Nazi-kunst in het Gemeentehuis? Jan van Anrooy (1907-1988) en de NSB

Mijn ouderlijk huis in Geldermalsen, kort nadat het buurhuis door de Duitsers is opgeblazen uit wraak voor de spoorwegstaking (foto Carl Hulscher, 1945, Verzetsmuseum Amsterdam)

Door Reinjan Mulder
UPDATE  juni 2021 – Dit wordt een moeilijk verhaal, maar het moet een keer verteld worden. Sommige mensen zijn voor het leven gevormd door hun katholieke jeugd, andere zijn zo gereformeerd opgevoed dat ze die achtergrond nooit meer kwijt raken, en zo ben ik opgegroeid met verhalen over ‘het verzet’. Mijn vader stamt uit een familie van overtuigde sociaal-democraten die in de oorlog niet voorop liep bij het plegen van heldendaden, maar de vader van mijn moeder, mijn opa Carl Hulscher (1900-1991), was tijdens de Bezetting actief in de (illegale) CPN. Mijn moeder heeft dat altijd ontkend, maar zelf had hij het tot aan zijn dood over ‘de illegaliteit’, en dan ging het niet om de christelijke of koningsgezinde varianten daarvan, de Trouw-groep of Je Maintiendrai, maar om de communistische tak.
Mijn opa kende veel te veel mensen uit hun organisatie om daarin een buitenstaander te zijn geweest. Daan Goulooze, de centrale figuur binnen het Nederlandse Comintern-netwerk, was tot zijn dood met hem bevriend, vlak voor hij stierf, heb ik ‘Daan’ nog een keer in Geldermalsen ontmoet en zijn we met hem in Mariënwaerdt gaan wandelen. De gefusilleerde communistenleider Jan Postma had mijn opa goed gekend, iIn de jaren dertig waren mijn grootouders al bevriend met Jan en Annie Romein, en nooit ben ik vergeten hoe mijn vader op het eind van zijn leven vertelde hoe hij in 1944 bij zijn schoonvader thuis werd voorgesteld aan de communistische voorman A.J. Koejemans, die bezig was het bovengronds gaan van het communistische dagblad De Waarheid na de oorlog voor te bereiden. Mijn vader werd toen gevraagd om medewerker van de krant te worden. Zoiets was niet zonder risico, in 1944, en dit zou vast nooit zo informeel zijn gegaan als mijn opa zomaar een kennis van Koejemans was geweest.

Voorjaar 1945, het verzet plakt in de Lekstraat bulletins van De Waarheid aan. Foto van mijn opa Carl Hulscher uit ‘De tweede wereldoorlog in honderd foto’s’, Zwolle, 2020.

Voor die grootouders van mijn moederskant is de oorlog ook nooit voorbijgegaan. Mijn oma, Suus Hulscher-Canté, heeft tot aan haar pensioen in 1960 bij de Stichting ’40-’45 gewerkt,  waar ze met al haar inzet wezen en weduwen van gefusilleerde verzetsstrijders bijstond. Een avondje televisie kijken bij mijn oma en opa stond in de jaren zestig en zeventig dan ook garant voor boosheid en opwinding over de ‘schoften’ van toen, die weer over het scherm paradeerden ‘alsof er niets was gebeurd’.
Maar pas bij mijn opa’s crematie, op Westgaarde in 1991, werden mijn vermoedens bevestigd. Dunya Breur, dochter van de gefusilleerde Spanjestrijder en verzetsman Krijn Breur, kwam toen onaangekondigd naar voren om mijn opa Carl vanwege zijn lidmaatschap van de illegale CPN als ‘moedig’ mens te prijzen.
Er viel toen een stilte, herinner ik me. Wie was deze vrouw? Later maakten we kennis. Dit was dus Dunya, de dochter van Krijn en Aadje Breur, over wie ik al zo vaak had gehoord.

Door deze achtergrond en alle emoties die daarbij naar boven konden komen, ben ik van de weeromstuit altijd een beetje allergisch geweest voor een term als ‘moed’, en zeker voor het begrippenpaar ‘goed’ en ‘fout’. Ik heb de oorlog niet meegemaakt, en die van mijn ouders en grootouders hoef ik niet nog eens over te doen.
Maar soms is dat niet zo makkelijk. Op 28 augustus 2013 was ik met mijn zusje Els op bezoek in het Gemeentehuis in onze geboorteplaats Geldermalsen. Mijn moeder was  overleden en wij stonden voor de taak de omvangrijke collectie schilderijen van mijn vader die zij twaalf jaar lang beheerd had, onder dak te brengen. Mij leek het wel mooi om een paar schilderijen die mijn vader in en rond Geldermalsen had gemaakt, aan de gemeente te schenken waar hij meer dan vijftig jaar met veel genoegen had gewoond. Niet zo lang voor mijn moeders dood had hij – postuum – nog een bescheiden tentoonstelling gekregen in het Gemeentehuis en we vonden het wel passend om ook keer iets terug te doen. Ook het Gelders Landschap, het Letterkundig Museum, het Regionaal Archief Rivierenland, het Spoorwegmuseum en het Flipje- en Streekmuseum in Tiel hadden werk van hem gekregen, en in het Gemeentehuis spraken we daarover met de PvdA-wethouder van Cultuur Wim Hompe.
Wethouder Hompe vond ons aanbod, zei hij, een sympathiek en mooi gebaar. Hij ging er werk van maken.
Bij het weggaan vroeg ik hem nog of het schilderij dat ik bij hem aan de muur had zien hangen en dat mij steeds meer fascineerde, soms van Jan van Anrooy was. De pasteuze, Soutine-achtige penseelstreek kwam me bekend voor.
Hij had geen idee, zei de wethouder van Cultuur van Geldermalsen – we zijn hier in de Betuwe. Maar toen hij het doek van de muur haalde, bleek ik gelijk te hebben: het Betuwse boerentafereel was inderdaad door Jan van Anrooy geschilderd.

Reijer Murman, Klaprozenveld. Ca. 1955. Particuliere collectie.

Ik schrok. De Betuwse schilder Jan van Anrooy (1901-1988) was, zolang ik me heugen kan, iemand die bij ons thuis, en niet alleen daar, werd aangeduid als ‘goed fout’. Tijdens mijn jonge jaren in Geldermalsen had je drie landschapschilders van naam in de (toen nog Neder-)Betuwe: mijn vader Piet Mulder (1919-2001), de iets oudere, uit een kunstenaarsfamilie stammende Reijer Murman (‘Oom Reijer’ voor ons, 1908-1981) en deze Jan van Anrooy. Van deze drie is Van Anrooy de enige die ik nooit heb ontmoet, wat ook niet zo gek is, omdat hij na de oorlog naar Zuid-Afrika is uitgeweken, waar hij een functie in de culturele sector kreeg, en toen hij jaren later weer terug kwam naar de Betuwe, woonde ik al lang en breed in Amsterdam.
Van deze drie Betuwse schilders, die wel eens – half ironisch, mag ik hopen – ‘de grote drie’ werden genoemd, had in ieder geval mijn vader zich tijdens de oorlog – naar huidige maatstaven – redelijk gedragen, voor zover ik weet. Hij zat niet in het actieve verzet, maar gaf in september 1944 wel gehoor aan de stakingsoproep voor spoorwegpersoneel van de Nederlandse regering in Londen, wat natuurlijk niet zonder gevaar was. Hij dook onder, en werd sindsdien elke week door ‘de bankiers van het verzet’ van geld en voedselbonnen voorzien. Terwijl de Duitsers in 1944 het huis tegenover ons latere huis op Tuindorp met de grond gelijk maakten, omdat daar over de spoorwegstaking was vergaderd, zat mijn vader bij zijn ouders verstopt en werd hij acht maanden lang onderhouden uit het fonds van de Van Halls.
Ook Reijer Murman, hoorden we thuis, was tijdens de oorlog de kwaadste niet geweest, al bestond zijn schoonfamilie uit actieve NSB’ers. Maar Jan van Anrooy, ja, die was door en door ‘fout’ geweest. Jan van Anrooy was geen meeloper, zoals duizenden anderen tijdens de Bezetting, geen wegkijker, en hij was ook geen naïeve collaborateur. Nee, hij was zelfs niet een van die eenvoudige WA’mannen of meeloop-NSB’ers geweest die in die vijf bezettingsjaren actief waren. Jan van Anrooy liep, waar het om de nazi-ideologie en om deutschfreundlichkeit ging, demonstratief vooraan.
Jan van Anrooy, zo blijkt ook uit alle literatuur van die tijd, was een van de ideologen binnen de – gelijkgeschakelde – cultuursector geweest, een man die de nieuwe, nationaal-socialistische cultuurpolitiek van de nazi’s in Nederland met vast omlijnde theorieën en onversneden nazi-propaganda hielp vormgeven en uitdragen. Inderdaad ‘goed fout’ dus, in de woorden van mijn vader.

