‘De einder is altijd blauw’ – gesprek over de roman ‘Moenie kijk nie’ van Henk van Woerden (1947 – 2005)
Door Reinjan Mulder
‘Waarom is er nooit gevraagd waarom zoveel Nederlanders in de jaren vijftig zijn geëmigreerd? Hoe zijn ze opgenomen in hun nieuwe omgeving? En waarom faalden ze? We zouden daar veel van kunnen leren voor onze eigen omgang met allochtonen. Die hebben voor een groot deel dezelfde motieven gehad om hier te komen als de Nederlanders die toen emigreerden.’ Dat vond de 10 jaar geleden overleden schrijver Henk van Woerden toen ik hem in april 1994 voor NRC Handelsblad interviewde over zijn fascinerende debuut Moenie kijk nie. Waarom zijn eigen familie in die tijd naar Zuid-Afrika verhuisde, kon hij toen nog maar half bevroeden.
Moenie kijk nie noemde Henk van Woerden aanvankelijk ‘een sterk autobiografisch boek’. In Moenie kyk nie emigreert een Nederlands gezin, net als de familie van Van Woerden, in de jaren vijftig van de vorige eeuw naar het lokkende, exotische Zuid-Afrika, waar ze zich echter maar met moeite kunnen staande houden.
Het boek was, zoals meer debuten waaraan jaren is gewerkt, niet zonder pretenties. Moenie kijk nie wilde al meteen heel veel, en ook heel veel tegelijk. Dat besefte Henk van Woerden tijdens dat eerste gesprek zelf heel goed. ‘Het is inderdaad vreselijk compact,’ zei hij, toen hij thee voor me had gemaakt in zijn ruime atelier in de vroegere kraamzaal van het oude Amsterdamse Wilhelminagasthuis. ‘Als ik het nog eens over zou moeten doen, zou ik het waarschijnlijk veel meer uitschrijven.’
Maar achteraf gezien had hij niet beter kunnen debuteren. Nu deze week de biografie van Henk van Woerden is verschenen, van Toef Jaeger, valt op hoe treffend dit eerste boek weergeeft wie hij was en wat hem zijn leven lang heeft bezig gehouden.
Ik herinner me het interview uit 1994 nog goed en ik heb er vaak aan teruggedacht, vooral omdat ik toen pas voor het eerst van nabij met dit soort ‘ontworteling’ werd geconfronteerd. Het was waarschijnlijk ook het eerste interview dat Henk van Woerden gaf over zijn literaire debuut. Ik weet nog dat het op een laat moment was afgesproken, toen op de krant het bericht was binnengekomen dat Moenie kijk nie genomineerd was voor de Geertjan Lubberhuizen-prijs. We hadden bij CS Literair nog geen goed openingsstuk voor de week erop, en dit zou wel eens een goede kandidaat kunnen opleveren. Een nieuwe naam, die toch al enige waardering had gekregen. Ik geloof ook niet dat wij het boek toen al besproken hadden, en dit zou dat meteen kunnen goedmaken. Ik had het me kort voor het paasweekend nog snel door uitgever Joost Nijsen van (toen nog) Nijgh & Van Ditmar laten aanreiken, waarna ik al even in de naast ons kantoor gelegen Irish Pub met Henk van Woerden had kennis gemaakt.
Het interview vond daarna drie dagen later plaats, op de middag van de Tweede Paasdag, nadat ik een weekend lang en intensief in het boek had zitten lezen, en strepen, en het duurde, zoals wel vaker in die tijd, uren.
Het rook, lees ik in het krantenknipsel, tijdens ons gesprek nog sterk naar terpentine in het atelier. Henk van Woerden was de dagen ervoor nog hard aan het schilderen geweest. Een paar dagen later zou hij een expositie krijgen bij de Groningse galerie Waalkens en daar was hij op dat moment eigenlijk het drukste mee. Schrijven was nog duidelijk geen hoofdtaak voor hem.
Henk van Woerden’s bijzondere debuut Moenie kyk nie zou je, zo beschreef ik het in 1994 – onder heel veel meer – kunnen omschrijven als een psychologisch portret van een tobberige naoorlogse Nederlandse familie door de ogen van een kind. Maar tegelijk laat het boek heel fraai zien wat de pioniersmentaliteit is, die maakt dat iemand elders op de wereld nog eens ‘opnieuw wil beginnen’, een thema dat ik later samen met Marli Huijer zou uitwerken in het boek Opnieuw beginnen.
