De zwarte Britse schrijver Caryl Phillips over slavernij: ‘Teruggaan naar je wortels heeft niets romantisch’
Door Reinjan Mulder
Door de succesvolle verfilming van het boek 12 years a slave door Steve McQueen dreigt het schuldcomplex van de Europese blanke lezer weer een stevige impuls te krijgen. Toch was het de zwarte Brits-Westindische schrijver Caryl Phillips (1958), wiens voorvader als slaaf uit Afrika werd gehaald, die mij er ooit op gewezen heeft dat er voor al het leed dat de slavernij onmiskenbaar met zich mee heeft gebracht nog niet zo makkelijk schuldigen zijn aan te wijzen.
Zelf verklaarde Phillips zijn voor een zwarte opvallend milde houding uit de Europese opvoeding die hij had gehad, in Engeland, waarheen zijn ouders uit de Caraïben verhuisden. Maar ook uit zijn zeldzaam grote kennis van de Europese geschiedenis moet daaraan hebben bijgedragen.
De verwijtende toon van veel zwarte Amerikaanse literatuur over de slavernij kon hem soms dan ook mateloos ergeren. In zijn eigen romans, zei hij, onderzocht hij liever zijn eigen verwarring over zijn afkomst.
‘Ik wil in mijn romans gebeurtenissen beschrijven die tot onze gemeenschappelijke erfenis behoren,’ zei Caryl Phillips me in 1991, toen ik hem in zijn huis in in Londen opzocht. ‘In de geschiedenisboeken gaat het meestal over mensen die succes hebben gehad, de mensen met de luidste stemmen. Maar ik wil dat er ook wordt geluisterd naar mensen zoals ik, die over de andere kant van de medaille schrijven.’
Voor sommige van zijn boeken deed hij eerst uitvoerig archiefonderzoek. ‘Als ik iets in de archieven ontdek, kan ik daar een academisch artikel over schrijven dat alleen in sommige universiteitsbibliotheken te vinden is, maar ik schrijf liever een roman. Daarin laat ik de feiten zien, maar ik maak er ook een verhaal omheen, met interessante personages die de lezer nog iets leren. Op die manier zal hij, hoop ik, nooit meer hetzelfde over de geschiedenis denken.’
Caryl Phillips was in 1991 een van de opvallendste namen op het lijstje met beste jonge schrijvers dat het tijdschrift Granta had gepubliceerd. Na V.S. Naipaul was hij de eerste Westindiër die weer een vooraanstaande rol leek te gaan spelen in de Engelse literatuur.
Toch was Phillips, net als Naipaul trouwens, niet zonder meer als West-indiër te klasseren. Zijn ouders kwamen van de Caraïben, en de zes boeken die Caryl Phillips toen al gepubliceerd had, gingen ook alle zes over typisch Westindische thema’s als verhuizing en verplaatsing: ‘passages’. Wat gebeurt er als mensen in een andere omgeving terecht komen? Hoe passen ze zich aan? Welke mechanismes ontwikkelen ze om te overleven?
Maar het opvallende van Phillips was, dat hij daarbij niet in de gebruikelijke ‘zwart-wit’ patronen verviel.
Net als V.S. Naipaul was Caryl Phillips ook uiterst sceptisch over het proces van dekolonistatie in het Westindische gebied waar hij vandaan kwam. Wanneer hij over de achttiende-eeuwse slavenhandel schreef, weigerde hij daarbij de Engelse handelaren als geldbeluste schurken af te schilderen. En waar hij het dagelijks leven in de voormalige Britse kolonieen beschreef, kon hij evenveel begrip opbrengen voor individuele blanken als voor zwarten. ‘Ik wil laten zien’ zei hij, ‘dat de geschiedenis niet zo eenvoudig is als veel geschiedenisboeken beweren.’