Wansmaak en gezonde kunst, tentoonstelling in het Kunsthuis in 1943

Wansmaak en gezonde kunst, tentoonstelling in Jan van Anrooy’s Kunsthuis, 1943

De verhalen die na de oorlog in de streek en elders over hem de ronde moeten hebben gedaan, kloppen ook allemaal. Toen in 1978 Hans Mulder’s (geen familie) proefschrift Kunst in crisis en bezetting uitkwam, ik werkte toen op het criminologisch instituut Bonger in Amsterdam, werd Jan van Anrooy daarin al niet alleen beschreven als de vertegenwoordiger van de NSB in de – gelijkgeschakelde – bovengrondse kunstwereld tijdens de Bezetting, hij is daar ook als leider van het door Seyss Inquart opgezette Nederlandse Kunsthuis aan het Amsterdamse Rokin. Jan van Anrooy moet zelfs een van de topfiguren in het in 1942 opgezette ‘beeldende kunst-gilde’ van de Kultuurkamer zijn geweest, naast de al even besmette schilder Ed Gerdes.
Dat Kunsthuis en het ‘Schildersgilde’ waren nog wel wat verwerpelijker dan de soms nogal naïeve NSB. Hun doel was niet alleen om een ‘nationale’ Nederlandse cultuur te bevorderen, maar om de – volgens de nazi’s – goede en slechte (‘ongezonde’, ‘ontaarde’,’kitsch’) kunst van elkaar te scheiden, om daarna hun ‘goede kunst’ ruim te kunnen tonen en subsidiëren.
In mijn boekenkast staat nog altijd de – stukgelezen – handelseditie van Hans Mulder’s proefschrift, waarin mijn vader de uitnodiging heeft opgeborgen voor een postume verkooptentoonstelling van de oud NSB’er Jan van Anrooy in Geldermalsen. Met zwarte vulpen heeft hij daarop in 1998, tien jaar na Van Anrooy’s dood, de belastende feiten geschreven die in het boek van Hans Mulder te vinden zijn, compleet met hun vindplaatsen:

NSB’er Jan van Anrooy – 162
Van Anrooy hield lezing voor kunstgildes – 165
Ned. Kunsthuis – J. van Anrooy was waarnemend leider van

De uitnodiging voor de tentoonstelling, zie ik, was aan mijn vader verzonden namens de weduwe van de schilder, Lily van Anrooy-van Eck, en de opening zou worden verricht door, schrik niet, de Geldermalsense burgemeester: Mr. S.W. van Schayck.
Je gelooft het niet: een burgemeester die zonder commentaar 53 jaar na de oorlog opeens een illustere NSB’er huldigt.

Piet Mulder, Gezicht op Geldermalsen, olieverf op doek, 1988. In 2013 aan de Gemeente Geldermalsen geschonken, maar weer geretourneerd nadat er een rel om Jan van Anrooy was uitgebroken. Inmiddels geveild ten bate van de Stichting Kunst en Cultuur West-Betuwe.

Waarin de Betuwse cultuurpolitiek groot kan zijn. Waarom zou zoveel jaar na de oorlog een officiële, Geldermalsense burgervader nu aan zoiets meewerken, vraag je je af. Zou hij echt van niets hebben geweten?
De ‘gezonde’ kunst waar Van Anrooy en zijn Nederlandse Kunsthuis voor stonden, was niet mis geweest, al ste zijn krantenartikelen leest. Daar zijn inmiddels boeken over vol geschreven. De bloed-en-bodem kunst die Van Anrooy graag zag, moest gemaakt zijn door ‘ariërs’, wat wil zeggen dat joden, aziaten, halfbloeden of andere donker gekleurde mensen er niet aan te pas kwamen. En in de visie van Van Anrooy en de zijnen mocht hun ‘gezonde’ kunst maar ook liever niet al te modernistisch zijn. Laat staan abstract. De kunst die Jan van Anrooys Kultuurkamer propageerde, zo schreef hij, moest teruggaan op nationale, traditionele motieven zoals het authentieke, Nederlandse boerenland, of anders moest het kunst zijn die fraaie, klassieke lichamen toonde.
Vooral met dat boerenland wist kameraad Van Anrooy tijdens de Bezetting wel raad. In de krant van het nationaalsocialistische Nationaal Front legde hij in een paginagroot artikel bijvoorbeeld uit dat de kunst die voortaan in Nederland gemaakt moest worden, niet langer ‘ontaard’ (entartet) mocht zijn, maar, de ‘aard’ van het Nederlandse volk tot uitdrukking moest brengen. Geaarde kunst.
Het ging Van Anrooy’s Kultuurkamer en zijn Kunsthuis ook niet alleen om een nationalistische instelling bij de makers, het ging hem zeker zo veel om hun ‘verbondenheid met land en volk’, om hun Germaans historisch besef, om het ‘uitbannen van ontaarde, ongezonde, onnatuurlijke creativiteit’, en, ik citeer nog steeds Jan van Anrooy, om ‘een positief-Germaanse houding’, wat dat ook mag zijn.
Boeren op het land zoals Jan van Anrooy die graag schilderde of een lieflijk Hollands molentje pasten het beste in de politieke lijn van de Bezetter, maar een dikke, grijnzende satyr, zoals Picasso die graag maakte – zie de poster voor ‘Wansmaak en gezonde kunst’ in Jan van Anrooy’s Kunsthuis – dat kon nu voortaan niet meer, volgens Jan.

Het leven en werken van Jan van Anrooy vormt een interessant hoofdstuk uit de geschiedenis van de politiek geïnspireerde kunst tijdens de Bezetting en je zou willen dat je met Van Anrooy’s criteria in de hand zou kunnen vaststellen wat in de ogen van de bezetter nou precies ‘nazi-kunst’ is en wat niet.
Maar zo eenvoudig is dat niet. Want wie de kunstscene uit die tijd bekijkt, moet vaststellen dat er in de bezettingstijd ook overtuigde niet-nazi’s waren die aan de criteria van Van Anrooy voldeden, terwijl zijn Departement voor Volksvoorlichting en Kultuur (DVK) in Den Haag soms ook kunstenaars ondersteunde die niet voor 100% aan zijn criteria voldeden – en zelfs ook kunstenaars die voor zover wij weten geen overtuigde nazi’s waren. Kunstenaars konden zich soms al bij de Kultuurkamer inschrijven als ze alleen maar ‘arisch’ waren en enige naam hadden. De nazi’s waren behalve op ‘gezonde kunst’ ook op aanzien uit, op erkenning, op een ‘draagvlak’ in het ‘veld’ zoals dat nu zou worden genoemd. Daarvoor was het van belang dat er – zolang het geen joden, zwarten of aziaten waren – ook een paar bekende kunstenaars bij de Kultuurkamer zaten, naast overtuigde nazi’s en kunstzinnige kneuzen, die uit rancune over hun miskenning lid van de NSB geworden waren. Zoveel overtuigde nazi-adepten waren er in Nederland onder de interessantere kunstenaars niet.
Het gevolg van deze over elkaar schuivende definities is dat je nog niet altijd aan kunst uit de bezettingstijd kunt zien of het ‘nazi-kunst’ is of niet. Een de nazi’s welgevallige voorstelling alleen maakt van een schilderij nog geen nazi-kunst, zoals het ook geen noodzakelijke voorwaarde is: om nazi-kunst te maken hoefde je geen NSB’er of SS’er te zijn, of zelfs maar een sympathisant van deze clubs.
Een interessante vraag in dit verband is dan of iets nazi-kunst kan zijn, als we de mentaliteit van de maker niet kennen. Kun je uiteindelijk altijd aan de kunst zelf al zien of de maker ‘fout’ is (geweest) of niet? En: is die kunst daarmee dan ook meteen fout? Niet altijd, zou ik zeggen. Soms zit er een ironische laag in de kunst, die voor velerlei interpretatie vatbaar is.
En wat, als een overtuigde NSB’er en een vooraanstaand lid van de Kultuurkamer na de oorlog in zijn oude stijl door blijft schilderen, zoals Jan van Anrooy dat deed, zonder zich nog al te veel over zijn gedachtengoed te uiten? Houdt hij dan op nazi-kunstenaar te zijn?
Omdat Van Anrooy na de oorlog naar Zuid Afrika vertrok, waar hij exposeerde en werk verkocht, weten we – vooralsnog – niet wat hij daar al die tijd precies deed en dacht. Had hij daar contact met apartheids-apostelen? Schreef hij daar nog door aan zijn beruchte ‘Nationaal Front’ theorieën over kunst?

