Bij een reusachtig schilderij van het Laageinde (ca. 1950): groter dan de Nachtwacht
Door Reinjan Mulder
Het fotootje had mijn moeder kort voor haar dood apart gelegd. Omdat ik erop sta waarschijnlijk. Als je goed kijkt, de foto is 6 bij 9 centimeter, zie je mij linksonder op het toneel zitten met een waaier in mijn hand, terwijl voor me twee meisjes in kimono’s met brandende kaarsjes op schoteltjes jongleren. Het dansje moet ons samen met de papieren parasolletjes op het geheimzinnige leven in de Orient hebben voorbereid.
Maar wat mij het meeste treft, nu ik het fotootje terugzie, is het enorme, beschilderde achterdoek van het toneel. Dat stelt onmiskenbaar het Laageinde in Geldermalsen voor.
Ik heb dit achterdoek, dat zeker 6 bij 6 meter groot moet zijn, al zeker vijftig jaar niet meer gezien. Mijn vader, Piet Mulder, moet het in het begin van de jaren vijftig samen met de Geldermalsense schilder Reijer Murman (1908-1981) voor de jaarlijkse feestavond van de buurtvereniging ‘Tuindorp-Laageinde’ hebben geschilderd. Niet bij een van hen op het atelier, daar was het veel te groot voor, maar op de deel van een grote herenboerderij die op de kop van het Laageinde lag.
Op het gigantische doek zie je een paar kluchtige, landelijke scènes tegen een achtergrond van een onverharde weg zonder stoep, een rij witte huisjes, een paar kleine hooibergen en, in de verte, de zo kenmerkende openstaande bovendeur.
Als ik de foto langer bekijk, zie ik weer voor me hoe het doek, groter dan Rembrandts De Nachtwacht (4,38 x 3,63 meter), elk jaar tegen Sinterklaas met veel omhaal uit de boerenschuur van Van Wijk tevoorschijn moest worden gehaald om op het toneel van ‘Het Nut’ te worden uitgerold en opgehangen. Zowel ’s middags als ’s avonds diende het daar als decor voor de kindermiddagen en de soms wat klungelige muziekoptredens, dansjes en ‘sketches’ die daar op de planken werden gebracht.
Als kind werd ik tijdens die buurtfeesten enorm door het schilderij gefascineerd, maar de laatste jaren is die fascinatie alleen sterker geworden. In de loop der jaren is het voor mij aanzienlijk meer geworden dan een snel en ruw gepenseeld toneeldecor. Ik meen er nu invloeden in te herkennen van Vlaamse schilders als Rik Wouters, Constant Permeke en Gustave van de Woestijne, en misschien ook een verre echo in van het reusachtige De Intocht van Christus in Brussel van James Ensor. Op dat fameuze reusachtige doek (2,58 x 4,31 meter), dat mijn vader goed gekend moet hebben, heeft de Vlaamse schilder ook een vertrouwde omgeving als decor gebruikt, voor een wilde, groteske scène, die deze omgeving in een heel ander daglicht zet.
Het Laageinde zoals het op het schilderij van mijn vader en Reijer Murman is afgebeeld, herinner ik me nog goed. Tegenwoordig is het een keurige, landelijke straat vol villaatjes van een half miljoen of meer, maar in de tijd dat het doek geschilderd werd, was het een armoedige, onverharde boerenweg die meer dan een kilometer ver vanaf het in de jaren twintig gebouwde Tuindorp zuidwaarts kronkelde. Aan het begin lag behalve de boerderij van Van Wijk nog de grote boerderij van Philipse, waar ik in mijn jeugd op de tractoren en de paard-en-wagens mocht meerijden, met daarvoor, op een hucht, het vertrouwde, kleine Vivo-winkeltje van Voet. Maar daarna kwamen er steeds meer smalle, witte landarbeidershuisjes, die vaak zeer krap ingeklemd lagen tussen de weg en de sloot, op stukjes land waar nog maar net twee of drie meter was overgebleven om iets kleins op te kunnen bouwen.
Op warme dagen kon het op het Laageinde, voordat het geasfalteerd werd, enorm stuiven. Met afgewerkte petroleum die zigzag over de weg werd gegoten, werd dan geprobeerd het ergste stof vast te houden. Maar kwam er eenmaal een auto aan, dan moest je je snel omdraaien en minstens een halve minuut wachten voor je weer ademen kon. Ik geloof dat je zulke verwaarloosde, stoffige wegen nu in heel Nederland niet meer hebt.
De andere schilder van het doek, Reijer Murman (voor mij ‘oom Reijer’), kan ik me minder goed herinneren. Hij had voor de oorlog een paar jaar op de Koninklijke Academie der Schone Kunsten in Antwerpen gezeten, waar hij de invloeden van Les Vingt had ondergaan. Voor zijn huis stond een vitrine op pootjes waarin hij altijd een schilderij te koop aanbood. Samen met mijn vader vertegenwoordigde hij jaren lang de beeldende kunstscene in ons dorp.
Waar het grote achterdoek na al die jaren gebleven is, en of het nog bestaat, weet ik jammer genoeg niet. Navraag via Facebook leverde tot nu toe niets op.
Ik weet ook niet of er betere afbeeldingen van bestaan dan deze.
Maar hoe langer ik naar de foto kijk, des te meer raak ik ervan overtuigd dat inderdaad geen slecht schilderij is geweest. Eigenlijk zou je willen dat de twee meisjes in hun kimono’s er meteen al bij geschilderd waren.
Helaas is het op de foto al niet meer zo groot als het in het begin moet zijn geweest. Omdat het gemaakt was voor het toneel van het gebouw van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, waar later een aflopende vloer kwam om de zaal geschikt te maken als filmtheater, paste het niet meer op het toneel van Hotel De Gouden Leeuw, waar de buurtvereniging later haar feesten hield. De onderste helft van het doek kon toen al niet meer helemaal uitgerold worden, zodat je op de foto van de voorste scènes alleen nog maar de bovenste helft ziet, plus een raar naar achteren lopend stukje linnen dat nog op de rol zit.
Dat inkorten vanwege een verhuizing heeft Het Laageinde in ieder geval met Rembrandt’s Nachtwacht gemeen.
Wat je nog wel net op het fotootje kunt zien, is een dronken (?) man die door zijn vrouw wordt geslagen, een vooroorlogse auto die midden op de weg op hoge spaakwielen aan komt tuffen en twee boeren die aan zijn oren en krulstaart een schreeuwend varken over straat voortslepen. Scènes die ik me stuk voor stuk uit mijn jeugd in ons ruige boerendorp herinner.
Ook zie je links nog een stuk van een hoge zweefmolen uitsteken.
Die zweefmolen heeft in al die naoorlogse jaren nooit bij ons op Tuindorp of op het Laageinde gestaan. Als er in het dorp al een zweefmolen werd opgesteld, één week per jaar, dan was dat op het weitje van Langedijk, de slager, net naast de witte Lingebrug. Samen met een paar andere al lang verdwenen kermisattracties uit mijn kindertijd: de worsteltent, de dikke dame en de vrouw met de drie borsten.
Gelukkig waren mijn vader en oom Reijer zo goed de vrolijke kinderen in de molen elk jaar weer even naar Tuindorp-Laageinde over te brengen.