De wonderlijke meneer Martin Ros: ‘Het uitgeversvak is zorgelijk, maar gelukkig is het niet meer mijn zorg’

Door Reinjan Mulder

Theo Sontrop en Martin Ros: gevallen mastodonten

Theo Sontrop en Martin Ros: gevallen mastodonten

Hoe zou het met Martin Ros gaan? Van tijd tot tijd komt deze vraag op in de gezelschappen waarin ik verkeer, en dan beginnen ook meteen de verhalen, al zo lang ik me kan heugen eigenlijk. Of in ieder geval sinds 1972, ik zat toen in de redactie van Propria Cures en daar ontspon zich een van de eerste keren al een discussie over Ros tussen Tim Krabbé en Mensje van Keulen. Tim was fel tegen Martin Ros en Mensje was vóór. ‘Geef mij maar een broodje Ros!’ riep Tim dan luidkeels tegen de bediening van het koffiehuis naast het Stadhuis, waar we na de vergadering altijd aten.’
En ik? Ik had nog geen idee om wie het ging.
Dat zou gauw genoeg veranderen. Wie eenmaal werkzaam was in de literatuur, moest vroeg of laat wel op de wonderlijke meneer Martin Ros stuiten. En dan kwam je er niet zo gemakkelijk meer van los, van Martin Ros.
Eerst mocht ik als redacteur bij NRC Handelsblad een paar maanden Martins columns over boeken doorgeven, en werden we gek van zijn overvolle, met de hand verbeterde typoscripten, en zijn soms kapitale fouten. En daarna begonnen de verhalen over zijn voorliefde voor dikke, zwarte vrouwen tot mij door te dringen. Een vriend van mij was wel eens met hem in een auto door Utrecht of Arnhem gereden en hoorde dan in bijna elke straat wie waar ‘zat’.
Dat ging zo door, de ene anekdote nog mooier dan de andere, totdat hij in januari 1997 – toch nog onverwacht – opstapte als redacteur van De Arbeiderspers. Daarna zou hij nog in allerlei andere gedaanten terugkeren in de media, onder andere als jurylid van de Anton Wachter Prijs en als criticus bij de TROS-radio, maar dat wist ik toen nog niet. Voor mij was zijn afscheid bij de Rode Burcht reden genoeg om nu maar eens met hem te gaan praten. Hij kreeg van ons een wel verdiend afscheidsinterview.
MartinRos en ik spraken af in zijn woonplaats Hilversum, want in Amsterdam kwam hij niet meer, en daar stak hij bij het binnenlopen van het café al meteen van wal. Zijn leeftijd had hij altijd voor mij geheim weten te houden, en dat hield hij graag zo, zei hij, het was voldoende dat we wisten dat hij bij de Arbeiderspers (AP) ‘vervroegd’ in de VUT was gegaan. Een jaar eerder, in april 1996, was de schrijver, uitgever en presentator getroffen door een herseninfarct en sindsdien was hij niet meer op de uitgeverij geweest. De gevolgen van de ‘collaps’ was hij inmiddels aardig te boven, maar op advies van zijn neuroloog wilde hij het nu toch wat rustiger aan gaan doen. ‘Ik moet voorkomen dat het weer gebeurt. Ik kan niet meer tachtig uur in de week werken. Ik was duidelijk overbelast.’ Dat was in ieder geval duidelijk.

We zochten een tafeltje uit dat een beetje uit de loop lag. Martin Ros vertelde dat hij zich door zijn artsen ‘had laten overtuigen’ dat hij om te beginnen De Arbeiderspers moest laten vallen. ‘Ik deed veel te veel tegelijk, schrijven, radioprogramma’s, ik dronk een stevige borrel en dan las ik ook nog door tot diep in de nacht.’ Zijn zwakte, wist hij, was dat hij nooit iets aan anderen kon overlaten. ‘De fondsvorming bij de Arbeiderspers kwam nog grotendeels op mij neer. Ik kon toch moeilijk tegen [de nieuwe directeur, RjM] Ronald Dietz zeggen: ga jij maar even naar België om met Paul de Wispelaere te praten. Je ziet nu al hoe bijna alles wat er verschijnt nog altijd op mijn activiteiten als redacteur teruggaat.’
Ros pakte de laatste voorjaarsaanbieding uit zijn tas en begon te tellen: ‘Marion Bloem, Boudewijn Büch, Eriek Verpale: die laatste heb ík nog uit België weggesleept!’
Zijn laatste taak voor De Arbeiderspers zou nu nog de begeleiding van een verzamelde Nietzsche-editie zijn. Onder leiding van de Nijmeegse vertaler Hans Driessen zouden alle tot dan toe verschenen vertalingen van de filosoof nog eens tegen het licht worden gehouden en worden aangepast aan de eisen van de tijd. In 2000, op Nietzsches honderdste sterfdag, kon dan een fraai vormgegeven reeks van vele duizenden bladzijden tegemoet worden gezien.