Hans Mulder kwam aan dit soort vragen in zijn proefschrift niet toe, en dat is hem ook verweten. Daarmee is de vraag wat nu precies nazikunst is, nog altijd niet beantwoord. Maar juist daardoor duikt hij wel steeds weer op, die vraag. Dat bleek wel toen mijn zusje en ik uit het Gemeentehuis in Geldermalsen terugkwamen. De Gemeente zat met de handen in het haar.

Ongezonde kunst? Else Berg, Gezicht op het Sarphati Park, 1942. Tijdens de Duitse bezetting mocht de joodse Berg niet meer exposeren. Zij stierf kort na het voltooien van dit schilderij in een concentratiekamp.

Ongezonde kunst? Else Berg, Gezicht op het Sarphati Park, 1942. Tijdens de Duitse bezetting mocht de joodse Berg (1877-1942) in Nederland al snel niet meer exposeren. Zij werd kort na het voltooien van dit schilderij opgepakt en in Auschwitz vermoord.

Wat intussen boven elke twijfel verheven is, is dat Jan van Anrooy in de oorlog een overtuigde aanhanger van het nationaal-socialistisch gedachtegoed was. In 1942 werd je niet zomaar leider van het Nederlandsche Kunsthuis. De Duitsers keken wel uit.
Ook om andere redenen hoeven we ons over het gedachtegoed van Jan van Anrooy tijdens de oorlog weinig illusies te maken. Hij vertegenwoordigde volgens Hans Mulder al in 1940 de NSB in de kunstwereld, hij had gestudeerd aan de Kunstacademie in Wenen, waardoor hij zowel de taal van Hitler als van de Oostenrijkse Rijkscommissaris voor Nederland Seyss-Inquart goed sprak – misschien kenden ze elkaar nog wel uit die tijd. En in de zomer van 1940, slechts twee maanden na de Duitse inval in Nederland, zo weten we van het NIOD, publiceerde hij bij Anton Musserts Nederlandse Nationaal-Socialistische Uitgeverij (Nenasu), waar ook een later ter dood veroordeelde oorlogshetzer als Max Blokzijl publiceerde, al een pamflet waarin hij betoogde dat het Nederlandse leger dat de Duitsers in de meidagen had proberen tegen te houden, vol communisten en statelozen had gezeten.
Jan van Anrooy maakte daarmee tijdens de Bezetting met terugwerkende kracht de Nederlandse divisies bij de Grebbeberg waarin hij zelf had meegevochten verdacht. Toen hij daarna door dit soort publicaties en door krantenartikelen een blikseumcarrière had gemaakt binnen de nazi-organisaties, bleef hij hun gedachtegoed nog lang met veel vuur uitdragen, bijvoorbeeld in de beruchte NSB-krant Volk en Vaderland. Ook daarna bleef Van Anrooy, voor zover bekend, loyaal de ideeën van zijn – na de oorlog tot 12 jaar vrijheidsstraf veroordeelde – DVK-chef dr. Tobie Goedewaaagen steunen. Van spijt of schaamte over zijn instelling en zijn voor niet-ariërs gevaarlijke activiteiten is tot op heden niets bekend.

Pas toen er vijftig jaar na de oorlog een tentoonstelling in het Betuwse Culemborg werd georganiseerd van de ‘grote drie’ landschapschilders uit de Betuwe, Piet Mulder, Reijer Murman en Jan van Anrooy, werd er, voor zover ik weet, wat meer geschreven over de kwalijke rol die Van Anrooy in de bezettingstijd had gespeeld. In de catalogustekst, van de hand van de Vianense museumconservator drs. Susanne Weide, werd toen voor het eerst expliciet op zijn positie als ‘foute’ kunstenaar gedurende de oorlog ingegaan.
Susanne Weide, die zich op verzoek van haar uitgever wat dieper in Van Anrooys verleden had verdiept en die in Vianen bij de erven van Arie Baggerman de nodige correspondentie van hem had ingezien, beschreef in haar boekje Drieluik aan de Linge hoe Jan van Anrooy voor zijn betrokkenheid bij de nationaal-socialistische kunstpolitiek na de oorlog tot 3 jaar interneringskamp was veroordeeld, en hoe hij daarna, na een voortijdige vrijlating en ondertoezichtstelling van de regering, naar Zuid Afrika was geëmigreerd.
In Nederland wisten kennelijk maar al te veel mensen van zijn kwalijke rol, waardoor hij een persona non grata moet zijn geworden. In 1953, lezen we bij Susanne Weide, had Jan van Anrooy nog even geprobeerd om schilderijen van de Zeeuwse watersnoodramp aan het Rijk te slijten, samen met Reijer Murman, maar die poging was niet aangeslagen. In de kunstwereld en bij de gezuiverde Nederlandse overheid werd Jan van Anrooy nog altijd met de nek aangekeken.
Misschien had hij in die jaren vijftig ook wel een expositieverbod in Nederland, en ging hij mede daarom naar Zuid Afrika. Zeker is dat hij in ieder geval krachtens een rechterlijke uitspraak nooit meer ambten of officiële functies mocht bekleden, en dat hij ‘rechtens’, zoals dat heet, uit het Nederlandse kiesrecht was ontzet.

In die trant werd er in 2005 dan ook hier en daar in de regionale pers over Jan van Anrooy geschreven. Sindsdien wist iedereen – of kon iedereen in de Betuwe weten – dat Jan van Anrooy na de oorlog een gevallen man was, voor wie in Nederland geen plaats meer was.
Iedereen, behalve kennelijk het naïeve Gemeentebestuur van Geldermalsen.
Zelfs in Zuid Afrika, zo had Susanne Weide tijdens haar onderzoek ontdekt, was Jan van Anrooy nooit meer van zijn besmette verleden los gekomen.  Zo was hij daar aanvankelijk bevriend geraakt met de Nederlandse schrijver Jan Greshoff, die zijn werk wel kon waarderen. Maar toen Greshoff uit Nederland over Van Anrooy’s oorlogsverleden had gehoord, zo schrijft Weide, was het voor hem gedaan met de vriendschap. Hoewel hij eerst nog had beloofd om een voorwoord voor een catalogus van Van Anrooy’s eerste tentoonstelling in Zuid Afrika te schijven, trok Jan Greshoff die toezegging ijlings weer in. Zijn kunst kon hij dan misschien nog wel mooi vinden, schreef Greshoff aan Van Anrooy, in een brief die Weide in haar catalogustekst citeert, maar zijn ‘karakter’ absoluut niet.
Ook Jan Greshoff wilde niets meer met Jan van Anrooy te maken hebben.

