‘Voortdurend in verzet’ – 25 jaar na de dood van de schrijver Frans Kellendonk (1951-1990)
Door Reinjan Mulder
UPDATE – Dit jaar is het 25 jaar geleden dat Frans Kellendonk overleed. Reden genoeg kennelijk om – met een paar maanden vertraging – een ruime selectie uit zijn brieven uit te geven. Later deze week worden ze feestelijk in Amsterdam gepresenteerd, zodat ik ze, afgezien van een paar fragmenten in de Volkskrant en Trouw, nog niet heb kunnen lezen, maar afgaande op die paar fragmenten krijg ik het idee dat ze misschien minder spectaculair zijn dan ik had verwacht – en gehoopt. Als dit de hoogtepunten van zijn correspondentie zouden zijn, zou de rest dan niet nog meer tegenvallen?
Tien jaar geleden wilden wij bij Meulenhoff, toen nog Kellendonk’s uitgever, ook een uitgave van die brieven verzorgen, om de belangstelling voor hem weer een broodnodige impuls te geven, maar daarop werd toen door de erven verontwaardigd gereageerd. Hoe haalden we het in ons hoofd brieven te willen publiceren van iemand die altijd zo afkerig was geweest van human interest! Foei! Later hoorde ik dat Frans Kellendonk vóór zijn dood zelfs uitdrukkelijk had verboden ooit zijn brieven te publiceren. Hij wilde voortleven in zijn werk en daar mocht later niets aan toegevoegd – of afgedaan – worden.
De tijden zijn veranderd. En wij veranderden met hen.
Net als 25 jaar geleden wordt Frans Kellendonk (1951-1990) nog steeds door heel wat mensen als een van de grootste schrijvers van de twintigste eeuw gezien. Volgens jurysecretaris Anton Korteweg destijds zou Kellendonk, als hij langer had geleefd, ook zeker de P.C. Hooftprijs hebben gekregen. Ook nu weer buitelden de Volkskrant en Trouw over elkaar heen om de uitgave van de brieven als hoogtepunt van het nog niet half voltooide literaire jaar te duiden: ‘misschien wel de belangrijkste auteur van zijn generatie’ schrijft de Volkskrant, en het anders zo voorzichtige Trouw legt daar nog een schepje bovenop met ‘de grootste schrijver van zijn generatie’. Het zou hier als we de Volkskrant mogen geloven dan ook om niets minder gaan dan de ‘literaire gebeurtenis van het jaar’.
Ik heb daar mijn twijfels over. Ik vond Kellendonk altijd een goede schrijver, zeker, maar hij is volgens mij nooit de interessantste van zijn generatie geweest. Laat staan dat hij dat nog steeds is. Ook de argumenten die Trouw en de Volkskrant daar nu voor geven, overtuigen mij niet – als ze al argumenten geven, want zo juichend als Trouw in zijn aankondigingen is, zo bescheiden is binnenin de krant de bezorger van de brieven, Jaap Goedegebuure, in zijn mooie, grote stuk.
Literatuur is natuurlijk geen zaak voor top-tienen, maar mocht je dan toch een ranglijst willen maken voor de generatie van Kellendonk, dan zou ik Adri van der Heijden, Allard Schröder, Oek de Jong, P.F. Thomése en Doeschka Meijsing, om wat anderen te noemen, zeker zo ‘belangrijk’ vinden. Hele stukken De Jong, Van der Heijden, Meijsing of Thomése schieten me, nu ik dit schrijf, zo te binnen, maar bij Kellendonk moet ik daar moeite voor doen.
Ik zou zo gauw ook geen enkele jonge schrijver van nu kunnen noemen die merkbaar door Kellendonk beïnvloed is. Grunberg, Van der Heijden, Nooteboom, Campert, allemaal schrijvers die school hebben gemaakt maar voor zover ik dat nu kan overzien heeft Kellendonk dat niet.
Nu geef ik meteen toe dat het voor een geboren atheïst als ik misschien ook wel te moeilijk is om me te verplaatsen in de naarstige, vergeefse zoektocht naar iets hogers die Kellendonk in zijn werk zou hebben gedreven. Dat gemis van het geloof, dat anderen in hem herkenden, daar heb ik niet zoveel mee, alleen al omdat ik het niet uit eigen ervaring ken. Ik stam uit een familie van vrijdenkers en voor mij zijn de kunst en de literatuur al hoog genoeg.
Maar ook de problemen met de homoseksualiteit, die Kellendonk op het eind van zijn leven zag, heb ik altijd wat merkwaardig gevonden. Om niet te zeggen: belachelijk. Natuurlijk, het was interessant en ook pikant dat juist hij, als praktiserend homoseksueel, dat thema aansneed, maar ik heb het – desondanks – nooit als een gebrek of een tekort kunnen zien. Kellendonk was daarin, anders dan vaak werd gesuggereerd, zijn tijd waarschijnlijk ook helemaal niet ver vooruit. Het is nu 25 jaar later, maar er lijkt nu minder tegen de homoseksualiteit dan ooit in te brengen.