Verder geeft Moenie kijk nie mooie, emotionerende beschrijvingen van het bijzondere landschap bij Kaapstad en laat het heel goed de uiteenvallende sociale structuur in het Zuid-Afrika van de jaren vijftig en zestig zien. Ik vond het ‘een emotioneel en intellectueel zelfportret’ van de schrijver en schilder Henk van Woerden, waarbij Moenie kijk nie haarscherp Van Woerdens verscheurdheid tussen zijn twee vaderlanden laat zien, Nederland en Zuid-Afrika.
En dan geeft het boek ook nog eens heel goed Van Woerdens persoonlijke manier van kijken weer, zijn manier van reageren op het landschap, hoe hij omgaat met zijn herinneringen, en zijn manier van redeneren. Als de ik-figuur bijvoorbeeld nagaat wat er door hem heen gaat wanneer hij als visueel gehandicapte met slechts één oog kijkt, dan gaat over ‘de suizende afwezigheid van een signaal – haast een niet zichtbaar te maken zenuwloze nostalgie’.
Ik zou er zelf nooit een interview mee durven te beginnen, maar Henk van Woerden had het me, zonder dat ik erom vroeg, al meteen aan het begin van ons gesprek duidelijk gemaakt: Moenie kijk nie is volledig autobiografisch. ‘Ik heb er niet veel bij hoeven verzinnen,’ zei hij. ‘Het was alleen nog maar een kwestie van vormgeven.’
Van Woerden vertelde me vervolgens hoe hij Moenie kijk nie in eerste instantie vooral voor zichzelf had opgezet, om wat meer te weten te komen over het verschijnsel emigratie. Van zijn tiende tot zijn eenentwintigste jaar had hij, net als de jongen in het boek, met zijn Nederlandse familie in Zuid-Afrika gewoond. Door het boek te schrijven wilde hij er, al schrijvende, achter komen wat zijn familie nu had bewogen om zo’n – achteraf gezien – desastreuze stap te doen. En zo beschrijft Van Woerden hoe een onopvallend Katwijks gezin in 1957 zijn inboedel verscheept, in de verwachting elders een beter leven te krijgen.
Henk van Woerdens familie, zo wist hij inmiddels, stond in die hooggestemde verwachtingen niet alleen. In de jaren na de oorlog zijn alleen al naar Zuid-Afrika naar schatting 60.000 Nederlanders geëmigreerd. Maar wat Henk van Woerden toen nog niet wist was dat zijn vader ook minder openlijk uitgesproken redenen had om naar Zuid-Afrika te emigreren. In de oorlog had hij met de nazi’s gecollaboreerd, en net als voor veel andere NSB’ers was Zuid-Afrika een van de weinige landen waar hij zonder veel problemen terecht zou kunnen.
Ook de teleurstelling die later in het gezin Van Woerden optrad, was niet uniek. Van de 60.000 geëmigreerden, zo is later uitgerekend, zijn in de loop der jaren 40.000 mensen teruggekeerd. Wat dreef deze gezinnen? Henk van Woerden beschreef het in Moenie kijk nie nog zo: ‘Moeder vindt het vooral fijn dat bijna alle huizen parterrewoningen zijn; geen trappen lopen meer. En iedereen heeft een dienstmaagd, schijnt bijna niets te kosten.’
De schrijver in 1994: ‘Er waren veel motieven. Er was de dreiging van de Russen, het was het hoogtepunt van de Koude Oorlog, er waren er mensen die fout waren geweest in de oorlog. Maar er waren er ook veel voor wie de welwaart niet snel genoeg kwam. Wie droomde er in de natte, koude, oncomfortabele voorsteden niet van een eigen dienstbode? Wie verlangde er op zijn bovenhuis niet naar een eigen grasperkje met een een grassproeier en altijd mooi weer?”
Hoewel de nationalisten al in 1948 aan de macht waren gekomen, werd er in die tijd over Zuid-Afrika in Nederland ook veel milder gedacht dan later. Er was nog veel sympathie voor het ‘broedervolk’. Hendrik Verwoerd, de Amsterdammer die de apartheid zijn ideologische ondergrond zou geven, kwam pas aan het bewind in 1958. Het bloedbad van Sharpeville dat de hele wereld alarmeerde, was in 1960.
In de laatste hoofdstukken van Moenie kijk nie wordt duidelijk dat het avontuur van de zes Katwijkers definitief op een mislukking uitloopt. De moeder van het gezin is vroeg gestorven, één van de zoons lijdt aan ernstige opvoedingsmoeilijkheden, de vader haalt tot ergernis van zijn kinderen steeds weer vrouwen van laag allooi in huis. En een andere zoon, de ik-figuur, besluit terug te keren naar Nederland. ‘Ik weet niet wat ik tegemoet ga,’ denkt hij, ‘maar wie hier blijft, leeft onder een stolp.’