Ondertussen werkte Ros al voor de kleinere uitgeverij Aspekt aan een opzienbarend, nieuw project: de Martin Ros Bibliotheek. Dit zou een lange reeks nieuwe titels en herdrukken van eigen hand moeten worden, in een verschijningsfrequentie van drie delen per jaar. Als voorproefje zou dat voorjaar eerst, in het kader van de aan religie gewijde boekenweek, Herinneringen aan mijn rijke Roomse jeugd verschijnen.
Daarna hoopte Ros de eerder bij de AP verschenen boeken Jakhalzen van het derde rijk en Vuurnacht te mogen herdrukken, twee van zijn meest succesvolle titels. Van het eerste boek stond inmiddels al een vertaling gepland bij het Duitse Klett-Cotta, ‘de uitgever van Ernst Jünger’. Het tweede boek zou in vertaling zelfs al in Amerika gaan verschijnen.
Maar het deel van de Martin Ros Bibliotheek waar de schrijver zelf misschien wel het meest naar uitzag, was gewijd aan zijn, naar eigen zeggen, ‘rijke erotische avonturen’. Dat, zei Ros, zou een geschiedenis worden van al zijn ‘affaires, van de eerste tot de laatste, in chronologische volgorde’. Daarin zou hij niet alleen ‘het hele erge’ beschrijven, stelde hij me gerust, ‘schrik maar niet!’ Hij wilde ook uitleggen wat voor kleren zijn vrouwen aan hadden, waar ze van bezeten waren en wie hij alleen maar ’s nachts kon bereiken. Martin Ros, die al veel notities voor het boek af had, dacht aan een mooi, dik deel met plattegrondjes van alle huizen en buitenplaatsen waar hij ‘actief’ was geweest. ‘Erotiek is altijd een heel belangrijke kant van mij geweest,’ zei hij, ‘waar ik veel aan heb gedaan, zowel als redacteur als privé. Ik ben nooit getrouwd geweest, en ik ben er altijd achteraan gegaan. Zo heb ik Nederland leren kennen.’

Ik sprak verder met de inmiddels met een lichte baard gesierde redacteur, in het nu door zachte achtergrondmuziek opgevrolijkte etablissement De Kerkbrinck. Soms had hij als gevolg van zijn attaque moeite om iets in zijn geheugen terug te vinden, maar het grootste deel van de tijd raasde hij er weer als vanouds in de hoogste versnelling op los. Toen hij zo, op zijn bekende hese fluistertoon over het door hem vertaalde verhaal ‘De onverzadigbare teef’ begon, in de bundel Climax, keek de dame aan het tafeltje naast ons even met opgetrokken wenkbrauwen naar ons op, maar juist daardoor was Ros niet meer te stuiten.

In Amsterdam, zei Ros later, was hij sinds zijn ziekte nauwelijks meer geweest. Hij wilde er ook niet meer heen. De boeken die zijn kamer op het Singel tekenden, had hij door anderen laten ophalen en in schuren en garages opgeslagen. En toen vertelde hij me in vogelvlucht zijn hele leven. Begonnen als journalist bij Het Vrije Volk, waar hij de parlementaire verslaggeving in zou gaan, verhuisde hij al in 1964 naar de voornamelijk op omnibussen draaiende socialistische uitgeverij de Arbeiderspers, waar hij het grootste deel van de glanstijd van nabij zou meemaken. ‘De geschiedenis van de AP,’ zo zei hij, ‘is voor het grootste deel mijn geschiedenis.’
Zijn hoogtijdagen beleefde hij natuurlijk onder het directoraat van de illustere uitgever Theo Sontrop. Samen stroopten ze vanaf 1972 het land af op zoek naar nieuw talent. ‘Tot 1984 hebben we voortreffelijk samengewerkt.’
Maar daarna kwam daar verandering in, hoorde ik, en dat kwam volgens Ros doordat Theo Sontrop naar Amsterdam verhuisde en zich daar in ‘het leven’ stortte. Hij ging daar verder liever niet op in, maar wilde nog wel dit kwijt: ‘Theo confronteerde me opeens met dingen waarin ik niets herkende.’ Ros heeft het fonds toen maar enige tijd zonder Sontrop, en samen met Emile Brugman draaiende gehouden.