Wat te doen, daar, in augustus 2013, in het Gemeentehuis van Geldermalsen, voor dat schilderij van een man die zelfs in het Zuid Afrika van de jaren vijftig niet meer door de beugel kon?
Hier hing in het hart van de locale democratie kunst van iemand die wegens zijn ondemocratische houding onherroepelijk uit het kiesrecht was ontzet, die ervoor gevangen was gezet en en die in ieder geval een tijd lang ook geen openbare ambten of functies meer mocht bekleden.
Het voelde alsof ik op het Utrechtse stadhuis een portret van Mussert aan de muur zag hangen, zonder dat het College van B&W enig idee had wie deze Mussert was, en waar hij voor stond. Zo veel verschil in ideologie en houding was er niet tussen Mussert en Van Anrooy. Gedreven profiteurs van de nieuwe orde.
Ik wilde om wat ik hierboven schreef het woord ‘fout’ graag vermijden, maar ik vertelde wethouder Hompe toch maar voorzichtig dat Jan van Anrooy, de man van het schilderij in zijn kamer, een niet zo zuivere rol in de oorlog had gespeeld. En als ik het me goed herinner, verwees ik al summier naar zijn betrokkenheid bij de Nederlandse Kultuurkamer.
Dat alles bleek nieuw voor de wethouder. Daarom gaf ik hem – op zijn verzoek – het Culemborgse boekje uit 2005 te leen, Drieluik aan de Linge, met daarin de profielen van ‘de grote drie’. Dan kon hij het zelf nog eens nalezen.
Daarna leidde de wethouder ons gastvrij rond door het Gemeentehuis, en moesten wij constateren dat daar  zowaar een hele verzameling Van Anrooys aan de muren hing, tot in de kamer van de PvdA-burgemeester dr. M. de Vries aan toe. Veertien schilderijen, zo bleek later.
De ‘foute’ Jan van Anrooy was tijdens mijn afwezigheid niets minder dan de hof-schilder van mijn geboortedorp geworden! Ik wist niet wat ik zag.
Toen vier weken later, op 24 september 2014, het voltallige College van B&W van Geldermalsen in onze voormalige ouderlijke woning op atelier-bezoek kwam, hebben we daarover nog even doorgepraat. Wim Hompe – die mij mijn Culemborgse boekje tot de dag van vandaag nooit heeft teruggegeven – vertelde toen dat Van Anrooy de werken uit het Gemeentehuis moet hebben afgestaan in ruil voor wat geld van de Gemeente Deil, waar hij een tijdlang woonde. Hij was, naar het schijnt, bevriend geweest met de Deilse burgemeester Hans Kolff, die dit kennelijk allemaal onderhands voor zijn in ongenade gevallen vriend in orde had gemaakt.

En daar bleef het bij – tot die bewuste dag in de herfst van 2013. In een zogeheten ‘lezers-nieuws’-stukje in het Geldermalsens Nieuwsblad schreef ik toen iets over onze schenking aan de Gemeente, waarbij ik terzijde, in één of twee zinnen, de verbazing van mijn zusje en mij memoreerde toen wij aan de muren van het Gemeentehuis overal Van Anrooys zagen hangen, tot in de kamer van de Burgemeester toe.
In een paar woorden gaf ik toen ook aan waarom dat nogal schokkend was voor ons beiden, opgegroeid als wij waren met de verhalen over Jan van Anrooy. In haar openingstoespraak bij de tentoonstelling van mijn vader had de burgemeester vrij hoog opgegeven van het schilderij van Van Anrooy in haar kamer, en daarbij uitdrukkelijk onze twijfels bij die naam gememoreerd. Het leek me niet meer dan eerlijk en transparant om dan ook maar te melden waarom mijn zusje en ik bij die naam Van Anrooy onze twijfels hadden gehad.
Wat voor vlees had de Gemeente Geldermalsen met zijn hofschilder Jan van Anrooy eigenlijk in de kuip?
Vrijwel meteen daarop kwam bij het Nieuwsblad een boze reactie binnen van ene ‘Karel’ – waarom discussiëren rechtse mensen altijd anoniem? – die vond dat ik mijn terloops gedane beschuldiging aan het adres van Jan van Anrooy eerst maar eens met ‘hard bewijsmateriaal’ onderbouwen moest.
Jan van Anrooy, aldus deze ‘Karel’, zou in de oorlog juist pal hebben gestaan voor Nederland en alleen maar bij een ‘ministerie’ hebben gewerkt:

Een mooi gebaar van de familie Mulder. Dat nu na zoveel jaren alsnog behoorlijk zwaar en onnodig de aanval op de overleden Jan van Anrooij wordt ingezet is jammer. Op het toch veel omvattende internet is over diens verleden nauwelijks iets te vinden. Hij heeft in de oorlog tegen de Duitsers gevochten, is krijgsgevangene geweest en hij heeft ook op dat ministerie gewerkt. Dat wil nog niet zeggen dat hij aan de foute kant zat. Daarvoor kan ik nergens enig bewijs vinden. Ik daag de heer Mulder uit dat nog met hard bewijsmateriaal te onderbouwen.’

Nu weet u – eindelijk – waarom ik nu dit stuk schrijf.
Vooruit dan maar, ‘Karel’: al is het met tegenzin, ik neem je uitdaging aan.
Bij dezen het ‘harde bewijsmateriaal’, waarom je hebt gevraagd:

  1. Jan van Anrooy is niet alleen volgens mij maar volgens alle literatuur die er tot nu toe over hem verschenen is, een ‘foute’ kunstenaar geweest. Hij was een actief lid van de NSB en publiceerde propagandischte teksten in fascistische kranten als ‘Volk en Vaderland’ en pamfletten bij de NeNaSu-uitgeverij van Anton Mussert.
  2. Dat ‘ministerie’ waarover u schrijft, was geen ministerie maar een geslepen ambtelijke organisatie voor racistische, anti-semitische propaganda van de nazi’s, die onder toezicht stond van de Oostenrijkse Rijkscommisaris dr. Arthur Seyss Inquart. U kunt dat onder meer nalezen in het proefschrift over Tobie Goedewaagen, van dr. Bendien van Berkel.
  3. De Jan van Anrooy die op dat Departement voor Volksvoorlichting en Kultuur werkte, heeft, voorzover bekend, later ook nooit afstand van zijn nazistische verleden genomen. Tegenover de Vianense gemeentesecretaris Ary Baggerman bij wie hij een tijdje in huis woonde, liet hij na de oorlog weliswaar weten dat hij zich op het DVK en in het Kunsthuis voornamelijk tegen ‘kitsch’ had gekeerd – maar u en ik weten maar al te goed wat er in de nazi-tijd onder ‘kitsch’ werd verstaan. Zoals Hans Mulder in zijn proefschrift al aangaf: als er in de oorlog echt tegen kitsch gestreden moest worden, hadden ze beter bij de nazi’s kunnen beginnen. ‘Kitsch’ was in de ogen van de nazi’s niet wat wij nu ‘kitsch’ noemen, kitsch was alles wat joden, negers en modernisten aan kunst maakten.

 

NASCHRIFT I – april 2014/oktober 2018
Wat waren ze kwaad, in het Gemeenthuis… Hun eigen hofschilder door het slijk gehaald! Vooral toen ook de Volkskrant en later De Gelderlander en De Telegraaf over de zaak gingen berichten. De paar schilderijen die wij na de dood van mijn moeder aan de Gemeente Geldermalsen hadden geschonken en die door de burgemeester in dank waren aanvaard, hoefden ze al meteen niet meer te hebben.
Had ik dan niet over dat verleden van Jan van Anrooy moeten schrijven? Had ik stil moeten houden wat ik wist?

NSB-pamflet van J.A.M. van Anrooy, Uitg. Nenasu, 1940. Collectie NIOD.

Pamflet dat Jan van Anrooy in augustus 1940 publiceerde in de pamflettenreeks van Anton Mussert. Overdruk uit een eerder verschenen NSB-tijdschrift. Collectie NIOD.

Ik was nogal verontrust over zoveel naïviteit in mijn geboortedorp.
Als een schilder met een bedenkelijke ideologie in het museum hangt, en dat gebeurt nogal eens, is daar niet zoveel mis mee, zolang het een goede of interessante schilder is, en… je zijn verleden niet krampachtig verzwijgt. Kunstenaars zijn naar hun aard wel vaker vatbaar voor iets te grote idealen.
Maar als het werk van zo’n schilder op de kamer van de burgemeester komt te hangen, ligt dat net even anders. Dan moet er op zijn minst worden nagegaan of er geen personen of bevolkingsgroepen zijn, die daaraan aanstoot nemen.
De burgemeester is van iedereen.