Henk van Woerden zei me in 1994 dat je Moenie kijk nie zou kunnen opvatten als een parabel, een parabel waarin één Nederlandse familie de Nederlandse koloniale geschiedenis van drie eeuwen nog eens alleen overdoet. Het gezin dat hij beschrijft, zijn eigen gezin, moest het failliet van de blanke aanwezigheid in Afrika aan den lijve ervaren, evenals de desintegratie die daarmee gepaard gaat. Aan de andere kant is dat gezin ook gevoelig voor de romantiek die bij de emigratie hoort, ‘de zucht naar het vreemde landschap, de onderdompeling in het overweldigende.’ Hij wees erop dat de Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika vroeger niet aan de Kaap waren gestopt. Toen ze het gebied daar eenmaal hadden gekoloniseerd, zijn ze, net als het gezin in het boek, verder getrokken. In het begin van de negentiende eeuw had je in Zuid-Afrika de Grote Trek van de Boeren, ‘zo is er steeds een golfbeweging geweest van eigenwijze Boeren die het koloniale gezag aan de Kaap niet accepteerden.’
Wat Henk van Woerden met zijn boek wilde uitzoeken, zo zei hij toen, was: ‘Met welke mentaliteit trek je verder? De kolonisten hadden het immers best naar hun zin aan de Kaap. Maar het gevoel steeds verder te moeten genereert zichzelf. De kolonisten waren op zoek naar het beloofde land. Ze dachten: wij zijn uitverkoren. Dat idee van uitverkoren te zijn is karakteristiek voor hen. Na de overwinning van de Engelsen is er vanuit Transvaal en Oranje Vrijstaat weer een grote groep boeren geweest die verder gingen, naar Rhodesië, Angola, en nog verder zelfs, tot in Zuid-Amerika toe, waar, wat bijna niemand weet, een groep Afrikaners in Patagonië is neergestreken.’
Opmerkelijk aan het boek vond ik destijds al hoeveel aandacht erin wordt besteed aan verhuizen en aan alles wat daar bij komt kijken. Henk van Woerden daarover: ‘Dat wortelen van ons wilde niet zo lukken. De momenten van vertrek waren daarom significanter dan de tussenliggende perioden. Dan was het meer een kwestie van afwachten.’
Ook het Zuidafrikaanse landschap met zijn blauwe verten dat in de roman uitvoerig en zeer innemend wordt beschreven, had het gevoel ‘verder te moeten’ volgens Henk van Woerden in hoge mate gestimuleerd. ‘Het onaantastbare landschap waar je niets mee kunt doen, heeft veel effect gehad op de psyche van de Zuidafrikaan. De hele romantiek van de boerentrek is misschien wel gebaseerd op het idee dat de einder altijd blauw is. De verleiding is dan groot om verder te trekken. Het beloofde land ligt altijd aan de horizon.’
Dat gevoel uniek te zijn, uitverkoren, apart te zijn geschapen, die nooit ophoudende puberteit, laat Henk van Woerden heel mooi zien aan de hand van de vader-figuur. Zelf zei hij daarover: ‘De vader vindt zichzelf een uitzondering. Hij is de bereider van de emigratie. En in Afrika vindt hij dat hij als Europeaan een streepje voor heeft. Terwijl hij in feite een heel middelmatige man is, een rokkenjager, een opportunist, dicht hij zichzelf bijzondere gaven toe.’
Henk van Woerden vertelde me dat hij aan zijn roman kort na het overlijden van zijn vader was begonnen, in 1987. Literaire aspiraties had hij al veel langer gehad, schrijven was in zijn laatste jaren in Zuid-Afrika al iets vanzelfsprekends, tijdens zijn academietijd verkeerde hij in dissidente kunstenaarskringen (‘een groepje snotapen’). Maar pas de dood van zijn vader gaf hem naar zijn gevoel een bruikbaar thema. Henk van Woerden werd gefascineerd door zijn vaders zekerheid ‘om nooit meer ergens thuis te komen’. Daarom wilde hij een boek schrijven over ‘het blijven zoeken naar een andere plek, de vlucht, de dwaaltocht, de peregrinatie.’
