25 jaar na de val van de Muur (2): hoe een Duitse dichter zijn medeburgers bespioneerde

Verlaten spoortraject bij het Treptowpark in Berlijn.

Verlaten spoortraject bij het Treptowpark in Berlijn.

Dat er in de vroegere DDR spionnen actief waren, was bekend. Maar dat ook vooraanstaande schrijvers en dichters soms actief aan het bespioneren van hun vrienden en collega’s meededen, kwam toch nog als een schok. Zo bleek de in Nederland gevierde Oostduitse dichter Sascha Anderson jarenlang gedetailleerde informatie over zijn vrienden en collega’s te hebben doorgespeeld aan de geheime dienst. ‘Hij streefde naar een absolute macht en niemand in zijn omgeving wilde of kon hem tegenhouden. Dat was zijn grootste talent.’ Na de val van De Muur, 25 jaar geleden, reisde Reinjan Mulder verschillende keren naar Berlijn, waar hij met onthutste slachtoffers en collega-schrijvers van de verraders sprak. Aan de vooravond van de val van Muur enkele herinneringen aan die tijd. 
Door Reinjan Mulder
De dissidente schrijver Lutz Rathenow had na de val van Muur maar maanden uitgetrokken om zijn Stasi-dossier te bestuderen: 16.000 bladzijden met protocollen van telefoongesprekken, verslagen van zijn dagelijkse ontmoetingen, foto’s. ‘De Stasi was geen gewone geheime dienst,’ zei hij toen ik hem in die tijd thuis opzocht, ‘het was iets veel subtielers. Ze wilden je labiel maken, je in een isolement drijven, zodat je vatbaar werd voor hun wervingsmethoden.’
Lutz Ratenow was niet de enige die behoorlijk in de war was toen bleek wie er in zijn omgeving allemaal spioneerden voor de geheime dienst. ‘We zeiden het vaak als grap tegen elkaar: een op de drie mensen in de DDR werkt voor de Stasi, dus een paar mensen in deze kamer zijnniet te vertrouwen.’
Die ervaring had ook de Berlijnse fotografe Helga Paris. Samen met haar bekeek ik tijdens een inderhaast ingelast bezoek aan Berlijn in 1992 de foto’s die zij in de jaren tachtig van de culturele subcultuur van de Prenzlauer Berg had gemaakt. Onvoorstelbaar wat zich daar allemaal achter de schermen afspeelde. Paris woonde nog altijd in de prachtige negentiende-eeuwse buurt aan weerszijden van de Prenzlauer Allee die nu zo duur is geworden en had toch ook veel goede herinneringen aan de bloeitijd van de Prenzlauer Berg-scene. ‘Het was wel een goede tijd. We hebben heel wat afgelachen, toen, heel wat meer dan nu. Eerst kwamen we bijeen in een keuken van een toneelspeler, zo’n vijftien mensen, maar later groeide onze groep uit tot wel veertig.’

Maar wat gezegd moest worden, moestgezegd worden, de eens zo legendarische Prenzlauerberg-groep was onherroepelijk in opspraak gekomen. Vooral toen een van de leidende figuren van de in onze ogen zo vrijgevochten subcultuur, de charismatische dichter en rockzanger Sascha Anderson, meer dan vijftien jaar lang voor de Stasi bleek te hebben gewerkt. Zelf ontkende hij dat in die dagen nog altijd, hij was nooit een actief geheim agent geweest, zei hij, in zijn gesprekken met de Stasi zou hij hoogstens te veel en te makkelijk over zijn vrienden hebben verteld.
Maar toen eenmaal de archieven voor de slachtoffers werden opengesteld, bleef er van zijn verontschuldigingen weinig heel. Elke dag brachten de Duitse kranten nieuwe onthullingen.
Het was een onthutste sfeer die ik de winter van 1991 en 19g2 in het Oosten van Berlijn aantrof. Hun held Sascha Anderson had niet alleen met de Stasi gepraat, zo bleek, hij had ook jarenlang onder verschillende schuilnamen rapporten voor de geheime dienst gemaakt.
En hoe! Alles wat de schrijvers in zijn omgeving zeiden of dachten had hij punctueel aan zijn verbindingsofficier doorgegeven.
Aangenomen werd nu ook dat hij soms als agent-provocateur was opgetreden. In een van zijn rapporten bleek hij bijvoorbeeld te melden hoe zijn collega Lutz Rathenow, tegen wie toen in stilte een strafvervolging werd voorbereid, Westduitse marken bij hem had gewisseld. Sascha Anderson verschafte de politie zo het tot dan toe nog ontbrekende bewijsmateriaal om Lutz voor een economisch delict te kunnen veroordelen.

