Bij de dood van de etser en oorlogsvrijwilliger Jan Montyn (1924-2015) – Weer was de oorlog in mijn leven
Door Reinjan Mulder
UPDATE – Anderhalf jaar geleden overleed, vrijwel onopgemerkt, de etser Jan Montyn. Behalve als een fijnzinnig, verstild graficus was Montyn vooral bekend geworden als hoofdpersoon van de gelijknamige ‘documentaire roman’ Montyn, van de schrijver Dirk Ayelt Kooiman. Dat bijzondere boek beleefde herdruk op herdruk en had ook in andere landen veel succes.
Ik besprak Montyn in 1982 voor NRC Handelsblad, maar het wonderlijke was dat die recensie sindsdien in het niets verdween. Op internet was hij niet meer te vinden, in het NRC-archief zat hij niet, op LiteRom ontbrak hij om mysterieuze reden, en ook bij de Oba in Amsterdam was men deze week lang in de weer om hem te vinden – zonder resultaat.
Dat gebeurt misschien vaker, maar het blijft wonderlijk wanneer dit met een boek gebeurt dat nog altijd zo veel gelezen wordt als Montyn. Van een leraar op een middelbare school hoorde ik dat het op dit moment een van de meest gelezen boeken bij zijn leerlingen is en meestal circuleren de recensies van dat soort boeken dan overal vrijelijk op het net.
Dat verdwijnen van de NRC-recensie is des te opmerkelijker omdat Montyn een van de weinige Nederlandse romans is die de Tweede Wereldoorlog puur vanuit het daderperspectief laten zien. Ik kan me voorstellen dat kinderen die Het achterhuis van Anne Frank gelezen hebben, Margo Minco’s Bittere Kruid en Jona Oberski’s Kinderjaren, pas door Montyn een eerste glimp opvangen van de andere kant van de oorlog, de kant van de Oostfrontstrijders, de SS’ers en de NSB’ers. Daardoor leent het boek zich bij uitstek voor allerlei interessante en actuele vragen op scholen. Waarom kozen sommige mensen voor de nazi’s, en waarom gingen zij, net als Jan Montyn, vrijwillig naar het Oostfront? Wat waren dat dan voor mensen, en hoe moeten we nu over hen oordelen?
Of je zo’n leven van een Oostfrontstrijder, zoals Kooiman en Montyn deden, wel moet vertellen zonder al te veel woorden te besteden aan de slachtoffers van zijn optreden, is iets wat ik in 1982 nogal betwijfelde. En nog steeds ben ik daar niet uit. Maar gek genoeg is daar in Nederland, afgezien van die paar zinnen in mijn recensie, nooit enige discussie over gevoerd. In het naoorlogse Duitsland zijn dat soort discussies veel gebruikelijker. Wie kent niet de heftige aanvallen op de roman Een springende bron van Martin Walser, die zich in dat boek aan de ‘Auschwitz-pflicht’, zoals hij dat later noemde, onttrokken had?
In Nederland, waar de kritiek voornamelijk in handen van neerlandici is, heeft de politieke kant van de literatuur nooit erg veel aandacht gekregen, maar bij dit boek was dat wel heel opvallend.
Gelukkig heb ik de recensie van dit zeldzame voorbeeld van literair ‘dader-erfgoed’ na enig rondvragen op Facebook toch nog weten te achterhalen, zodat ik hem hier nu – als eerste rechthebbende – kan weergeven.
Voor het geval iemand mocht twijfelen aan de identiteit van de hoofdpersoon of aan het non-fictieve karakter van deze ‘documentaire roman’: boven de recensie stond over vier kolom een grote foto van Oscar van Alphen waarop we schrijver Kooiman en zijn hoofdpersoon Jan Montyn samen bij een grote etspers zien staan. Ik weet nog goed hoe we die foto – op de plaats waar altijd de auteursfoto stond – in november 1982 speciaal voor mijn recensie hadden laten maken, en ook dat beide heren een dubbelportret toen een geslaagd idee vonden.
Het boek was geen boek van één auteur, laat de foto duidelijk zien, het was een product van Kooiman en Montyn samen.