Henk van Woerden’s vader, zo wist hij inmiddels, kwam uit een gezin van emigranten: van de zeven kinderen emigreerden er zes, en de enige zoon die niet emigreerde, kwam terecht op de wilde vaart. Zijn vader was een typische zoeker, zo versleet hij ook een groot aantal godsdiensten: in het boek is hij achtereenvolgens mormoon, spiritist en vrijmetselaar.
De eerste pogingen om te laten zien ‘hoe zo iemand in elkaar steekt’ waren echter gedoemd te mislukken. Henk van Woerden’s vader bleek niet geschikt om als hoofdpersoon dienst te doen: ‘Ik dacht dat het makkelijker zou zijn om hèm voor een boek te gebruiken dan mezelf, maar het bleek andersom te zijn. De emotionele ervaring die ik in mijn boek wilde verwerken bleek bij het schrijven over mezelf beheersbaarder dan bij het schrijven over hem.’
Daar kwam bij dat Henk van Woerden zijn vader eigenlijk een nare man vond. ‘Het zou daardoor een heel naar boek kunnen worden en ik had het gevoel dat zoiets niet kon.’
Uiteindelijk is Henk van Woerden in Moenie kyk nie zelf de hoofdpersoon geworden. En een andere belangrijke rol werd toebedeeld aan zijn broer Hans, aan wie het boek is opgedragen. Hij fungeert als een tegenwicht, vanaf de eerste tot de laatste bladzijde is hij als contrast aanwezig.
Via de twee broers kon Henk van Woerden, zei hij, laten zien hoe verschillend je op een vreemde omgeving kunt reageren. Zijn eigen houding was sterk intellectueel, hij wilde in Zuid-Afrika graag weten waar hij was en wat de geschiedenis was van zijn nieuwe vaderland: ‘De ik-figuur heeft genoeg herinneringen om zijn uitstapjes in het achterland als een avontuur op te vatten.’ En zijn broer Hans had dat niet. ‘Hij ondergaat het leven in een vreemd land veel hulpelozer.’
De broer in Moenie kijk nie reageert ook sterk instinctief. Al op een van de eerste bladzijden wordt beschreven hoe hij als kleine jongen wegloopt om zijn broertje te zoeken als die in het ziekenhuis een oogoperatie ondergaat.
Het gevolg is dat hij onmiddellijk verdwaalt. Henk van Woerden: ‘Hans kan het allemaal niet bevatten. Omdat hij zo instinctief reageert, ontspoort hij steeds.’
Maar ook het besluit om zijn broer in Moenie kijk nie vrij herkenbaar te beschrijven is voor Henk van Woerden niet eenvoudig geweest. Zijn broer Hans is, zoals ook in het boek gebeurt, in Zuid-Afrika schizofreen geworden. In het laatste hoofdstuk zie je hoe hij daaraan te gronde gaat. Hij heeft hevige aanvallen van agressie en uiteindelijk moet hij worden opgenomen in een inrichting.
Henk van Woerden vertelde tijdens ons gesprek hoe hij zijn broer aanvankelijk ‘uit het boek had willen schrijven’ door hem te laten overlijden. ‘Maar hij was onmisbaar.’ Zijn functie is nu juist dat hij laat zien hoe hevig migranten op hun omgeving kunnen reageren.
Aanleg kan daarbij natuurlijk een rol spelen, maar Henk van Woerden geloofde dat ook een wisseling van omgeving erg slecht kon zijn voor iemands psychisch evenwicht: ‘Ook bij allochtonen in Nederland blijkt schizofrenie veel voor te komen. Een emigrant kan al het vertrouwen in zijn omgeving kwijt raken en daarvoor alleen enig geldelijk gewin terugkrijgen.’
Volgens Henk van Woerden was dit alles een uiterst gecompliceerd proces. ‘Je waarneming wordt versplinterd,’ zei hij, ‘en dan kun je de feiten niet meer op een rij zetten. Wat voor anderen helleklaar is, blijft voor jou dan zonder samenhang.’
Een belangrijk moment in het boek is als de broer beseft dat hij niet alleen zijn land is kwijtgeraakt maar ook zijn taal. Van Woerden: ‘Hans weet op dat moment niet meer in welke taal hij denken zal. Hij moet zich ‘vertalen’. Hij moet zijn persoonlijkheid in een andere taal gieten, wil hij overleven.’