Verlaten attracties in het Treptow Park

Verlaten attracties in het Treptow Park

Het opmerkelijk aan alle onthullingen was echter dat Sascha Anderson zelfs nog als spion actief was gebleven toen hij al als quasi-tegenstander van het regime naar West-Berlijn was verhuisd. Naar later bleek, had hij dat vertrek naar het Westen, dat er uitzag als een vlucht, zorgvuldig samen met zijn contactofficier bij de Stasi voorbereid.
Na zijn verhuizing naar het Westen begon hij in overleg met deze contactofficier al snel de kringen van voormalige DDR-bewoners te bezoeken. Hij kwam op diplomatieke party’s in West Berlijn, en alles wat hij daar maar hoorde en zag, gaf hij daarna trouw aan zijn Oostduitse superieuren door. ‘Hij zorgde er in feite voor dat de oude DDR langer bleef bestaan dan nodig was,’ zei een van zijn voormalige slachtoffers.
Het verwarrende aan de zaak-Anderson was voor ons dat de hoofdpersoon ook in Nederland altijd als een zeer gerespecteerd kunstenaar was gezien. Dat er in de DDR spionnen waren, wist iedereen, maar wie had gedacht dat een zo talentvol dichter met wie ook de Westduitsers wegliepen zich zo intensief met dit soort werk bezighield? Andersons boeken verschenen bij de bekende Westberlijnse uitgever Rotbuch. Samen met de gerenommeerde DDR-dichteres Elke Erb maakte hij voor het Westduitse Kiepenheur & Witsch een belangrijke bloemlezing uit de nieuwe Oostduitse literatuur en hij werkte intensief samen met vooraanstaande schilders als Ralf Kerbach en A.R. Penck. Na de Wende was hij zelfs hard op weg geweest om een van de belangrijkste schrijvers van heel Duitsland te worden. Zo nam hij het initiatief tot een nieuwe uitgeverij, Galrev Verlag, waar hij belangrijke schrijvers uit de voormalige DDR als als Elke Erb, Sarah Kirsch, Wolfgang Hilbig, Thomas Brasch, Richard Wagner en Gert Neumann voor wist te interesseren.
In Nederland was Sascha Anderson jaren lang vooral een graag geziene gast in kringen rond Poetry International geweest. In 1987, twee jaar voor de val van Muur, trad hij daar op en daarna dook hij ook op in de Balie in Amsterdam. En in het najaar van 1990 maakte hij nog deel uit van een delegatie Oostduitsers op de manifestatie Berlin-Berlin in Rotterdam. Anderson was tot niets minder dan het gezicht van nieuwe literatuur in de voormalige DDR uitgegroeid.
In Nederland, bij mensen als Martin Mooij van Poetry International, kwamen dit soort berichten over Anderson dan ook hard aan. Op de avond voor ik weer eens naar Berlijn vertrok had ik Martin langdurig aan de telefoon. Sommigen zagen er het zoveelste bewijs in dat in een ‘Unrechtstaat’ als de DDR nooit integere literatuur was gemaakt. Maar mensen als Mooij zagen zijn optreden ronduit als ‘verraad’, verraad tegen de gedegen en uitzonderlijke literaire beweging waarvan hij deel had uitgemaakt.
En dan waren er nog de vele mensen die voorlopig niet wisten wat ze van hem moesten vinden. Tot die laatste groep behoorde onder anderden de vooraanstaande Berlijnse dichteres Elke Erb (53). Haar zocht ik in een koude januarimaand van 1992 op, in Berlijn. En ik over dat bezoek schreef ik in NRC Handelsblad:

Als ik bij haar binnenkom, in haar onverwacht zeer gezellige woning, zegt ze me meteen nog zeer verward te zijn over alles. Ze heeft de afgelopen maanden een paar zenuwaanvallen gehad die vrijwel zeker met de situatie rondom Anderson te maken hebben. Ze weet niet meer wat ze vinden moet. ‘Ik kom er in mijn hoofd niet uit. Wij zijn niet in een burgerlijke maatschappij groot geworden. We moeten hier nog een heel nieuw gevoel ontwikkelen voor normen.’
Elke Erb verhult niet dat ze zich aanvankelijk zeer geërgerd heeft aan de harde kritiek die Wolf Biermann op Anderson had. ‘Ik geloof nog steeds niet dat hij gelijk heeft. Als er geen gedragsregels zijn, hoe kun je iemand dan veroordelen?’
Ze gelooft ook de berichten over Anderson nog steeds niet helemaal. Al beseft ze wel dat ze zich er nu toch wel mee bezig zal moeten houden. ‘Ik heb me nooit voor de Stasi geinteresseerd, en net nu ze weg zijn, moet ik er mee aan de slag.’
Ik laat haar de nieuwste kranteartikelen zien, die ze gretig begint te lezen. Het is of ze haar mening per uur moet bijstellen.
‘Sacha was erg belangrijk voor mij. Hij kon je steeds aanmoedigen. Hij was onvermoeibaar. Hoe moet ik dat nu met deze berichten verenigen? Het is alsof je een levend mens voor je ogen uit elkaar ziet vallen.’ 
Dat Sascha Anderson gespioneerd heeft, wil ze nu wel geloven, maar dat hij de bekende dissident Robert Havemann heeft verraden, wil er nog steeds niet in. Hij heeft onlangs bezworen dat dit een misverstand is en dat wil ze dan ook geloven. 
Als Anderson toch liegt, moet dat zijn redenen hebben. ‘Wat hij zegt, klopt dan misschien niet, maar hoe hij het zegt is eerlijk. Het is net als bij een kind. Hij zegt wat in zijn hoofd zit, ook als dat verkeerd is.’
Even later: ‘Het is een zaak voor psychologen. Je kunt natuurlijk wel iets verdringen, maar ik heb nooit gehoord dat verdringing zo ver gaat.’

Elke Erb hoorde wat haar leeftijd betreft niet direct tot de Prenzlauerberg-groep, maar zij had zich er toch bij aangesloten. Voor de dichtersgroep fungeerde zij als een soort moeder. Zij was al vel langer bekend, haar boeken verschenen bij het Oostduitse Aufbau Verlag, maar zij herkende in de groep een nieuw elan. ‘Het was indrukwekkend wat ze schreven, dat vind ik nog steeds,’ vertelde ze me in 1992. In 1985 had ze samen met Sascha Anderson de bloemlezing Begehrung is nur eine Randerscheinung samengesteld. Zij had voor de selectie van schrijvers en dichters gezorgd, en had er een katern in verzorgd met in facsimile afgedrukte samizdat-uitgaven.
Door de positie die de Prenzlauerberg-groep daardoor in de DDR verworven had, kreeg het debat over Anderson na de val van de Muur onvermijdelijk het karakter van een literair debat. De groep waarvan zij deel uitmaakten had juist bekendheid gekregen doordat de dichters zich ver van de politiek hielden. Ze kozen voor een hermetische poëzie, die in de DDR niet voor de hand lag, poëzie waarin de individuele verwerking van ervaringen werd onderzocht en waar de autoriteiten verder geen last van hadden.
Dat was het uitgangspunt dat Elke Erb ook later nog altijd aansprak. ‘Als je je met politiek bezig houdt, bepaalt de tegenstander het spel. Dat wilde ik niet. Poëzie moet niet reactief zijn. Ik wil graag zelf bepalen wat ik doe. De aanval die nu plaatsvindt van de kant van de politiek, het verwijt van navelstaarderij: dat deden de stalinisten al.’
De schrijvers die Anderson de laatste maanden hebben aangevallen, zoals Lutz Rathenow, vond Erb nog altijd middelmatig. ‘Als zij nu zeggen dat Anderson een slechte dichter is, dan zegt mij dat niets.’