WEER WAS HET OORLOG IN MIJN LEVEN
Recensie van Dirk Ayelt Kooiman: Montyn. Uitg. De Harmonie, 352 blz.
Eén jaar voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen menigeen zag aankomen dat Duitsland ten onder zou gaan, meldde de 19-jarige Jan Montyn, de latere etser, zich aan bij het bureau van de Kriegsmarine, de Duitse zeemacht. Samen met een vriend had hij besloten mee te gaan vechten tegen de Russen. Montyn had een oproep voor de Arbeidsinzet gekregen en hij had gedacht dat hij liever actief aan de oorlog meedeed dan lijdzaam in een Duitse fabriek te werken. Wanneer hij tekende vor de marine behield hij tenminste het initiatief.
Sinds die dag in 1944 zou de oorlog voor Jan Montyn niet meer ophouden. Hij werd ingeef bij de mijnopruimingsdienst, belandde op een torpedoboot, leed schipbreuk en ten slotte kwam hij terecht in de loopgraven van het Oostfront, waar hij moest helpen de sterk oprukkende Russen zo lang mogelijk tegen te houden.
Een jaar lang maakte hij de chaos mee van het gedesillusioneerde Duitsland. Hij raakte zwaar gewond, zag van nabij het bombardement van Dresden, en ten slotte vertraagde hij elders tussen de mijnen en het prikkeldraad het einde van de oorlog.
‘Waarom was ik gegaan? Waarom was ik opnieuw gegaan? …Gepiekerd had ik tot de eerste salvo’s verklonken waren. Toen was er geen ruimte meer voor vragen. Het was weer een situatie van leven of dood. Er moest gehandeld worden, ik kon weer gehoor geven aan mijn reflexen – er waren weer reflexen.’
Alleen in groot gevaar, zo blijkt, weet Montyn zijn twijfels te overwinnen, en na de capitulatie kon hij het oorlogsgevaar niet meer missen. In Algerije vecht hij in het Vreemdelingenlegioen, in Korea gaat het tegen de Chinezen, en in de jaren zeventig komt hij, nu in een vreedzamer functie, terecht in de hel van Vietnam en Cambodja. ‘Want het was weer oorlog, voor de zoveelste keer in mijn leven. Maar dit keer had ik geen wapen in de hand, en kon ik me onbelemmerd bewegen, niet gebonden aan een legeronderdeel. Voor het eerst had ik de vrijheid om eruit te treden, maar ook om een keus te maken – en iets te doen.‘
Het verhaal van Jan Montyn, de zoon van een huisschilder uit Oudewater die dertig jaar nodig had om in een wereld vol geweld zijn eigen leven te kunnen leiden, is te vinden in de ‘documentaire roman’ Montyn van Dirk Ayelt Kooiman die in oktober 1982 verscheen. De aanzet voor het boek was een interview dat drie jaar eerder in de kleurenbijlage van het weekblad Vrij Nederland verscheen. Door uitlatingen van de Volksunie-leider Joop Glimmerveen was Nederland erachter gekomen dat Montyn aan het Oostfront gevochten had en met dit interview had hij schoon schip willen maken. Uren achtereen had hij Kooiman verteld wat er in zijn leven was voorgevallen. Iedereen moest nu maar weten wat wat er gebeurd was.
Na de publicatie in Vrij Nederland moet Kooiman gezien hebben dat zijn onderwerp nog niet uitgeput was. Er volgden nog vele, lange gesprekken, en het resultaat is dit boek waarin de gebeurtenissen veel gedetailleerder aan de orde komen en waarin, door de hand van de schrijver, onderlinge verbanden en spanningen zijn aangebracht. Aan het begin plaatst Kooiman bijvoorbeeld een kort verbindend hoofdstuk waarin Jan Montyn vertelt hoe hij overal ter wereld mensen herkent die net als hij de angst en de verschrikkingen van het front hebben meegemaakt. Hij ziet het aan de blik in hun ogen: ‘ogen waarachter een verleden broeit, die meer hebben gezien dan de menselijke blik verdragen kan’.