Het spreken over zijn voormalige directeur kostte hem zichtbaar nog altijd moeite. ‘Het plezierige uit die laatste jaren onder Theo Sontrop was in ieder geval dat ik kon doen wat ik wilde. Ik had nu volledig de vrije hand. Ik moest weliswaar erg veel doen, maar dat wilde ik ook.”
Het echte drama deed zich echter pas voor toen aan Sontrop door de directie van de overkoepelende Weekbladpers opeens de toegang tot het redactieberaad werd ontzegd. Martin Ros besloot zich toen in de nieuwe verhoudingen te schikken. Dat had Sontrop hem nooit vergeven. ‘Op een gegeven moment stond  Theo naast me op het urinoir en hij zei: “Martin, ik hang, aan een spijker,” en toen heb ik hem gezegd daar niet naast te willen gaan hangen. Ik had daar geen enkel belang bij.’
Ook toen Emile Brugman later vertrok en voor zichzelf uitgeverij Atlas begon, had Ros hem laten weten zijn tijd bij de AP uit te willen dienen. ‘Ook wij zijn zonder onmin uiteengegaan.’

Over de toekomst van De Arbeiderspers die op dat moment aan de lopende band auteurs kwijt raakte, wilde Ros in 1997 liever niet geciteerd worden. Hij zou over enkele maanden nog een groots afscheid aangeboden krijgen, ‘een soort AP-reünie’, en dat wilde hij niet op het laatste moment nog bederven.
Ook over de schrijvers die zich volgens hem nu vaak op zijn huisadres over de nieuwe lijn van de huidige directeur Ronald Dietz kwamen beklagen, zweeg hij naar eigen zeggen discreet. Hij wilde alleen nog tegen mij kwijt dat de ergste grieven van schrijvers als Jeroen Brouwers van na zijn vertrek dateerden.

Ook over de nieuwe AP directeur Ronald Dietz was hij terughoudend. Dietz had kort tevoren aangekondigd in een nieuw pand met een nieuwe opzet een nieuwe start te willen maken en Martin Ros kon zich voorstellen dat dit besluit noodzakelijk was geworden. ‘Ik vertel je niets geheims, als ik zeg dat sommige oudere auteurs merken dat er een nieuw tijdperk bij De Arbeiderspers is aangebroken en zich afvragen of ze daar nog wel bij horen. Dat probleem dient zich aan…’
Daar moest ik het maar mee doen. Volgens Martin Ros was het ook toen al een zorgelijke tijd, niet alleen voor de AP, maar voor de hele uitgeverswereld. ‘De Arbeiderspers was gericht op een groot, breed publiek. Zulke uitgeverijen krijgen het nu moeilijk.’ Al achtte hij het toen nog mogelijk dat ‘het Dietz-dom’, zoals hij dat noemde, ergens ‘een touw zou grijpen’ en iets nieuws zou ontdekken. Ros: ‘Dat zou ik heel respectabel vinden.’
Maar Martin Ros wist toen al niet of Ronald Dietz dat in zich had, en daar bleek hij achteraf gelijk in te hebben: ‘Dietz is heel ijverig en egomaan en hij denkt dat hij de uitgeverij kan vernieuwen. Hij wil meer de kant op van de commercie, met veel Engelse en Amerikaanse bestsellers, en tegelijk wil hij het oude AP-fonds voortzetten. Misschien lukt het hem. Maar al die namen die ik altijd binnenbracht, zal hij nu voortaan zelf moeten gaan bedenken. En dat zal nog een hele klus voor hem worden.’