Door familieomstandigheden ben ik de laatste jaren een paar keer op het gemeentehuis van Geldermalsen terug geweest, en als burger die van de gemeentelijke diensten daar gebruik maakt en als geboren Betuwnaar blijk ik het toch een onprettig idee te vinden dat iemand die jaren lang van harte meewerkte aan een misdadig systeem dat zoveel voortreffelijke mensen vernietigde, daar nu, hoe knap hij ook schilderde, een symbolische rol krijgt als hofschilder van het gemeentebestuur.
De Tweede Wereldoorlog is bepalend geweest voor onze moderne visie op de democratie, en wat er toen gebeurd is, kun je niet negeren. Zeker niet in het hart van de locale democratie.
Ik zou zo’n doek als dat van Jan van Anrooy, als ik burgemeester was niet zo prominent op mijn kamer hangen.
De Duitsers laten een kundige maar nazistische beeldhouwer als Arno Breker toch ook niet een Nationaal Monument in Berlijn ontwerpen? LEES MEER

NASCHRIFT II – 23 JUNI 2021 Op 19 juni 2021 verscheen bij uitgeverij Optima Symfonie van de Betuwe – Jan van Anrooy 1901-1988, een biografische schets van Jan van Anrooy, geschreven door Jef de Jager. Deze rijk geïllustreerde monografie is rechtstreeks te bestellen bij de uitgeverij.
Tegelijkertijd heeft de Stichting Kunst en Cultuur West-Betuwe in de Betuwe een kunstroute langs werk van de in 1988 overleden schilder georganiseerd.

Klik hier voor een artikel over het onderzoeksrapport over Jan van Anrooy dat naar aanleiding van dit stuk voor de Gemeente Geldermalsen is opgesteld en waarin de meeste conclusies worden bevestigd – of aangescherpt.

Klink hier voor het volledige rapport voor de Gemeente van Co van Leeuwen, plus enkele krantenreacties over de zaak Van Anrooy. 

 

23 Reacties

  1. Marie-Claire Mazelin

    Geachte heer Mulder
    Als zoon van een schilder uit Geldermalsen, heeft u een vreemde manier gekozen om de schilderijen van uw vader in het gemeentehuis te laten ophangen: namelijk een ‘concurrent’ elimineren. Als schrijver denkt u uw verhaal op een overtuigende manier openbaar te maken, met belasterende woorden als ‘nazi’ en ‘NSB’. Als journalist meent u informatie te hebben verzameld, op het ‘verouderde’ internet en in een boek van jaloerse mensen. Heeft u niet geleerd, tijdens uw studie, om alle kanten van een verhaal te verzamelen voordat u ‘hot news’ in het openbaar brengt?
    Waar is uw objectiviteit gebleven? Wat is het doel van uw acties?
    Mijn man (stiefzoon van Jan van Anrooij) en andere familie van Van Anrooij hebben een heel ander verhaal over hem. Hij stond bekend als een vreedzame man, hij was zeker niet militaristisch. Hij is in 1960 naar Zuid-Afrika vetrokken (en niet 1951) om te gaan trouwen met zijn tweede vrouw, de moeder van mijn man. Verder zijn zij naar NL terug gekomen in 1973 en in Nederland gestorven. Dankzij Jan heeft mijn man Zuid-Afrika kunnen verlaten om niet in het leger van het beruchte regime van toen in dienst te gaan.
    Er is nog meer info waarvoor u niet de moeite heeft genomen om te zoeken. Hoe weet u zo zeker dat de info die u durft te publiceren juist is? Dankzij het ‘verouderde’ internet gaat nu een verhaal rond dat veel schade kan brengen.
    Meneer Mulder, heeft u geen ander manier gevonden om de schilderijen van uw vader in het gemeentehuis te laten hangen dan iemand zwart maken?

  2. @ Marie-Claire Mazelin – Dank voor uw reactie. Er kan in deze zaak niet genoeg informatie worden aangedragen.
    Een paar opmerkingen:
    – Jammer dat u aan mijn motieven twijfelt. Ik heb mijn stuk niet geschreven om mijn vader in het Gemeentehuis te laten zien. Dat was al besloten. Ik schreef het omdat ik vind dat Geldermalsenaren het recht hebben te weten wat er in hun Gemeentehuis hangt, en van wie, en ik publiceerde er pas over nadat de tentoonstelling van mijn vader geopend was en nadat zijn schilderijen aan de gemeente overhandigd waren. Ik wilde deze zaken gescheiden houden.
    Verder kunt u op mijn site zien dat ik al wat langer over het kunstleven in en na de Tweede Wereldoorloog schrijf. Recent nog over de in 1942 in Polen vermoorde joodse schrijver-schilder Bruno Schulz, over de in Polen verdwenen joodse musicus Mischa Hillesum (de broer van Etty Hillesum) en over de uit Dachau teruggekeerde Sloveen Zoran Music. Allemaal makers van ‘niet-arische’, ‘ongezonde’ kunst in de ogen van Jan van Anrooy’s Kultuurkamer, maar volgens mij begaafde en interessante figuren.
    – Jammer ook dat u meteen mijn competenties in twijfel meent te moeten trekken. Ik schreef mijn stuk niet (primair) als zoon van een schilder, wat ik natuurlijk óók ben, of als journalist, wat ik tot 15 jaar geleden was, maar als schrijver en blogger, met een achtergrond als strafrechtjurist en met 7 jaar juridische beleidservaring, en als (op een bijzondere vorm van denazificatie gepromoveerde) criminoloog. Ik loop daar niet mee te koop, maar nu u zo openlijk aan mijn oordeelsvermogen twijfelt, wil ik deze achtergrond wel noemen. Het verschil tussen een journalist en een schrijver is dat de eerste zoveel mogelijk kanten van een zaak kan laten zien, en een schrijver in de eerste plaats zijn eigen, al dan niet persoonlijk gekleurde kant.
    – Jan van Anrooy was bij mijn weten nooit een concurrent van mijn vader. Ze hebben nauwelijks samen geëxposeerd en ze hebben elkaar ook nooit ontmoet. In de jaren zestig, toen ik volwassen werd, zat Van Anrooy in Zuid Afrika en was hij in de Betuwe onzichtbaar. Ook daarna kwam ik zijn werk nooit tegen – tot het in 2005, lang na zijn dood (1988) en de dood van mijn vader (2001), opeens op een tentoonstelling in Culemborg opdook.
    – Van Anrooy exposeerde in 1951 in Zuid Afrika en keerde toen terug naar dit land met het plan daar, in dit uitgesproken racistische land, een nieuw leven op te gaan bouwen volgens de auteur van zijn biografische schets Susanne Weide. Dat heeft hij ook gedaan, volgens Weide in 1955 en volgens u in 1960, het jaar van Sharpeville, toen de politie het vuur opende op duizenden zwarte demonstranten. Zijn besluit om te emigreren dateert echter al van kort na zijn vrijlating. Zijn definitieve vertrek, jaren later, vond plaats toen Zuid Afrika in zijn zwartste periode belandde.
    – Ik noem internet niet ‘verouderd’ maar traag. Daarom was daarop vorige week nog vrijwel niets te vinden over Jan van Anrooy, maar waren er wel verschillende gedrukte bronnen over hem.
    – Anders dan de mysterieuze ‘Karel’ op de site van het Nieuwsblad Geldermalsen, baseerde ik mij niet op internet maar juist op gedrukte bronnen, en wel van twee wetenschappelijk geschoolde auteurs: drs. Susanne Weide en dr. Hans Mulder.
    Dat iemand als Susanne Weide, kunsthistorica en conservator van het Vianens museum en schrijfster van het Culemborgse boekje, daarbij jaloers zou zijn geweest, wil er bij mij niet in. Ik ken haar niet, maar ze heeft haar werk zo te zien goed en onbevooroordeeld gedaan, en ze heeft ook de visie van Van Anrooy (in een brief aan Ary Baggerman) royaal en ruimhartig in haar verhaal meegenomen.
    – Ik ben blij met het verzoek van de Gemeente aan het NIOD. Zij zullen zeker de verschillende kanten van het verhaal aan bod laten komen, dus binnenkort weten we hopelijk meer.

