRC Handelsblad-redacteur Harry van Wijnen, de schrijver ervan plagiaat te hebben gepleegd. Van Dis zou zonder bronvermelding flinke fragmenten hebben overgeschreven uit het hier te lande minder bekende boek ‘Waiting: the Whites of South Afrika’ (1986) van de Amerikaanse antropoloog Vincent Crapanzo. Bovendien waren veel citaten die van Van Dis uit de monden van Zuidafrikanen optekende, volgens Van Wijnen rechtstreeks en zonder bronvermelding uit dit boek gehaald – wat nogal vreemd is voor stukken die in een serieus dagblad als NRC Handelsblad waren voorgepubliceerd.
Toen andere kranten de beschuldigingen van Vrij Nederland in de zomer van 1992 overnamen, was de rel compleet. Zo wist Het Parool al snel te melden dat de Amerikaanse antropoloog ‘diep geschokt’ was over het plagiaat. ‘Het is oneerlijk,’ had Crapanzo tegen Albert de Lange gezegd en hij eiste excuses van de Nederlandse auteur.
In een eerste reactie probeerde Adriaan van Dis de hele affaire nog te ridiculiseren. Zo liet hij Het Parool uit zijn mond optekenen dat het kennelijk ‘komkommertijd’ was in de krantenwereld en dat de motieven van Van Wijnen niet deugden: ‘Het verhaal van VN is het verhaal van de bastaard die op zoek is naar zuiverheid.’ Verder zouden andere schrijvers in hun boeken volgens Van Dis heel wat meer plagiaat hebben gepleegd dan hij. Het Parool noteerde: ‘Het steekt [Van Dis] dat Jan Siebelink een heel boek kan overschijven, zonder dat grote ophef daarvan het gevolg is.’ Maar hij overtuigde daarmee lang niet iedereen.
Hoe alles uiteindelijk is afgelopen, herinner ik me niet meer. In de nu verschenen verzamelbundel De Zuid-Afrika Boeken, waarin Het beloofde land is herdrukt, ontbreekt elke verantwoording. Maar als ik de eerste druk uit 1990 uit de kast pak, valt er wel een flinke stapel knipsels, brieven en fotokopieën over de plagiaat-affaire uit.
Ik herinner me, nu ik dit schrijf, dat ik Van Dis ook zelf één of meer keren over de affaire moet hebben geïnterviewd. In onze eigen krant NRC Handelsblad liet hij (door mij?) onder andere optekenen dat hij met zijn citaten niet ongeoorloofd gehandeld had. Zijn boek zou slechts ‘een combinatie [zijn geweest] van wat uit eigen waarneming en uit studies bekend [was]’. Een dergelijke combinatie zou volgens Van Dis onder reisboekenschrijvers ‘heel gebruikelijk’ zijn. Ook zei hij tegen mij aan het eind van een interview dat je sterker kon worden van dat wat je niet om het leven bracht, waarbij hij me – niet ongeestig – vroeg om vooral Nietzsche als bron van dit citaat te noemen.
In een gefaxte brief aan de krant van 19 augustus 1992, die uit mijn boek steekt, lees ik nog hoe de toenmalige Meulenhoff-directeur en auteursrechtjurist Maarten Asscher op Meulenhoff-papier het standpunt van zijn auteur heel loyaal en ongewijzigd overnam: ‘…Op die manier is een enigszins geobjectiveerd, literair portret van een land ontstaan, dat uit talloze bronnen is opgebouwd. Dat is een geaccepteerde methode uit de hedendaagse non-fictie literatuur. Er is dus wel schatplichtigheid aan die vele bronnen, maar van plagiaat is geen enkele sprake…’
Toen ik in 1990 mijn recensie van ‘Het beloofde land’ schreef, had ik – ook afgestudeerd als auteursrechtjurist – aanmerkelijk strengere opvattingen over de vraag hoever je kunt gaan bij het overschijven van niet met name genoemde bronnen. Maar op dat moment was ik nog niet op de hoogte van alle door Van Dis’ gebruikte en geheim gehouden bronnen. Op de krant had ik wel eens gehoord dat de schrijver het niet altijd even nauw nam met het gebruik van andermans vondsten, maar ik ging er te goede trouw van uit dat een collega van naam in de krant alleen maar citaten zou weergeven die hij zelf had gehoord en opgetekend.
Na het uitbreken van de rel mocht ik er getuige van zijn hoe de affaire Van Dis de normaal zo gesloten gelederen op de krant steeds meer uit elkaar dreigde te drijven. Zo was er bij de kunstredactie aanvankelijk nog wel enig begrip voor het knip- en plakwerk van onze voormalige collega, maar bij de nieuwsdienst zaten jongere mensen, die de auteur niet zelf meer als collega hadden meegemaakt en die des duivels waren over de ster-verslaggever die hun krant met zijn plagiaat in diskrediet bracht.
Des te interessanter is het om te zien hoe de toen zo diep gevallen Adriaan van Dis nu door het Rijksmuseum weer als getuige op het schild wordt gehesen – terwijl de naam van die arme Vincent Crapanzo, de geneerde en geplagieerde Amerikaanse antropoloog, nu in de fraaie catalogus tevergeefs wordt gezocht.
Lees – voor u oordeelt – eerst op grond van welke argumenten ik destijds in 1990, in mijn recensie tot mijn – positieve – oordeel over Van Dis’ omstreden boek ‘Het beloofde land‘ kon komen:
HIER GROEIT DE LEEGTE HOOG
De Karoo is een kaal gebied ten oosten van Kaapstad. Voor de Zuidafrikaanse economie heeft het nauwelijks enige betekenis. Er groeit niet veel, wat armoedige struiken (bossies). Het ligt ongunstig, op een droog plateau in het binnenland, zonder veel waardevols in de grond. Er is geen achterland waarmee handel gedreven kan worden en er is geen industrie. En er wonen ook niet veel mensen meer. Alleen nog wat boeren van Nederlandse komaf die zich zo goed en zo kwaad als dat gaat met de schapenteelt bezig houden. ‘Hier groeit de leegte hoog,’ zegt een van hen.