Ook in zijn stijl en de opbouw van zijn boeken had Caryl Phillips niets van een Westindische verteller. Hij schreef in zijn boeken een gedegen literair Engels met een grote souplesse en een uitzonderlijke woordenschat, en hij moest niets hebben van doorlopende verhalen die vaak met de orale tradities worden geassocieerd. Veel van zijn boeken waren geschreven als drie- of vierluik, waarin afwisselend verschillende personages uit verschillende landen naar voren kwamen. Aan de lezer werd daarbij overgelaten te beoordelen of en hoe iedereen met elkaar in verband staat.
Ook het perspectief dat hij kiest wisselde vaak. De ene keer was er een blanke aan het woord en de andere keer een zwarte. Het begrip wereldliteratuur dat lange tijd voor een bepaald soort grote klassieken stond, kreeg daardoor een geheel nieuwe betekenis. Bij de boeken van Phillips kreeg je het gevoel getuige te zijn van een paar eeuwen wereldgeschiedenis.
Vooral in zijn latere romans schreef Phillips met veel inlevingsvermogen over de Europeanen die zich met de handel en de tewerkstelling van slaven hebben bezig gehouden. Het die zomer verschenen Crossing the River liet bijvoorbeeld zien dat ook de kapiteins en de matrozen van de slavenschepen niet altijd te benijden waren en dat de Afrikanen waarschijnlijk even hard aan de slavenhandel hebben meegedaan als de Europeanen. En in zijn meest bekende roman, Cambridge, vertelde de Engelse vrouwelijke hoofdpersoon zo oprecht over het goede leven van de slaven in hun dorpen, dat je bijna heimwee naar de vorige eeuw zou krijgen.
Over Cambridge zei hij: ‘Het zou misschien makkelijker zijn geweest om het verhaal alleen door de ogen van een rietkapper te laten zien. Als ik daar op de Westindische eilanden was opgegroeid zou ik dat misschien ook wel hebben gedaan. Maar ik, als Europeaan, kon het niet. Ik wilde het verhaal vertellen uit verschillende gezichtspunten, zonder een van de partijen de schuld te geven.’
In veel Amerikaanse zwarte literatuur was het toen nog gangbaar om de blanken voor alles verantwoordelijk te stellen, vertelde hij me toen ik hem in Londen sprak. Maar zo eenvoudig is het volgens hem nooit geweest. ‘Wat is er indertijd in Afrika gebeurd? Een broer verkocht een broer, een vader verkocht zijn kinderen. Daar kwam de handel vaak op neer.’
Phillips vertelde dat er ook in Afrika steeds meer onderzoek werd gedaan naar de rol die de Afrikanen in de slaventijd hebben gespeeld. ‘Toen ik in 1990 in Ghana was om me te documenteren voor mijn laatste roman, kwam ik een onderzoeker van de universiteit tegen die me zijn excuses aanbood. Ik vroeg waarvoor. Hij zei dat er in vroeger eeuwen nooit Europeanen naar Afrika zouden zijn gekomen om slaven te kopen, als daar geen mensen waren geweest die slaven verkochten.’
Phillips’ voorvader is waarschijnlijk door de Engelsen naar het Carabisch gebied gebracht, maar de voorvader van de Ghanees kan hem hebben verkocht. Het bevestigde hem nog eens in zijn idee hoe gecompliceerd het vraagstuk van de slavernij was. ‘Het is ermee begonnen dat er in Afrika in de zeventiende eeeuw een groot aantal stammen woonde dat onderling oorlog voerde. Als er krijgsgevangenen werden gemaakt, waren er voor zo’n stam maar twee mogelijkheden: de overwonnenen werden gedood of verkocht. Vandaar is het dan maar een klein stapje om te besluiten voortaan oorlog te gaan voeren om zo aan krijgsgevangenen te komen die verkocht kunnen worden. Met het geld dat daarmee werd verdiend konden de Afrikanen weer wapens en werktuigen kopen.’
Zoals zwarten zich geen slachtoffers moeten voelen, zo moeten witten zich nu niet schuldig voelen, vindt Phillips. ‘Zo ging het in die tijd nu eenmaal.’ Hij ergerde zich dan ook aan de verwijtende toon van veel zwarte Amerikaanse literatuur. ‘Daar spreekt een sterk gevoel van onrecht uit. Dat is typisch Amerikaans. Er is daar ook nog steeds een sterke lobby die vindt dat er schadevergoeding moet worden betaald voor het leed dat de zwarten in vorige eeuwen is aangedaan.’ Voor Phillips ging dit volstrekt aan de feiten voorbij.