Wanneer Jan Montyn met dit verhaal een rechtvaardiging heeft willen geven voor zijn activiteiten in dienst van een misdadige mogendheid, dan is hij daarin niet geslaagd. Ik begrijp wel dat het gezin waarin hij opgroeide hem weinig politiek inzicht bijbracht, en ik begrijp ook wel dat er in weinig praktische termen over goed en kwaad werd nagedacht, maar daarmee verklaar je niet waarom een gereformeerd kind van het Zuidhollandse platteland zijn leven voor het Derde Rijk in de waagschaal stelt. De roman laat ook, summier maar duidelijk genoeg, zien hoe andere jongens in het dorp onderdoken of in het verzet gingen.
Jan Montyn’s aandacht voor het gevecht lijkt dieper geworteld. Van jongs af aan heeft hij al belangstelling voor uniformen en soldaten. Hij wordt aangetrokken door de sfeer van de Jeugdstorm, behaalt in het weersportkamp alle insignes die er te halen zijn, en schrikt niet van de meedogenlozen tucht die daar heerst. Wanneer hij tijdens zijn verlof merkt hoe er op zijn gehate marine-uniform gerangeerd wordt, zet hem dit nauwelijks aan het denken. Hij wil terug naar het front. Hij verlangt naar actie.
Ook nu nog, in zin door Kooiman genoteerde verhaal, besteedt hij heel wat meer aandacht aan zijn daden in de voorste linies, aan het spervuur, het storingsvuur en het trommelvuur dan aan zijn verbazing na de oorlog, toen hij hoorde wat er in de vernietigingskampen was voorgevallen. Het blijft moeilijk om voor zo iemand sympathie of zelfs maar begrip op te brengen. Als jongen ziet hij de oorlog als een natuurverschijnsel waarvan je maar het beste moet maken, en hij laat niet duidelijk merken dat hij daar nu anders tegenaan kijkt. De gesel Gods.
De vraag dringt zich op waarom juist Dirk Ayelt Kooiman, van wie we tot nu toe geheel andere boeken gewend waren, zich zoveel moeite heeft gegeven om het leven van Jan Montyn te reconstrueren. Zeker, Montyn is meeslepend, informatief en fascinerend, maar dat was eerder nooit een eis die Kooiman aan boeken stelde. In een interview met het weekblad De Haagse Post bepleitte hij een paar jaar eerder een literatuur waarin geen verhalen werden verteld. Kooiman was tegen het anekdotische, tegen het persoonlijke. De lezer mocht zich niet met de hoofdpersoon identificeren, maar moest zich bewust zijn van het kunstmatige van de roman. De schrijver moest zichtbaar blijven in zijn teksten. En in een interview in NRC Handelsblad pleitte hij voor boeken die zo ‘onbepaald’ waren dat de lezer ‘zijn eigen geschiedenis’ in kon vullen.
Waarom schrijft Dirk Ayelt Koiman dan nu een boek waarin de hoofdpersoon uiterst concreet is, waarin tijd, plaats en politieke achtergrond voor iedereen herkenbaar zijn? Waarom is de schrijver naar de achtergrond getreden?
Het is mogelijk dat een persoonlijke band met zijn onderwerp Kooiman van zijn principes verwijderde. In de voorpublicatie in de bijlage van Vrij Nederland vertelde hij hoe hij de etser in Parijs min of meer bij toeval via een gemeenschappelijke vriend (Jeroen Henneman) leerde kennen. Heeft Jan Montyn toen in hem een vriend gezien die zijn leven de al zo lang gewenste draai kon geven? In Montyns levensverhaal komen meer van dergelijke ontmoetingen voor die voor een beslissende wending hebben gezorgd. Er is een vriendschap met een zekere Hein, die hem nauwer met het fascisme in aanraking brengt, er is een Duitse arts die hem verschillende keren het leven redt en er is een beslissende ontmoeting met Tom Gerrard die jaren lang zijn vriend en leerling zal blijven.