  3. Naschrift – 29 januari 2014. Inmiddels heeft de Gemeente Geldermalsen besloten de kunst van Jan van Anrooy in het Gemeentehuis te laten hangen, na een rapportage door het NIOD en overleg met de fractievoorzitters in de Gemeenteraad. Ik ben blij dat de Gemeente deze zaak meteen heeft laten onderzoeken en moet accepteren dat de raad daar kennelijk geen reden ziet de werken weg te halen. Ik ben geen Geldermalsenaar, en ben ook niet in de Gemeenteraad vertegenwoordigd, dus hoe ik dit opgelost zou hebben, doet er niet zoveel toe. Ik denk wel dat de uitslag in mijn woonplaats Amsterdam anders geweest zou zijn. Ook in een recente lezersenquete van dagblad De Gelderlander blijkt trouwens 45% van de lezers vóór verwijdering is van de werken uit het Gemeentehuis. Geldermalsen is ook geen Amsterdam. De tijd dat wij in dat dorp op 5 mei met onze hele school langs het bordes van het gemeentehuis werden geleid, om gezamenlijk onze afkeer van de bezetter en zijn handlangers ingeprent te krijgen, ligt al weer ver terug. Inmiddels is er een nieuwe generatie gekomen die kennelijk lak heeft aan deze geschiedenis.
    Ondertussen steun ik eens temeer de verzuchting die Susanne Weide deed in haar boekje Drieluik aan de Linge, dat Jan van Anrooy eigenlijk een serieuze monografie verdient. Zijn werk is er goed genoeg voor, zijn leven en werken zijn mede door zijn betrokkenheid bij de Kultuurkamer interessant genoeg, en na de informatieve studie van Bendien van Berkel over de racistische DVK-leider Tobie Goedewaagen, staat niets een biografie van de Betuwse Goedewaagen in de weg. Want ook uit de reactie van het NIOD blijkt dat we nog altijd weinig van hem weten.
    Zie voor het standpunt van de gemeente: http://www.geldermalsen.nl/Nieuws/Actueel/berichten_januari_2014/Schilderijen_Jan_van_Anrooy_blijven_hangen

  4. Beste jongeheer Mulder,
    Er van uitgaande dat uw vader een verdienstelijk schilder was, moet mij toch van het hart dat uw streven om een gerelateerde schilder door het Betuwse slijk te moeten halen… Jammer, jammer, jammer.
    Werkende als ‘kunst’schilder in een ver vreemd land, heeft een NL ambassadeur in mijn jubileumboek geschreven dat ‘kunst verbroedert en grenzen doet vervagen’. Waar het hier om gaat, is dat we de kunstenaar niet mogen aanrekenen wat zijn achtergronden zijn. Wat telt, is zijn kunst. We rekenen het Van Gogh ook niet aan dat hij een alcoholist was, en Dali dat hij een Homofiel was.
    Wat belangrijk is en was, is de kunst, iets waar u in z’n geheel overheen walst, met een overdreven gevoel van ‘vaderlands’liefde.

  5. Natuurlijk heeft de heer Mulder gelijk, als hij suggereert dat de werken van een NSB-er als de schilder Jan van Anrooy niet thuis horen in de openbare ruimte, en al zeker niet aan de muur in een gebouw van onze overheid.
    Ik heb de oorlog meegemaakt en gezien dat de foute collaborateurs als de NSB-er Anrooy profiteerden van de omstandigheden in dit land, waar tegelijkertijd meer dan honderdduizend inwoners door het misdadig regime ter dood werden gebracht en evenveel in gevangenissen en concentratiekampen werden opgesloten!
    Anrooy was fout en ware ik in de gelegenheid, dan zou ik met grote likken zwarte verf de letters NSB op al zijn schilderijen kalken.
    Op de brandstapel ermee, en verder met alles wat aan deze foute Nederlander herinnert!

  6. Meneer Jacobs toch! We zijn de Kultuurkamer niet… De tijd dat kunstwerken op de brandstapel werden gelegd, ligt gelukkig achter ons.

  7. marianne zondag

    Ik geef de heer Jacobs volkomen gelijk.Straf uitzitten en schilderijen ophangen in het gemeentehuis? Een schilderij van een NSB-er kan nooit meer schoonheid oproepen bij al het leed wat de bevolking toen heeft geleden.

  8. Zelfs na bijna 70 jaar zijn er mensen die ondanks al hun Christelijke opvattingen bijna of niet vergevingsgezind zijn en ondanks alles hun haatgevoelens laten zegevieren. Ik vraag me af hoeveel van deze haatdragers zelf WO II hebben meegemaakt. Als zoon van een tot een knokploeg behorende en gelouwerde ondergrondse medewerker in Rotterdam Zuid onderhoud ik nog steeds vriendschappelijke kontakten met een Duitsche officier die zowel in als na de oorlog de beste vriend was die m’n sinds kort overleden vader en moeder ooit hebben gehad, ondanks de verliezen die zowel aan vaders als aan moeders kant zijn opgetekend. Dus na bijna 70 jaar, waar praten we nog over?

  9. @ We zijn de Kultuurkamer niet. De tijd dat kunstwerken op de brandstapel werden gelegd, ligt gelukkig achter ons.

    Haha, die meneer Mulder toch. U doet het zelfde als de Kultuurkamer, maar nu met de kunstenaar en zijn kunst. Jammer… en dat na bijna 70 jaar. Weet u dat je, wanneer je steeds maar weer in het verleden blijft steken, zoveel mooie toekomstbeelden verliest. Weet u waarom de lieve ‘God’ onze ogen heeft geplaatst waar ze zitten? Juist, ja, om vooruit te kijken. Als hij had gewild dat we in het verleden blijven leven, had hij onze ogen wel in het achterhoofd geplaatst.

  10. marianne zondag

    @ Mijnheer Zaanen
    De NSB kunst mag blijven hangen. Wat u schrijft slaat nergens op.
    Het heeft ook niets met vergeving te maken. Als iemand een schilderijtje van Van Anrooy thuis aan de muur wil laten hangen is dat wat anders. Maar een gemeentehuis is voor de bevolking, en ik wil gewoon niet dat mijn kinderen of kleinkinderen hierover moeten nadenken.
    Betuwe-kunst gemaakt door een NSB-er?
    Dat u vriendschap heeft met een Duitse officier dat moet u zelf weten. Daar heb ik niets op tegen, maar ik weet niet wat u bedoelt met christelijke opvattingen. De kerken hebben destijds veel veroordelingen bedekt met de mantel der liefde en ja, zelfs na 70 jaar is het gewoon absurd te noemen dat NSB kunst mag blijven hangen.
    Kunst is een innerlijke weergave van recht en eerlijkheid.
    Destijds en nu nog kunnen mensen hierdoor gegriefd worden.
    Ik begrijp dat het vooral erg is voor de portemonnaie, want deze kunst zal nu wel niet veel meer waard zijn.
    Fijne avond, mijnheer Zaanen.

  11. Inmiddels heeft de Gemeente de tekst over de foute schilderijen weer van haar website verwijderd, en heeft ze op 3 april 2014 een nieuwe verklaring afgegeven, die bevestigt dat de schilder Jan van Anrooy in de oorlog lid was van de NSB.
    Ook wordt daarin nu aangegeven waarom Jan van Anrooy na de oorlog maar een (heel klein) gedeelte van zijn straf heeft uitgezeten: de dokter, de dominee en burgemeester van het dorp Deil zouden hebben gevreesd dat hij een langere gevangenisstraf niet overleven zou. Kennelijk waren zij in die naoorlogse tijden machtig genoeg om van bovenaf in het nationale strafrecht in te kunnen grijpen.
    Wellicht is dat de reden waarom de oude tekst van de Gemeente nu van de website is verdwenen. Daarin stond dat Van Anrooy na de oorlog zijn straf had gehad en nu niet dubbel gestraft hoefde te worden.
    Nu hij voortijdig is vrijgelaten, is dat een dubieus argument geworden. Jan van Anrooy heeft nooit zijn (hele) straf uitgezeten. Hem werd altijd door de plaatselijke elite de hand boven het hoofd gehouden.