Caryl Phillips debuteerde in 1983 op 27-jarige leeftijd met de roman The Final Passage. In dat boek beschreef hij hoe een jong Westindisch gezin aan het eind van de jaren vijftig de boot neemt naar Engeland. Op het eilandje waar ze wonen is geen werk, en het moederland lokt.
Daarna publiceerde hij in hoog tempo meer romans en een reisboek. In A State of Independence (1986) keert een Westindier in de jaren zestig terug naar zijn geboorte-eiland, op het moment dat daar de onafhankelijkheid wordt uitgeroepen. In het reisboek The European Tribe (1987) beschreef Phillips zijn ervaringen in Engeland en een aantal Europese landen. In Higher Ground (1989) verbond hij de teleurstellingen van drie migranten in verschillende delen van de wereld. In Cambridge (1991) gaat de dochter van een negentiende-eeuwse Engelse plantage-eigenaar in haar eentje een kijkje nemen op de Westindische suikerplantage van haar vader. En Crossing the River (1993) eindigt ermee dat een zwarte Amerikaanse soldaat tijdens de Tweede Wereldoorlog op een basis in Midden-Engeland belandt. Hij begint daar een verhouding met een vrouw uit een naburig stadje, en verwekt een kind bij haar.
Phillips kwam op het idee voor dit laatste boek nadat hij had ontdekt dat de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog niet een maar twee legers naar Europa stuurden: een zwart leger en een blank leger. Die twee legers bleven gedurende de oorlog volstrekt gescheiden. ‘Het was voor mij een verbijsterende ontdekking. Je vecht samen voor hetzelfde land, maar je mag niet samen eten.’ Hoe meer hij erover las, des te vreemder het werd. Zo kwam hij erachter dat Churchill aanvankelijk alleen het blanke leger in Engeland had willen hebben. ‘Hij was bang voor rassenrellen.’ Achteraf bleek dat allemaal erg mee te vallen. Phillips: ‘De Engelsen waren tegenover de zwarten juist heel tolerant.’
Phillips besloot het leven van een zo’n zwarte soldaat tot uitgangspunt voor een roman te maken. Wat gebeurt er als zo’n man een verhouding aangaat met een vrouw uit Midden Engeland? Hij vond dat echter niet genoeg. Hij wilde ook laten zien waarom er zwarte soldaten in Amerika zijn. Wat hun voorgeschiedenis is. Daarom liet hij het verhaal over de soldaat voorafgaan door fragmenten uit vroegere eeuwen, waarin de voorouders van de soldaat voorkomen, of mensen die dat zouden kunnen zijn.
Wat Phillips op deze manier wilde aantonen is hoe de cirkel in een paar eeuwen gesloten is. In Midden Engeland vertrekt een kapitein om slaven te gaan kopen, hun kinderen zwermen vanuit Amerika verder uit over de wereld, en een van hun nazaten landt tenslotte weer in Engeland waar hij zich met een Engelse inlaat. Phillips beseft dat hij het boek op deze manier nogal gecompliceerd heeft gemaakt, maar volgens hem kan dat niet anders. ‘Ik denk dat zo’n verhaal de Tweede Wereldoorlog beter illustreert dan het gangbare verhaal dat de Amerikanen hier plotseling na Pearl Harbour naar toe kwamen. Ik heb het abstracter willen maken, gedurfder.’
Caryl Phillips’ achtergrond vertoont grote verwantschap met het gezin dat wordt beschreven in zijn debuut The Final Passage. ‘Dat was het soort reis dat mijn ouders maakten,’ zegt hij over de verhuizing van het jonge echtpaar met hun baby naar Engeland. Hij werd in 1958 op het Westindische eilandje St. Kitts geboren, en net als in de roman werd hij direct na zijn geboorte, twaalf weken oud, mee naar Engeland genomen. Phillips: ‘De titel van het boek The Final Passage is ironisch bedoeld. Het gezin dat ik beschrijf, wil juist niet voorgoed weg. Als ze op de boot gaan, zijn ze er van overtuigd dat het maar tijdelijk is. In die tijd dacht iedereen dat hij wel weer terug zou gaan. Maar niemand deed het uiteindelijk.’