De Karoo, schrijft Adriaan van Dis, in zijn boek Het beloofde land, is voor Zuid-Afrika echter van belang als symbool van de Boer. Hier is de Afrikaner nog werkelijk vrij. Hier houdt hij zijn tradities in ere. Inderdaad: dit is zijn beloofde land. Van Dis heeft in het voorjaar van 1990 enige tijd door de Karoo gereisd en zijn boek, een bewerking van eerder in deze krant verschenen reportages, laat de inwoners van dit deel van de Kaapprovincie uitgebreid aan het woord. Niet de opinieleiders die we van de televisie kennen en ook geen mensen die een duidelijke ideologie verkondigen, van links of van rechts, maar de kleinburgers die zich proberen te redden in een land dat waarschijnlijk aan de vooravond van de chaos staat.
Of dat nu de bedoeling is geweest of niet, Het beloofde land is een buitengewoon leerzaam boek. Ik heb het nu twee keer gelezen, met de Bos Atlas op schoot, en de Zuidafrikaanse geschiedenis en geografie is me, tussen de regels door, op slag een stuk duidelijker geworden.
Daar komt bij dat Adriaan van Dis in zijn boek mensen ontmoet die een opmerkelijke varieteit aan standpunten vertegenwoordigen. Hij komt echte conservatieven tegen, een hardwerkende gelovige boer bij voorbeeld die van de macht van de zwarten niets goeds verwacht. Of de conservatieve hotelhouder, lid van de Afrikaner Weerstands Beweging, die in de praktijk van alledag heel goed met zijn zwarte dorpsgenoten overweg kan. Aan de andere kant komen er duidelijke tegenstanders van de apartheid aan het woord, zoals een communist die de recente ontwikkelingen met vreugde gadeslaat.
Wat het boek nog het interessantst maakt, zijn de vele Zuidafrikaners die op geen enkele manier bij een van de kampen zijn in te delen. Het is deze groep aarzelende en angstige blanken over wie je doorgaans weinig hoort, die in het boek met de meeste sympathie wordt beschreven. De witte aanhanger van het African National Congress bij voorbeeld, die zich op een gegeven moment bedreigd begon te voelen, en zich nu op de praktische hulpverlening stort, zo ver mogelijk verwijderd van het politieke gewoel. Of de verlichte grootgrondbezitters die hun personeel goed behandelen maar weigeren nieuwe ruiten in hun huisjes te zetten.
Het duidelijkst leeft de twijfel bij Eva, de gids en gastvrouw van Adriaan van Dis in Zuid-Afrika. Geleidelijk groeit zij dan ook uit tot de tweede hoofdpersoon in het boek, naast de auteur. Van Dis laat zien hoe de reis door de Karoo voor haar een groeiende bron van rusteloosheid is. ‘Er zit een dreigende neger in mijn onderbewustzijn,’ zegt ze op een gegeven moment. Ze schaamt zich omdat de knecht uit haar jeugd door haar familie verschrikkelijk mishandeld werd. Maar ook omdat haar oom Hendrik oprecht meent dat de bruinman niet omhoog kan omdat hij zo niet geschapen is.
Niet alle partijen in het Zuidafrikaanse conflict komen even uitgebreid aan het woord. Zo had ik graag nog wel wat meer gehoord uit de mond van de Engelsen. Nu zijn het vooral mensen over wie gesproken wordt: als ‘soutpiele’, die met een been in Zuid-Afrika wonen en met hun andere been in Engeland.
Ook de zwarten en kleurlingen, om dit verschil nu maar even over te nemen, blijven mij wat te zwijgzaam in Het beloofde land. De enige zwarte die nu langere tijd aan het woord komt is Sophie, de zwarte werkster in het huis waar Adriaan van Dis logeert. Zij heeft een mening die, toevallig of niet, sterk aan de mening van gematigde blanken doet denken. Ik kan me voorstellen dat er nog andere geluiden klinken in het land.
Tussen al deze Afrikaners beweegt zich dan Adriaan van Dis. Hij lijkt zichzelf gedurende zijn verblijf meer thuis te gaan voelen bij de mensen die hij spreekt en die geen duidelijke uitweg zien uit de misere. Terwijl hij aanvankelijk tegenover zijn gespreksgenoten nog veel kritische opmerkingen maakt, raakt hij steeds vaker onder de indruk van hun antwoorden en de manier waarop die zijn geformuleerd.
Kennelijk heeft hij zich het woord van zijn reisgenote aangetrokken die aan het begin van de reis tegen hem zegt: ‘Je moet kijken en niet zoveel vinden. Aan meningen hebben we hier geen gebrek.’
Eén mening blijft echter overeind. Dat is dat de Afrikaners zo weinig cultuur hebben. Ze klagen over het gebrek aan identiteit bij de kleurlingen, maar hun eigen identiteit is, volgens Adriaan van Dis, zeker zo armoedig.
Uit zijn boek blijkt dat hij op dit punt ongelijk heeft.
De recensie van Adriaan van Dis’ Het beloofde land werd in de laatste dagen van 1990 geschreven en verscheen op 4 januari 1991 in het CS Literair van NRC Handelsblad.
Ter gelegenheid van de Zuid-Afrika-tentoonstelling in het Rijksmuseum is het boek herdrukt in De Zuid-Afrika Boeken, een nieuwe verzamelbundel van Adriaan van Dis over Zuid-Afrika.