  12. De hele affaire heeft inmiddels nog een merkwaardig staartje gekregen. Met de Gemeente Geldermalsen was vorig jaar afgesproken dat ze een aantal schilderijen van Piet Mulder zouden krijgen om op het Gemeentehuis op te hangen. Maar een paar maanden terug liet de Gemeentesecretaris weten, dat daarvoor geen plaats meer is. Er wordt een nieuwe indeling van de kamers gemaakt, en de werken van mijn vader passen daar niet in.
    Ondertussen heeft de gemeente wel zelf onderzoek naar het oorlogsverleden van Jan van Anrooy laten doen. Daaruit blijkt dat hij aanmerkelijk meer met de nazi’s gecollaboreerd heeft dan zijn erven het doen voorkomen. Zo zou hij in de oorlog via zijn nazi-relaties ook nog geprobeerd hebben om het huis van de in een concentratiekamp omgekomen familie van Herman te Man te bemachtigen. Op dit onderzoek hoop ik nog terug te komen.

  13. Adrie Bosschaart

    Van een oom uit Arnhem heb ik een schilderij van Jan van Anrooy geërfd.
    Buitenom deze hele discussie wil ik weten wie er interesse heeft in dit schilderij.
    Neem even contact op met mij dan kan ik verdere gegevens mailen.

    Met vriendelijk groeten

    Adrie Bosschaart

  14. Gerard van der Leeuw

    Kijk, ik ben maar een eenvoudige musicoloog (en laten we wel wezen, onder musici was in de oorlog bijna iedereen fout…), maar ik mis in de hele discussie toch wel de vraag naar de waarde van het kunstwerk ‘an sich'(ik gebruik deze Duitse term uiteraard expres. Scherp gesteld: kan een tekening van Hitler mooi zijn ‘als tekening’? Onder kunstenaars zijn natuurlijk net zo veel rotzakken en beroerlingen als onder welk ander soort mensen dan ook.
    Natuurlijk moeten de normen voor het hangen van kunst in openbare, het gezag diende ruimtes hoog liggen. Een burgemeester, een raad heeft een voorbeeldfunctie.
    Het zou van moed getuigen het verleden van Van Anrooy in het gemeentehuis duidelijk te maken voor een ieder die het bezoekt.

  15. @Gerard van der Leeuw: Natuurlijk zijn er meer grote kunstenaars geweest met bedenkelijke opvattingen. Hun werk is dan goed, maar hun karakter duidelijk niet. Denk aan iemand als Céline. Maar in openbare, het gezag dienende ruimtes gelden andere normen dan alleen esthetische. Een werk van een meeloper, een collaborateur of, desnoods, een NSB’er kan daar misschien nog wel aanvaardbaar zijn, maar niet een werk van een uitgesproken ideoloog van een fascistische of racistische beweging, zoals Tobie Goedewaagen’s Volksdepartement in de oorlog of de Kultuurkamer. En dat laatste was Jan van Anrooij, die in fascistische kranten als ‘Volk en Vaderland’ hoog van de toren blies, en geen andere kunst dat de ‘geaarde’ duldde.

  16. Henk van Steennis

    Beste Reinjan,
    Met belangstelling las ik je verhaal en de reacties van derden.
    Jij schrijf daarin o.a.: ‘In mijn jeugd waren er drie landschapsschilders in de Neder-Betuwe: mijn vader Piet Mulder (1919-2001), de iets oudere, uit een kunstenaarsfamilie stammende Reijer Murman (‘Oom Reijer’, 1908-1981) en deze Jan van Anrooy. Van deze drie was Van Anrooy de enige die ik nooit heb ontmoet. […] Van de drie Betuwse schilders, die wel eens half ironisch ‘de grote drie’ werden genoemd, had alleen mijn vader zich tijdens de oorlog – naar huidige maatstaven – enigszins behoorlijk gedragen, voor zover ik weet.’
    Wij kennen elkaar: beiden kort na WO II in Geldermalsen geboren, ik in 1946 en jij enkele jaren later, beiden naar de lagere school B in Geldermalsen en beiden naar het Stedelijk Gymnasium te Tiel. Beiden kenden wij Reyer Murman. Ook je vader, je moeder en je zusje Els herinner ik me. Ik wist dat je vader bij de NS werkte, maar lang wist ik niet dat hij schilderde. Je moeder gaf balletles.
    Ons gezin had nauwelijks contact met dat van Reyer Murman (ook ik zei ‘oom Reyer’), maar wel veel contact met dat van zijn broer Dick (ik zei ‘oom Dick’). Het gezin van Dick woonde recht tegenover ons aan de Molenweg: zij aan Molenweg 1 t/m 3 (op Klein Bottestein) en wij aan Molenweg 2 t/m 8 (op De Kokshof), allebei fruitteelt- en landbouwbedrijven.
    Mijn vader, Mr H. van Steennis, destijds secretaris van polderdistrict De Tielerwaard, was na WO II belast met het vooronderzoek naar vermeende ‘foute’ ingezetenen van Geldermalsen: hij moest selecteren welke personen (door derden) nader onderzocht dienden te worden in verband met een eventuele berechting. Dergelijke procedures vonden toen in heel Nederland plaats. Decennia later vertelde hij me dat hij dit de moeilijkste klus van z’n leven had gevonden.
    Bij dat onderzoek kan Jan van Anrooy niet in beeld zijn geweest, want die woonde niet in Geldermalsen. Wel vertelde mijn vader me dat niet Reyer, maar zijn echtgenote in de oorlog ‘fout’ was geweest, want lid van de NSB of sterk met dat gedachtegoed sympathiserend. Dit bevestigde onlangs een nicht van mij, die met haar moeder, de zuster van mijn vader, en haar zusje gedurende WO II en ook daarna op De Kokshof woonde en de familie Murman goed kende.
    Dick Murman en zijn gezinsleden moesten helemaal niks hebben van ‘geheul met de moffen’. En Reyer Murman bemoeide zich niet met politiek, de NSB, verzet en dergelijke: hij ging op in het schilderen.
    Mijn conclusie is dat van de drie door je genoemde Betuwse schilders Reyer Murman zich tijdens de oorlog niet heeft misdragen, en dus niet aan de ‘foute’ kant van Jan van Anrooy moet worden geliëerd.
    Henk van Steennis

  17. Dank voor je aanvulling, Henk. Jouw herinneringen sporen aardig met de mijne. Ook ik hoorde dat er op Reyer Murman weinig aan te merken zou zijn geweest, en dat vooral zijn familie besmet was. Jij noemt nu met name zijn vrouw – die ik, naast anderen, in dit verband ook al wel eens heb horen noemen.
    Het belangrijkste is volgens mij natuurlijk dat Jan van Anrooy, anders dan veel gewone NSB’ers, in de oorlog een leidende rol speelde in het nazificeren van de Nederlandse kunst, wilde pamfletten schreef voor de Mussert’s NSB, in Volk en Vaderland over landgebonden, arische kunst uitweidde, en na de oorlog jaren lang gevangen zat. Dat overkwam volgens mij alleen maar een selecte groep ‘foute’ Nederlanders, en van hen is hij bij mijn weten de enige die na de oorlog tot een soort hofschilder van zijn laatste woonplaats werd gepromoveerd.

  18. Vandaag zond ik de Gemeente Geldermalsen onderstaand bericht:

    In 2014, na de dood van onze moeder, hebben mijn zusje en ik een paar werken van onze vader, de schilder Piet Mulder (1919-2001) aan de Gemeente Geldermalsen aangeboden. Deze zijn ook fysiek aan burgemeester Miranda de Vries bij de opening van een tentoonsteling in Neerijnen overhandigd en door haar in dank aanvaard.
    Vervolgens liet de gemeente ons via de gemeentesecretaris weten de werken toch niet te willen hebben, na een paar onwelgevallige opmerkingen over Jan van Anrooij van mijn hand.
    De schilderijen zijn daarna nooit meer door de Gemeente opgehaald en alle correspondentie erover bleef onbeantwoord.
    In verband met een op handen zijnde (nieuwe) publicatie zou ik graag vernemen wat nu precies het motief en de redenering van de Gemeente was om onze – in dank aanvaarde – schenking achteraf te weigeren.
    Omdat de werken komend jaar waarschijnlijk in de verkoop gaan, wil ik bovendien graag de zekerheid dat wij weer eigenaar ervan zijn.
    We willen niet het risico lopen iets te verkopen wat niet ons eigendom is.