Misschien liep Kellendonk wat dit betreft wel behoorlijk achter op zijn tijd.
Daar kwam wat mij betreft dan nog bij dat ik zijn stijl altijd iets maniëristisch vond hebben, iets gekunstelde, iets oneigentijds. Alsof hij teveel Henry James had gelezen. Dat spoort niet zo goed met mijn idee van literatuur.
Persoonlijk heb ik Frans Kellendonk nauwelijks gekend. Helaas, zeg ik er meteen achteraan, want hij schijnt een loyale vriend te zijn geweest. Ik heb wel eens gehoord dat hij vreselijk kon foeteren op journalisten en critici zoals ik, en dat was voor mij misschien een reden om hem een beetje uit de weg te gaan. Hij kon ook woedend op stukken reageren die hem niet bevielen. Toen ik hem eens door een medewerker in Amerika had laten interviewen, Paul de Bruin, kregen we een brief vol schamperende opmerkingen en stond hij erop het interview van de eerste tot de laatste letter te herschrijven – waarmee we in ieder geval een nieuwe tekst van Kellendonk in de krant hadden, die nu in het verzameld werk niet zou misstaan.
Frans Kellendonk schreef later weliswaar ook zelf af en toe stukken voor het Cultureel Supplement, maar dat was, naar ik me herinner, vooral in de tijd dat ik aan het SCP verbonden was en ik slechts als freelance medewerker voor de krant schreef. Toen ik in 1989 na een paar jaar afwezigheid weer terug kwam op de redactie, nu als literatuurredacteur, was hij al te ziek om nog veel voor ons te kunnen doen, als we dat al wilden.
Bouwval, Kellendonks debuut uit 1977 (volgens de Volkskrant 1978), heb ik bij verschijnen wel meteen gelezen, en later heb ik het nog wel eens teruggelezen, en toen viel me weer op dat het een verfijnd maar toch ook wel erg net verhaal was, dat wat mij betreft nog niet de belofte in zich droeg die sommige anderen er al in zagen. Neem de zin waarmee vierde alinea begint: ‘De vreemde spanning in het lijnenspel maakte dat alles wat de persoon van Langeur insinueerde onwaarachtig werd en de kunstenaar had aan die onwaarachtigheid niets beters weten toe te voegen dan de dofgroene verlatenheid waardoorheen de jongeman zo belachelijk altijddurend aan het vallen was.’ Voor mij is zoiets niet de hoogste vorm van literatuur, voor mij mag een stijl wel iets directer, mag het geschrevene wel wat dichter bij de spreek- en denkstijl liggen.
Ik herinner me nog goed de hooggestemde brief van de uitgever waarmee het boek tevoren aan de pers werd aangekondigd. Die was heel wat pretentieuzer dan wat andere debutanten in die tijd van hun uitgeefhuis meekregen. Op 6 mei 1977 was er ook al meteen een literair café rond het boek georganiseerd, bij Bzztoh in huis, in Den Haag, waarvoor ik hier nog de uitnodiging heb liggen.
Na al die – voor die tijd – ophef kon het boek zelf alleen nog maar tegenvallen. En dat deed het ook. Een paar bij elkaar gezette fragmenten van een groot project bevatte het, en niet zoveel meer. Het had het begin moeten worden van een project dat, weten we nu, nooit zijn voltooiing zou krijgen.
Als ik de brief van Meulenhoff over hun bijzondere debuut in mijn boekenkast terugzoek, kan ik hem niet meer vinden. Misschien zit hij al in mijn archief dat bij de Bijzondere Collecties is beland. Maar uit mijn exemplaar van Bouwval valt wel iets anders, dat me tegen wil en dank raakt: een manuscript van Frans Kellendonk, van een verhaal dat hij waarschijnlijk voor het Cultureel Supplement heeft geschreven.
Zo ligt er nu een keurig, regelmatig typoscript van wat een elektrische typemachine moet zijn geweest voor me, met voor een manuscript opvallend weinig correcties: wat komma’s zijn netjes met de correctietoets – ach ja… – weggelakt, een paar verkeerde letters zijn – een restant van een eerdere techniek – stevig met andere letters overtypt, een woordje ‘nu’ is op een laat moment weggestreept en een ‘u’ is handmatig in ‘uw’ veranderd.
Ik merk dat het me niet koud laat om na 25 jaar op een waarschijnlijk al lang weer vergeten product van een overleden medewerker te stuiten. Ook als ik het uit heb, kan ik me althans niets meer van het verhaal, dat nu meer dan 30 jaar oud moet zijn herinneren.