Toch kan vriendschap niet de enige reden zijn waarom Dirk Ayelt Kooiman nu, na zoveel jaren theoretiseren en discussiëren over ‘de taak van de schrijver in het ideologieloze tijdperk’, van gedachte is veranderd. Hij zal dit boek niet uitsluitend hebben geschreven om Montyn een plezier te doen.
Wat is er dan gebeurd? Zou hij na zoveel boeken vastgeraakt zijn in zijn pogingen om een onpersoonlijke en kunstmatige literatuur te scheppen waarin de lezer de kans niet krijgt zich zich door het verhaal te laten meeslepen?
Het zou kunnen, maar ik denk dat er nog iets anders heeft meegespeeld. Dat is dat Dirk Ayelt Kooiman in de persoon van Montyn voor het eerst een hoofdpersoon heeft gevonden naast wie hij zelf weg kan vallen. Niemand zal de ervaringen en opvattingen van de ik-figuur aan Kooiman toeschrijven. We weten wie Jan Montyn is, wanneer hij geboren is, wat hij doet en waar hij woont. Nu zich iemand heeft aangediend die zijn eigen verhaal wil vertellen, is het door de schrijver niet langer nodig om zich te verhullen. Er hoeven geen spelletjes meer gespeeld te worden. Kooiman heeft zich volledig op de vormgeving en de op de opbouw van de spanning kunnen concentreren, terwijl Jan Montyn voor de inhoud, voor het verhaal zorgde.
Dat dit verhaal nu ook nog gaat over iemand ie lange tijd persoonlijkheid mist en die een voorliefde heeft voor verhullende uniformen, maakt de ontwikkeling van Kooimans schrijverschap alleen maar boeiender.
REINJAN MULDER
De recensie van Dirk Ayelt Kooiman’ Montyn verscheen eerder in NRC Handelsblad van 12 november 1982. Click hier voor het geciteerde interview met Dirk Ayelt Kooiman.
Is het wel een feitenrelaas? Of is Montyn toch fictie? Gert de Jager zet je aan het twijfelen: http://www.gertdejager.nl/index_bestanden/Montynmythe.htm
@Rob Delvigne Ik ken het stuk van De Jager sinds deze week. Een mooi stuk. Maar ik heb verschillende redenen te geloven dat het boek Montyn de feiten wel juist weergeeft, afgezien van de verandering van enkele namen van in 1982 nog levende personen:
– De expliciete verantwoording op bladzijde 4, die niets aan duidelijkheid te wensen overlaat, noemt geen andere veranderingen in het feitenrelaas dan een paar namen van nog levende mensen.
– De achterflap noemt het ‘de levensgeschiedenis van de beeldend kunstenaar Jan Montyn’, die ‘het midden [houdt] tussen een biografie en een roman’.
– De binnenflap aan de voorkant geeft de biografische gegevens van Jan Montyn (1924), alsof hij de belangrijkste auteur is.
– Daarna pas noemt de achterbinnenflap de naam van Kooiman (1946), met de vermelding dat het verhaal op ‘historische feiten’ is gebaseerd. Het zou op een eerste proeve gaan van een nieuw genre: faction. – Het fictie-element wordt wel genoemd maar dit zou slechts schuilen in de ‘literaire middelen’ die zijn toegepast en in de ‘verbeeldingskracht’. Naar mijn idee is verbeeldingskracht iets principieel anders dan fantasie.
– De korte versie ervan, met een zelfde strekking, werd eerder in het weekblad Vrij Nederland gepubliceerd. Waar de wetten en regels van de journalistiek gelden.
– Voor NRC Handelsblad hebben beide heren – weliswaar op mijn verzoek – samen geposeerd, waarmee Montyn expliciet de verantwoordelijkheid nam voor het boek.
– Helaas staat er geen copyrightteken in het boek maar ik meen ik me te herinneren beiden de royalties netjes hebben gedeeld.
Ik geef het toe, hard bewijs is dit allemaal niet, en Kooiman heeft natuurlijk nooit een school van journalistiek doorlopen, maar dat heb ik ook niet en deze opsomming geeft wel alle aanleiding de feiten (in het dagelijks spraakgebruik) als ‘waar’ te aan te duiden.