Phillips wilde in zijn debuut het contrast laten zien tussen het leven op de Westindische eilanden en dat in Engeland. ‘Als je het zou verfilmen, zou je het eerste deel, dat op het eiland speelt, in technicolor doen, met veel felle kleuren. En het tweede deel, wanneer het gezin in Engeland is, zou in zwart wit moeten, zodat de koude, regenachtige, winterse sfeer goed uitkomt.’ Hij wilde de verwachtingen schetsen waarmee veel Westindiers in de jaren vijftig naar Engeland zijn gekomen en wat daar van uitgekomen is. ‘Wat velen niet weten is dat de meesten van hen volstrekt vrijwillig hier kwamen. Ze hadden niets van de huidige vluchtelingen of asielzoekers. Engelse bedrijven wierven in die tijd actief personeel onder de Westindiers. Er was hier een groot tekort aan arbeidskrachten. Mijn ouders hadden bootkaartjes aangeboden gekregen van het bedrijf waar mijn vader ging werken en we kregen ook meteen een huis.’
In zijn non-fictieboek The European Tribe heeft Phillips onder meer zijn herinneringen opgenomen aan zijn jeugd als zwarte in Engeland. Daaruit wordt duidelijk dat hij aanvankelijk niet goed kon aarden in zijn blanke omgeving. Hij had weliswaar vanaf zijn geboorte de Britse nationaliteit, zijn vader had een baan bij de Britse spoorwegen en hij kreeg hij een gedegen Engelse opvoeding op scholen waar hij het voorgeschreven schooluniform droeg – na zijn eindexamen mocht hij wegens zijn uitstekende resultaten zelfs studeren in het centrum van de macht, Oxford. Maar het bekwam hem allemaal slecht. Hij schrijft hoe hij vanuit Oxford steeds vaker een avondje naar Londen ging, waar hij de buurten opzocht waar veel zwarten woonden: ’to plug into black life’. Hij bezocht de cafe’s rond Ladbroke Grove en Shepherd’s Bush, tot hij diep in de nacht in Brixton belandde. Met de eerste trein reisde hij dan terug naar Oxford, nog net op tijd voor het college zestiende-eeuwse Engelse lyriek.
Een reis door Amerika in 1979 haalde hem uit zijn impasse. Daar begon hij de zwarte schrijvers te lezen die hem bewust maakten van zijn moeilijkheden. ‘Kranteartikelen en documentaires op de televisie begonnen over het “probleem’ van de zwarte opstandige jeugd te berichten, en ik had sterk het gevoel dat dit mijn werkterrein moest zijn, in plaats van de theorieen en tegentheorieen over Shakespeare en Miltons latere dichtwerk.’ Hij besloot “de confrontatie met zijn eigen verwarring’ aan te gaan en ook schrijver te worden.
Caryl Phillips woonde, toen ik hem opzocht, in de directe nabijheid van Shepherd’s Bush. In 1985, na het verschijnen van zijn eerste boek, kon hij hier een huisje met een tuintje kopen, dat hij inmiddels had gerenoveerd. ‘Het prettige van deze buurt is dat de mensen op straat niet meteen aan je kunnen zien waar je vandaan komt,’ zegt hij als we door een van de hoofdstraten van de buurt lopen. De wijk is een toonbeeld van een gemengde cultuur. Aan de ene kant van de weg kun je de welgestelden vinden die in peperdure koopwoninkjes wonen, en aan de andere kan staan de blokken met gesubsidieerde huurwoningen van de migranten. Op straat komen ze elkaar tegen. Dure restaurants grenzen aan snackbars.