Ik zie dat een paar foutjes in het typoscript ondanks mijn kritische blik nog zijn blijven staan: een ‘halsband’ wordt nog bij vergissing nog als ‘halsbland’ aangeduid, ‘me’ is uitgeschoten tot ‘met’ en ‘ontbranding’ heet nog – wat een prachtig woord! – ‘ontbrandring’.
Achter de auteursnaam boven het stuk staat in potlood Kellendonk’s 7-cijferige ‘postgiro’-nummer genoteerd. Kennelijk was Frans toen hij het inleverde – 1981? 1982?- nog niet zo’n vaste medewerker van de krant dat zijn bankgegevens al bij ons bekend waren.
Interessant is dat de titel van het verhaal, zo te zien, later nog veranderd is. Heette het eerst nog ‘Echtelieden’, daarna is dit woord zorgvuldig met een pennetje doorgekrast en is er met de hand – door wie? – ‘Trouwportret’ van gemaakt. Net iets minder formeel misschien, al klinkt het in mijn oren nog steeds behoorlijk plechtig voor die tijd, om niet te zeggen archaïsch.
Voor het eerst sinds jaren lees ik weer een verhaal van Frans Kellendonk – zijn verhalenbundels heb ik al jaren geleden weggedaan – en ik moet zeggen, het bevalt me goed. ‘Trouwportret’ heeft iets uitbundigs, dat onmiddellijk door een mooi soort weemoed wordt overstemd. Het verhaal gaat over een echtpaar dat op een warme dag wordt aangesproken door een ‘prachtige’ heer die meer van de man blijkt te weten, dan deze wil toegeven. Waarschijnlijk een toespeling op het dubbelleven dat veel homoseksuelen in die tijd leidden. Toch hindert ook hier het soms wel erg formele taalgebruik me weer: ‘kleren […] die nog veel meer huiselijk gerief leken te impliceren’.
Ik blijf twijfelen of het verhaal afkomstig is van ‘misschien wel belangrijkste auteur van zijn generatie’.
Laat ik eerst maar eens de de verschijning van de brieven deze week afwachten.
Van Frans Kellendonks begrafenis, op Zorgvlied, herinner ik me vooral de ontroerde toespraak van Bas Heijne, mede-anglist en een van Frans’ oprechte bewonderaars van het eerste uur. Maar ik herinner me ook de nogal bizarre mis in de St. Nicolaaskerk die onmiddellijk aan de begrafenis vooraf ging. Er trad een groot gregoriaans koor op van monniken in habijt, van wie ik later tot mijn verbijstering hoorde dat het geen echte monniken maar verklede studenten waren. De kerk als opera. Daarna werd er voorin de ruimte door pater Van Kilsdonk overvloedig ouwel uitgedeeld, waar opeens allerlei prevelende literatoren op af kwamen in wie ik dat religieuze aspect nooit had kunnen vermoeden.
Of was ook dat geen echte ouwel, en kwam het, net als de monnikshabijten, gewoon uit de oude, katholieke requisieten-koffer?
Was dat misschien weer een ‘oprecht veinzen’ (Kellendonk) geweest?
Tot slot – met een kleine oneffenheid – de necrologie van Frans Kellendonk die ik in februari 1990 voor NRC Handelsblad schreef. Het valt me op dat ik ook toen al niet overliep met uitbundige lof. Ik typeer Frans Kellendonk, en plaats hem in het literaire landschap van die dagen, maar een al te juichend oordeel over zijn positie laat ik achterwege.
Ik vrees eerlijk gezegd dat ik dat nog steeds zou doen.
VOORTDUREND IN VERZET – Frans Kellendonk (1951-1990)
Door Reinjan Mulder
Het is niet eenvoudig de donderdag overleden schrijver Frans Kellendonk in enigszins gangbare termen te typeren. Er zijn waarschijnlijk maar weinig schrijvers van zijn generatie die zich zo tegen typeringen hebben verzet als hij. Kellendonk zag het schrijven van romans en verhalen de laatste jaren steeds meer als een ernstige en hoogst persoonlijke roeping waarover weinig te zeggen was. De literatuur had voor hem misschien nog de meeste raakvlakken met de religie, maar mocht vooral niet worden ingepast in de in dit tijdsgewricht meer gebruikelijke politieke of sociologische theorieën. De enige normen, schreef hij een paar jaar geleden in het Cultureel Supplement, die voor een boek van belang zijn, zijn literaire normen.