    Met vriendelijke groet,

  19. Het wordt eentonig. Ook op mijn mail van 13 november 2018 via de officiële site van de Gemeente Geldermalsen is nooit antwoord gekomen. Ik denk ook te weten waarom. In 1984 vond er in het naburige dorp Acquoy een tentoonstelling plaats van werken van de voormaloge NSB’er Jan van Anrooy, met een indrukwekkende lijst van namen in het Comité van Aanbeveling. Alle notabelen uit de verre omtrek van Geldermalsen hebben hun naam eraan gegeven, geen burgemeester ontbreekt op het lijstje.
    Daarom komen alle schilderijen van mijn vader die de Gemeente in 2014 kon verwerven plus nog 35 andere werken, nu onder de hamer. Tot 5 oktober hangen ze samen met ander werk ter bezichtiging in het Culturele Centrum de Pluk in Geldermalsen, waarna ze ten bate van de Stichting Kunst en Cultuur West Betuwe (sKCWB) worden geveild. Zo komen ze indirect toch weer in de Gemeente terug waar ze ooit zijn ontstaan.

  20. Fout is Fout. Persoonlijk vind ik het een schande dat jonge mensen, en ook de Burgemeester, zo star volhouden om fout werk goed te praten. Geldermalsen en zijn inwoners moeten weten dat het een schande is dat er werk van Jan van Anrooy in hun gemeentehuis hangt.
    Zelf had ik twee ouders die zwaar getraumatiseerd uit de oorlog zijn gekomen zodat ik een zware jeugd heb gekend, en mensen die dit goedkeuren, zouden daar eens wat meer over moeten lezen, en ook over de NSB.
    Dat de schilder Jan van Anrooy zich na de oorlog goed heeft gedragen, lijkt mij logisch.
    Goed dat alles nu toch aan het licht is gekomen.
    Anton Reinier Mulder (Amsterdam, 1955)

  21. Jef de Jager

    Als schrijver van Symfonie van de Betuwe, Jan van Anrooy 1901 – 1988 (Vianen 2021) heb ik me langer beziggehouden met ’s mans oorlogsverleden dan Reinjan Mulder. Ik vind dat Mulder overdrijft. Ja, Van Anrooy was fout in de oorlog, maar hij is twee keer fout geweest, ook voor de bezetters. Enkele maanden na de capitulatie, die hij als kapitein in het Nederlandse leger meemaakte, heeft hij zich inderdaad aangesloten bij de NSB en vanaf februari 1941 werkte hij op het nazi-Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten. Daar vervulde hij zonder twijfel een rol van betekenis, maar hij werd er al in september 1942 ontslagen wegens dronkenschap en het vertellen van onzin tijdens zijn arrestatie. Kort daarop deed ook de NSB hem in de ban. Ik wil zijn gedrag niet bagatelliseren, vergoelijken, pardonneren of vergeven, maar voor de waardering van zijn werk mag meetellen dat hij nooit een fanatieke nazi is geweest. Zo heeft hij voor zover bekend geen antisemitische uitlatingen gedaan en landgenoten aangegeven. Na de bevrijding is hij ook niet vervolgd voor oorlogsmisdaden of landverraad maar voor ‘onvaderlandslievend gedrag’. Zijn vonnis viel wel hoog uit: drie jaar strafkamp, wat te maken zal hebben met het feit dat hij zich niet voor zijn misstap heeft verontschuldigd, omdat hij zich op zijn manier een slachtoffer van de Duitsers voelde. Overigens heeft hij geen dag van die straf uitgezeten, want hij werd voordien ‘buiten vervolging’ gesteld. Heel flauw is de suggestie van Mulder dat enkele plaatselijke notabelen dat hebben bekokstoofd. Wie hadden dat anders moeten doen? Kunstschilders hoorden destijds trouwens zelf bij de elite, zoals dat ook het geval was met de vader van Mulder, de kunstschilder Piet Mulder, heb ik me laten vertellen.

  22. Dank voor de aanvulling. Uiteraard heb ook ik het boek over Jan van Anrooy gelezen, ik heb ook meteen aan de crowd-funding meegedaan, omdat ik Van Anrooy een interessante figuur vind en ook omdat de Betuwe sowieso niet erg gezegend is met kunstenaars van naam. Het boek ‘mag er zijn’.
    Ik waardeer Van Anrooy ook, als tekenaar en schilder, en heb op de tentoonstelling in Tricht ook meteen iets van hem gekocht, wat nu ingelijst en wel aan mijn muur hangt. Weliswaar uit 1932, toen zijn reputatie nog onbesmet was, maar toch: echt een leuk ding.
    Het boek leverde voor mij ook de nodige nieuwe feiten op, wat ik er bijzonder aan waardeer. Aan de andere kant is er ook wel wat op aan te merken. Zo wordt er volgens mij wel erg makkelijk aan Van Anrooys betrokkenheid bij de ideologische nazificatie van Nederland voorbij gegaan. Zo citeer ik in mijn stuk hierboven al wat Van Anrooy allemaal voor fraais over de ‘geaarde kunst’ van het nieuwe Nederland in de nazipers schreef. In het boek kwam ik zo’n citaat niet tegen. ‘Zijn naam dook nooit vaker in de pers op als toen,’ schrijft De Jager terecht, maar erg veel uit de periode citeert hij niet. De naam van het beruchte ‘Nationaal Front’ waarvoor Van Anrooy kennelijk schreef, miste ik in zijn boek zelfs helemaal. Van Anrooy mag dan misschien niet direct mensen hebben verraden, met dergelijke bevlogen bijdragen aan het Blut und Boden kunstklimaat schiep hij aan het begin van de Bezetting een sfeer waarin de holocaust kon gedijen.
    Juist kunstenaars en intellectuelen hebben een bijzondere verantwoordelijk daarin. Temeer omdat Van Anrooy naderhand nooit afstand heeft gedaan van deze ideologie. In plaats daarvan emigreerde hij na de oorlog naar Zuid Afrika, en had hij daar een officiële baan op het moment dat de Apartheid op zijn hevigst was.
    Ook is het jammer dat er in het boek niet meer is ingegaan op alle activiteiten die Van Anrooy in 1941 en 1942 voor de Duitse bezetter verrichtte, zoals de reizen die hij, naar verluidt, voor Nederlandse kunstenaars naar Duitsland organiseerde.
    Ik heb me daar verder niet in verdiept, maar ben er van overtuigd dat daar voor wie goed zoekt, nog wel het nodige belastends over te vinden zal zijn.
    Ten slotte miste ik wat meer informatie over Van Anrooys tijd aan de Kunstakademie in Wenen. Mijn hypothese is dat hij daar misschien al besmet is geraakt door het nazi-virus. We weten allemaal hoe daar aan het begin van de twintigste eeuw het antisemitisme welig tierde. Hoe Van Anrooy daar toen over dacht, weten we nu nog steeds niet.
    Een gemiste kans in een verder interessant boek, kortom.

  23. Jef de Jager

    Het boek is geen biografie maar een monografie over leven en werk van een kunstenaar. Jij wilt Van Anrooy aan de schandpaal blijven nagelen, vind ik best, maar zijn werk verdient meer aandacht dan zijn gedrag tijdens de oorlog. Vanwege dat laatste had ik nooit een boek over hem geschreven; daarvoor is zijn rol echt te onbeduidend geweest. Je veronderstelt verder dat hij in zijn Weense tijd met het nazi-virus besmet is geraakt. Weet ik niet, weet jij ook niet. Wat ik des te relevanter vind is dat hij in Wenen, toentertijd een avantgardistisch centrum, nauwelijks iets heeft opgestoken voor zijn eigen kunst. Pas jaren later, in de Betuwe, ontpopt hij zich enigszins als een modernist. Tenslotte: zijn emigratie in 1960 naar Zuid-Afrika had niets met ideologie te maken, maar was een uitweg toen hij mede als gevolg van zijn oorlogsverleden in Nederland totaal aan de grond zat. Hij schreef daar zelf over: Wee de wolf die in een kwaad gerucht staat.

Geef een reactie