Hij was net weer terug uit Amerika. Hij verontschuldigde zich voor de chaos in zijn achtertuin. Het komende collegejaar was hij, net als twee jaar eerder, writer in residence geweest op het prestigieuze Amherst College en hij kwam alleen nog maar af en toe even thuis om de post te lezen en rekeningen te betalen. In zijn woonkamer hing naast een aquarel van de caraibische dichter en nobelprijswinnaar Derek Walcott, pontificaal een oude kaart van zijn geboorte-eiland.
St. Kitts, vertelde Phillips trots, was de eerste Westindische kolonie van Engeland. In 1493 werd het al door Columbus ontdekt, maar pas in 1623 werd het door de Engelsen gekoloniseerd. Het stond bekend om zijn vruchtbaarheid. De Engelsen hebben er in hun rijke jaren grote hoeveelheden suiker vandaan gehaald.
Phillips vertelde hoe hij in de jaren tachtig serieuze pogingen heeft gedaan om zich weer op het eiland te vestigen. Hij was er in zijn studietijd al een paar keer geweest en na het verschijnen van zijn eerste boek heeft hij er een jaar lang daadwerkelijk gewoond, maar het was geen succes. ‘Ik vond het belangrijk om terug te gaan, en contact te leggen met de wereld waar ik geboren ben. Maar ik ontdekte al gauw dat ik anders was. Ik verveelde me. Het is een eiland van tien bij twintig kilometer. Er zijn geen verkeerslichten, er is maar een bioscoop, en niet een theater. Ik merkte dat ik een stadsmens geworden was. Daar was niets aan te doen. Hier in Londen kan ik kranten uit tien verschillende landen kopen, maar in St. Kitts is helemaal niets, geen goede televisie, geen boekwinkel.’
Phillips wist natuurlijk van tevoren dat hij het moeilijk zou krijgen. ‘Maar ik had het romantische idee dat ik daarmee zou kunnen leven. Ik merkte echter dat er niets romantisch aan is, om terug naar je wortels te gaan.’ Voor zijn schrijversschap was zijn verblijf echter een nuttige ervaring. ‘Ik zag voor het eerst, bij mezelf, hoe iemand zich in dergelijke omstandigheden probeert te redden. De strijd die ik moest voeren om me te handhaven, heeft diepe indruk op me gemaakt.’ Daar kwam bij dat hij op St. Kitts voor het eerst een duidelijk beeld kreeg van Engeland. Het stelde hem in staat zijn mening over zijn land onder woorden te brengen.
In A State of Independence, zijn tweede roman, geschreven tijdens zijn verblijf op St. Kitts, had hij laten zien hoe een man die na twintig jaar terugkeert naar zijn geboorte-eiland soortgelijke problemen ondervindt. In zijn hoofd heeft hij voorstellingen van het eiland die op geen enkele manier met de werkelijkheid overeenkomen. ‘Een dergelijke terugkeer, na zoveel jaren, is altijd een ramp’ zei Phillips, ‘omdat je nu eenmaal nooit echt terug kunt. Je bent immers nooit meer dezelfde die je was.’
Het boek speelt zich af in de jaren zestig, in de week dat de onafhankelijkheid van het eiland zal worden uitgeroepen. De man is uit Engeland teruggekomen om zich verdienstelijk te maken voor zijn land, maar hij merkt al gauw wat voor afstand er tussen hem en de eilandbewoners is ontstaan. Zijn moeder wil hem niet meer opnemen en een jeugdvriend blijkt zich met veel ambitie en chicanes in de plaatselijke politiek te hebben gestort. Terwijl hij steeds Europeser is geworden, zijn zijn vroegere vrienden steeds Amerikaanser gaan denken. ‘Je moet je realiseren dat wij nu op Amerika gericht zijn,’ zegt zijn jeugdvriend. ‘Wij leven onder de adelaar. Jij denkt misschien dat dat niet zo mooi is, maar dat Engeland van jou heeft hier nooit iets anders gedaan dan halen, halen, halen.’
Het interview met Caryl Phillips waarnaar wordt verwezen, verscheen eerder in NRC Handelsblad van 10 september 1993.