Wat zijn literaire normen waren, bleef overigens tamelijk duister. In feite leek het of Kellendonk zich uiteindelijkook zo veel mogelijk aan de literatuur wilde onttrekken. Hij wilde niet alleen ver blijven van sociologen en politici, hij wilde ook niet met andere schrijvers vergeleken worden. Hij schreef zijn boeken juist, vond hij, om te laten zien wat hij, en hij alleen, te zeggen had. Hij zag zichzelf als een god in zijn eigen universum, door niemand geleid, door niemand beïnvloed en aan niemand verantwoording schuldig. Daarmee deed hij denken aan zijn romanpersonages, over wie hij in een interview in deze krant zei hij: ‘mijn hoofdfiguren zijn mensen die nog nauwelijks geboren zijn’. Zij moeten zich ‘nog definiëren’: ten opzichte van hun voorgeschiedenis, hun familie, hun medemensen en de taal die hen sociaal maakt.
Kellendonks keuze voor een ‘zelfingekeerde’, ‘autistische’ kunst heeft tot gevolg gehad dat hij in de loop van zijn 13-jarig schrijverschap, ondanks de vele waardering die hij kreeg, vaak met anderen in botsing kwam. In de eerste plaats botste hij met iedereen die in zijn werk sociale motieven meende te herkennen. Daarnaast botste hij met de ‘critici die netten spanden om het zinloze verschijnsel van de literatuur te vangen’.
Een dieptepunt, zeker voor hemzelf, was wat dit betreft de ontvangst van wat zijn belangrijkste boek zou blijken te zijn, de roman Mystiek Lichaam uit 1986. Dit ongewone boek, ‘een moderne moraliteit’ waarin onder anderen een terminale aidslijder en een gierige jood figureren, werd meteen na verschijnen in de Volkskrant besproken door Aad Nuis, uitgerekend Nederlandse enige professionele socioloog en politicus onder de critici. Nuis had aan de door Kellendonk bepleitte autonomie van de literatuur duidelijk geen boodschap en zette meteen het zwaarste geschut in door bepaalde fragmenten te karakteriseren als ondubbelzinnig ‘antisemitisch’.
Kellendonk voelde zich voorgoed geëtiketteerd. De aanval van Nuis, die ook nog door enkele anderen werd overgenomen, was voor hem een reden te meer zich geheel terug te trekken in zijn eigen literatuur […] ‘alsjeblieft uit de staat verbannen blijven, zoals Plato in zijn onpeilbare wijsheid heeft bevolen’.
Het noodlot van de ironie wil dat het dezelfde Aad Nuis is geweest die Kellendonk tien jaar eerder, toen zijn debuutbundel Bouwval net was verschenen, zeer effectief in een geheel andere categorie schrijvers had onderbracht. Toen werd Kellendonk, samen met Doeschka Meijsing, Nicolaas Matsier en Dirk Ayelt Kooiman, in het tot op dat moment volledig onbekende genootschap van de academisten geplaatst. Toen waren de verwijten aan het adres van Kellendonk echter precies omgekeerd. Terwijl in 1986 de personages bij mensen als Kellendonk te veel naar de werkelijkheid zouden verwijzen, deden ze dit in 1977 juist te weinig.
Tegen het onbegrip waarmee hij naar zijn idee steeds weer werd omringd heeft Frans Kellendonk zich af en toe met grote felheid, maar zonder veel succes gekeerd. Recensenten konden soms op boosheid of ingezonden brieven rekenen. Interviews liepen wel eens uit op ruzies. Maar wat Kellendonk te zeggen had werd maar door weinigen geheel doorgrond.
De necrologie van Frans Kellendonk verscheen eerder in NRC Handelsblad van 17 februari 1990
[…] Vandaag plaatst Reinjan Mulder (oud-adjunct uitgever bij Uitgeverij De Geus en Meulenhoff) op zijn weblog kanttekeningen bij die uitspraken. Mulder schrijft onder […]
Naschrift:
Inmiddels heb het boek met brieven voor een groot deel gelezen, en kan ik niet anders dan constateren dat het inderdaad niet het hoogtepunt van het literaire jaar is dat ons werd voorgespiegeld. Tijdens de presentatie hoorde ik dat Frans Kellendonk zijn brieven na zijn dood ook absoluut niet aan de openbaarheid wilde prijs geven, dus het is misschien ook minder kies om hem daar nu op te beoordelen. Ook Bas Heijne vroeg zich in NRC Handelsblad al af of Kellendonk blij geweest zou zijn met deze uitgave.
Laat ik het maar op houden dat mijn oordeel over de schrijver Kellendonk niet ingrijpend gewijzigd is, maar dat ik hem geen groot brievenschrijver vind en dat ik Kelledonk als karakter misschien zelfs minder sympathiek ben gaan vinden dan tevoren, met zijn superioriteitsgevoelens, zijn saaie reisverslagen en zijn minachting voor iedereen die zijn werk niet enorm waardeert.