Grauzone

Gevallen dino’s in Treptow

Andersons uitgeverij Galrev Verlag had na de val van de Muur nog behoorlijk lang zijn oprichter gesteund. Zolang Anderson zelf nog zijn betrokkenheid bij de Stasi ontkende, was er voor het personeel weinig reden om aan hem te gaan twijfelen. De dichter werd in het Westen natuurlijk niet voor niets als een charismatische persoonlijkheid afgeschilderd.
Maar toen de beschuldigingen concreter en concreter werden, haakten er steeds meer aanhangers af. ‘Hij heeft alle handen die wij naar hem hadden uitgestoken, afgehakt,’ zei Klaus Michael (32) me, die inmiddels de nieuwe bedrijfsleider van de uitgeverij was.
Ik had Klaus Michael opgezocht in het inmiddels verbouwde kraakpand in de Lychenerstrasse waar de uitgeverij en het daaraan gelieerde café sinds anderhalf jaar gevestigd waren en hij vertelde me daar met spijt hoe hij nog niet zo lang geleden een groot artikel in de Berliner Zeitung had  geschreven, waarin hij het ondubbelzinnig voor Sascha Anderson had opgenomen, ‘Ik ben daardoor nu volstrekt ongeloofwaardig geworden.’
Te elfder ure hadden de auteurs van de uitgeverij nog geprobeerd te redden wat er te redden valt maar na drie vergaderingen moest er een persverklaring worden uitgegeven waarin de uitgeverij zich nu openlijk distantieerde van Sascha Anderson en zijn eveneens door de Stasi besmette plaatsvervanger Rainer Schedlinski.
Er werd nu volledige opening van zaken gegeven tegenover de boekhandels en er werd een schrijversraad opgericht die het bedrijf met raad en daad terzijde zou staan.
Zo hoopte men de crisis te boven te kunnen komen. ‘Niemand doet in deze tijd graag zaken met een Stasi-uitgeverij,’ zei Michael me. ‘We hebben hier zeven mensen in dienst wier existentie onmiddellijk in gevaar is.’
Maar het was tevergeefs. Kreeg Galrev in 1991 nog veel opdrachten van galeries en musea die hun drukwerk graag door een progressief en technisch zeer geavanceerd bedrijfje lieten vervaardigen, vanaf oktober van dat jaar werd het stil.
Ook het café dat erbij hoorde, bleef leeg. ‘Het enige dat we hier nog zien zijn groepjes Westberlijnse studenten die eens poolshoogte komen nemen. Kijken of ze Anderson zien. Na één kopje koffie verdwijnen ze weer.’

Niet het minste probleem bij de nieuwe koers van Galrev was dat Anderson, net als Schedlinski, nog altijd mede-eigenaar was van het bedrijf. Hij was zelfs een van de belangrijkste financiers. Volgens kwade tongen was het bedrijf misschien zelfs nooit meer geweest dan een werkverschaffingsproject voor ex-Stasi-medewerkers.
Maar daar was Klaus Michael het niet mee eens: ‘Het paradoxale is dat men de literatuur van de Prenzlauerberg nu met behulp van de Stasi alsnog kapot probeert te maken,’ zei Michael. De bedrijfsleider had de indruk dat vanuit het Westen een hetze werd gevoerd die alle dichters van de DDR nu opeens ‘criminaliseerde’. Hij vergeleek het met de inquisitie. ‘Hier wordt een volk vernietigd.’

Hoe krampachtig Galrev nog probeerde te verdedigen wat er was, de toekomst zag er somber uit. Toen de uitgeverij eenmaal ten onder ging, verdween daarmee ook een bepaald soort literatuur. Galrev was nog de enige uitgeverij die nog minder toegankelijke poëzie in grote oplagen uitgaf. In het Westen loonde dat volgens Michael al niet meer.Het meest zou de uitgeverij nog geholpen zijn als ze de boeken van Sascha Anderson maar meteen radicaal uit het fonds zouden verwijderen. Maar daar voelde niemand nog voor.
Klaus Michael: ‘De fout van het socialistisch realisme was nu juist dat men zich afvroeg of een slecht mens wel goede liefdesgedichten kon schrijven. Het vreemde is dat de burgerlijke kritiek op Anderson nu plotseling hetzelfde zegt. De Westduitse feuilletons zetten de ideologie voort die wij net achter ons hebben gelaten. Als mens zegt Sascha me niets meer. Emotioneel laat hij me koud. Maar zijn teksten zal ik altijd blijven verdedigen. Hij wordt hier en daar misschien overschat, hij is een epigoon, maar dat geeft niet. Zijn werk verveelt nooit.’

Toen ik in Berlijn Sascha Anderson die maand belde om met hem een afspraak voor een interview te maken, kreeg ik alleen maar een antwoordapparaat te horen. Het noemde geen naam, alleen een telefoonnummer.
Ik sprak omslachtig mijn boodschap in en wachtte.
Niemand belde terug.

Een reportage over de Berlijnse dichterscene na de val van de Muur verscheen eerder in NRC Handelsblad van 31 januari 1992 

 

 

Geef een reactie