Martin Ros, tot slot: ‘Ik draai nu het lichtje uit van de aartsredacteuren. Alles is nu in handen van echte directeuren. Zij zijn moneymakers. Vroeger hielden uitgevers zich nog met het fonds bezig, maar die generatie – Reinold Kuipers, Rob van Gennep, Geert Lubberhuizen – is uitgestorven. De jonge redacteuren die nu de uitgeverij bevolken hebben het daardoor veel moeilijker dan ik. Als je nu een klassieke schrijver wilt uitgeven, wie moet je dan nog nemen? Je kunt niet steeds weer de Goncourts brengen. Alle groten zijn vertaald. Pas nog wilden ze een titel brengen die ik twintig jaar geleden al had gedaan. Dat wist niemand! Ik kon in mijn tijd nog met Nietzsche beginnen. Ik heb Thomas Mann opnieuw geïntroduceerd. Het is nu heel zorgelijk geworden, maar het is mijn zorg niet meer.’

Het interview met Martin Ros waaruit hier wordt geciteerd verscheen eerder in NRC Handelsblad van 17 januari 1997. Klik hier voor een eerder interview met AP-uitgever Theo Sontrop.   

 

5 Reacties

  1. Ha, ja , zo ken ik Martin Ros (sinds 1965). Midden jaren 80 ontmoette ik hem op het boekenbal en hij stelde mij trots zijn twee vriendinnen voor: enorm dikke Surinaamse vrouwen. Ja, geen wonder dat hij een attaque kreeg! Met de PC-redactie heb ik ook menigmaal, na een potje flipperen, heerlijke broodjes gegeten in dat keldertje naast het stadhuis. Toen zaten Tim Krabbé, Spaan, Luijters, Mensje, Koen Koch, enz in de redactie. Heb ook Beatrijs nog meegemaakt. Sontrop behandelde Ros als een domme knecht. Over een manuscript van mij, waarmee Ros trots kwam aanzetten, zei Sontrop: ”Gooi dat rottende eendenlijk van die Spaanse stinkvlieg maar in de gracht!” Tussen Sontrop en mij was het oorlog na het ”Manifest voor de jaren zeventig”. Toch ontmoette ik hem in de 2e helft van de jaren 80 ver na middernacht in de nachtkroeg ”De Favoriet”, in innige omhelzing met Miss Blanche. Hij negeerde mij eerst, even later riep hij: ”Hé, Andriesse, leuk je te zien!”

  2. Frans Landzaat

    Martin Ros, ja die zoek ik! Waar is hij? Is zijn adres bij u bekend?
    Hij kan mij misschien verder helpen over gegevens van mijn vader, Frans Landzaat, geboren in 1910 te Utrecht. Mijn vader was een uitstekende wielrenner bij de Utrechtse vereniging De Volharding, tot 1940. Toen ging hij werken ‘in den vreemde’, zoals vele Nederlanders deden: in Duitsland.
    Als chauffeur bij de N.S.K.K. verdiende hij daarna goed, totdat hij daarmee in 1943 stopte omdat hij doorhad dat het een verkeerde keus was.
    Wel kon hij van zijn verdiende geld een wisselbeker geven aan de wielerclub De Volharding. Zo kwam deze eens terecht bij de wielrenner H. de Zoete, bij wie hij vermoedelijk gebleven is.
    Als zoon van Frans Landzaat Sr. zou ik graag de wisselbeker nog één maal zien.
    Mogelijk kan Martin Ros mij verder helpen?
    Bij voorbaat dank,
    Frans Landzaat

  3. Martin Ros noemt zich terecht boekenfanaat.
    Ik doe dat ook. In mijn boek Een Rotterdamse boekenfanaat geef ik een beeld van mezelf als boekenfanaat werkend in een grote Rotterdamse boekhandel.
    Ik denk dat Martin Ros zal genieten van mijn boek, dat een kijkje geeft in een boekhandel in de tumultueuze jaren vijftig in een wereldstad die bezig is te herstellen.

  4. John Vermaas

    Leuk en interessant weer eens iets van Martin Ros te horen, weliswaar middels een interview uit 2013.
    Tja, en hoe gaat het nu met Martin Ros? Zou u mijn zijn adres kunnen sturen?
    Graag zou ik hem nog een bedank briefje sturen, en wellicht een keer samen een kop koffie drinken.

  5. @John Vermaas
    Helaas kan ik u niet aan het adres van Martin Ros helpen. Sowieso is deze site niet de plek om adressen op te vragen. Probeert u een van zijn uitgevers eens.

Geef een reactie