Wat Moenie kyk niet voor mij destijds veel charme gaf, in 1994, waren de nauwgezette beschrijvingen van de sociale en politieke veranderingen in het Zuid-Afrika van de jaren vijftig en zestig. Voor veel Nederlandse lezers die zich, net als ik, tot die tijd altijd liefst zo ver mogelijk hadden gehouden van die griezelige apartsheidsstaat, was het daardoor een soort inhaaloperatie. In Moenie kijk nie zag je hoe het klimaat in Zuid-Afrika in de elf jaar dat Van Woerden er woonde, was verhard en ook waardoor dat kwam.
Toen Henk van Woerden er in de jaren vijftig als jongetje van tien net zijn ouders aankwam, zo herinnerde hij zich tegenover mij, ging het er nog vrij ontspannen aan toe. ‘Er was geen bewuste staatsrepressie. Je werd niet ’s nachts van je bed gelicht.’
Pas daarna kwam, met mensen als Vorster en Botha, wat Henk van Woerden noemde: ‘de pure smeerlapperij’. De scheiding tussen de verschillende bevolkingsgroepen werd strenger, en dat raakte iedere burger direct in zijn privéleven.
In Moenie kijk nie zijn hiervan veel tekenen terug te vinden. Eén van die signalen waaruit de verharding blijkt, is dat de gemengde wijk waar het gezin woont op een gegeven moment volledig blank moet worden.
Volgens Henk van Woerden was dit nieuwe beleid uit de jaren zestig van grote invloed geweest op het klimaat. ‘Iedere Zuidafrikaner heeft onder die veranderingen geleden. Als je je ertegen verzette, liep je enorme risico’s, en als je een compromis sloot met het systeem, werd je gedwongen een gat in je geweten te accepteren. Voor de meeste Afrikaners sprak die scheiding van bevolkingsgroepen helemaal niet vanzelf. De meeste kinderen van het platteland waren tot ze een jaar of twaalf waren door zwarten opgevoed. Die hadden juist een heel innige band met hen. Ze waren hun substituut-moeders geweest.’
In het boek zie je hoe de scheidingswetten voor steeds meer angst en verscheurdheid zorgen. De vader en de broer die relaties aangaan met zwarten of kleurlingen, zijn vrijwel gedwongen het leven van een vervolgde te leiden.
De culturele boycot die in de jaren zeventig vanuit Europa op gang kwam, en die er onder meer toe leidde dat onafhankelijke schrijvers als W.F. Hermans en Gerard Reve door het Amsterdamse stadsbestuur op een zwarte lijst werden gezet, heeft volgens Van Woerden de apartheidspolitiek ernstig verhard. ‘Dat was een grote vergissing.’ vind hij. ‘Dat heeft vooral averechts gewerkt.’
Anders dan de woordvoerders van het ANC geloofde hij zelf niet dat er aan de apartheid nu een einde begint te komen door de grote internationale druk. De pressie van de Afrikaner intellectuelen was volgens hem zeker zo belangrijk geweest. ‘Zij vormden in die jaren de enige echte tegenkracht tegen het regime. Hun recalcitrantie ’tegen het eigen volk’ werd gezien als broedermoord. Dat is van veel betekenis geweest. Het maakte het mogelijk dat er een splitsing ontstond tussen de generaties. De jongeren zagen dat je dissident kon zijn, dat je anders over iets kon denken.’
Waarom de boycot in Europa desondanks zo strikt werd uitgevoerd, kon Henk van Woerden nog wel begrijpen. ‘Het ideeëngoed van de Zuidafrikaanse nationalisten heeft ook elders op de wereld altijd veel aanhangers gehad, maar het drong eigenlijk pas in Zuid-Afrika door op een moment dat het overal elders net aan het veranderen was. Dat verklaart waarom Europa zo rabiaat reageerde. Twee generaties eerder was het geloof in het naast elkaar leven van verschillende volkeren in Europa nog volkomen geaccepteerd, maar nu herkende men er iets in waar men zelf net vanaf was.’
Het tragische was volgens Henk van Woerden dat de Afrikaner intellectuelen van wie de verandering moest komen, door de boycot jarenlang zijn geïsoleerd. Alles wat veranderingen ten goede kon veroorzaken, werd systematisch door Europa afgesneden. ‘De kentering die je nu ziet,’ zei hij me in 1994, ‘zou veel eerder hebben plaatsgevonden, als de boycot minder stringent was geweest.’
Het interview waarop deze herinnering is gebaseerd, verscheen eerder in NRC Handelsblad van 8 april 1994. Over het bijzondere leven van Henk van Woerden en zijn familie verscheen zojuist een biografie van de hand van Toef Jaeger: Koning Eenoog – Een emigrantenverhaal (Uitg. Atlas/Contact).