Bob den Uyl-prijs 2013 voor reis-schrijfster Carolijn Visser ‘Alles was daar anders’ – profiel van een stevige winnaar
Door Reinjan Mulder
In 1972 maakte Carolijn Visser, die deze week met haar boek Argentijnse avonden de Bob Den Uyl-prijs 2013 won, haar eerste grote reis. Ze was 16 jaar, had zich ingeschreven voor een werkkamp in Poznan, net over de Poolse grens en ze had in Middelburg, waar ze woonde, in haar eentje de trein naar het Oosten genomen. Zo begon het allemaal. Op die reis leerde ze voor het eerst de spanning kennen van de aankomst in een vreemd land. Bij de grens van de DDR kwamen er douanebeambten langs die met zaklantaarns onder de treinen keken, je hoorde over mensen die zich tussen de wielen verstopten. Het was nog de tijd van het ijzeren gordijn. Toen ze daarna in Poznan uitstapte, zag ze enorme stoomlocomotieven staan puffen, en het rook er meteen zo anders, ‘naar Oostblok’.
In Polen maakte Visser ook voor het eerst kennis met een andere maatschappijvorm dan de onze, wat toen nog het reëel bestaande socialisme heette. En daar bleef het niet bij, ‘alles was daar anders’. Ze was opgegroeid met de koude oorlog, bij haar thuis hadden ze voorraden in de kelder ‘voor als de bom viel’, maar hier zag ze sjofele kantines waar mensen chichorei-koffie stonden te drinken. Ze maakte kennis met het begrip zwarte markt, ze zag handige jongens die overal hun voordeel mee deden, en hoorde praten over ‘mensen met connecties’.
Ook het begrip vrijwilliger kreeg een extra lading. In het kamp waarvoor Carolijn Visser zich had opgegeven, werd ze ingedeeld in een ‘internationale werkbrigade’ die een dierentuin moest helpen aanleggen. De dierentuin van Poznan. Dat klonk aanvankelijk heel positief, maar al snel ontdekte ze dat in andere werkbrigades gevangenen werkten.
‘Wat me in Polen opviel,’ zei ze later over over die allereerste grote reis, ‘was dat de leiding van het kamp aanvankelijk heel positief was over het systeem waarin ze waren opgevoed, maar dat ik, naarmate ik de mensen beter keerde kennen, van hen hoorde wat er werkelijk aan de hand was.’
Mensen beter leren kennen, dat was wat haar in het vervolg voor ogen stond.
Tot de zomer van 1972 was Carolijn Visser alleen met haar familie naar het buitenland geweest. Naar brave landen, zoals Wales en Zwitserland. En ze kende de tropen uit de verhalen van haar ouders. Haar vader studeerde Indisch recht in Leiden en was in 1952, kort voor de souvereiniteits-overdracht, vol goede bedoelingen naar Indonesië gegaan. Hij werkte daar op een bank, tussen de Chinezen, terwijl haar moeder Engelse les gaf op een Indonesische waar geen Nederlands mocht worden gesproken. Carolijn Visser: ‘Mijn ouders waren idealisten. Ze wilden de Indonesiërs helpen op eigen benen te staan. Mijn moeder gaf les aan kinderen van voormalige revolutionairen, die ze minstens een zes op hun rapport moest geven van hun vaders. Oo de achterste banken zaten jongens wapens schoon te maken. Daar had ze helemaal geen problemen mee. Het enige waar ze niet tegen kon was de hitte.’
In 1954, twee jaar voor Carolijn werd geboren, kwamen haar ouders met haar pas geboren broertje terug naar Nederland. Haar vader ging opnieuw studeren, geschiedenis dit keer, en het gezin woonde in bij haar grootouders, tot haar vader leraar kon worden in Zeeland.
Alleen een bamboestoel die op het schip was meegenomen, schilderijen en albums vol foto’s herinnerden nog aan het Indische avontuur.
Na haar middelbare schooltijd kwam Carolijn Visser naar Amsterdam om pedagogiek te studeren. Dat was haar aangeraden door een studieadviesbureau. Meisjes gingen in die dagen pedagogiek studeren om later met kinderen te kunnen werken.
Maar erg veel over kinderen leerde ze niet. In Amsterdam leerde ze vooral het marxisme kennen. Een aantal medestudenten had al de sociale academie achter de rug, ‘mannen van in de twintig’, en tijdens de eerstejaars-colleges pedagogiek brachten die hun theorieën ongehinderd op de aankomende jonge studentes in de praktijk.
Het was een absurde tijd. ‘In dat eerste jaar kon je studiepunten krijgen door in therapie te gaan, en wie samen met zijn partner in therapie ging, kreeg dubbele studiepunten. Ik heb toen maar gezegd dat mijn partner internationaal vrachtwagenchauffeur was, en bija nooit thuis was. Toen boden ze me dubbele punten aan, omdat ik een partner uit de arbeidersklasse had. Ik had me van de wetenschap iets anders voorgesteld dan wat ik hier leerde kennen: propaganda, afstraffingen van een eigen mening, en een stroomlijning van iedereen die uit de pas liep.’
Carolijn Visser, die net een eerste stuk in NRC Handelsblad had gepubliceerd dat buiten haar weten door haar broer naar de krant was opgestuurd, sprak over haar ervaringen met Marc Chavannes, de toen nog jeugdige chef van het Zaterdags Supplement, die haar aanraadde om een volgend stuk voor de krant te wijden aan de verwording van de universiteit.
En zo gebeurde.
De gevolgen van zo’n stuk laten zich makkelijk raden. Voor de lezers van NRC Handelsblad werd in één keer duidelijk welke geestelijke terreur een groepje selfmade marxisten tegenover hun medestudenten en docenten uitoefende. Maar het stuk werd ook meteen haar afscheid van de universiteit. De schrijfster, net negentien, restte door alle commotie die ontstond niets anders dan haar collegegeld terug te vragen en haar heil elders te zoeken.
Carolijn Visser: ‘Ik had er van tevoren niet zo goed over nagedacht hoe zoiets in onze studiegroep zou aankomen. Maar toen het eenmaal in de krant stond, begreep ik al snel: nu kan ik niet meer terug.’
Een van de docenten die in haar stuk voorkwam wees er in een ingezonden stuk fijntjes op dat de meeste professoren die in haar stuk voorkwamen, helemaal geen professoren waren maar wetenschappelijk medewerkers. Iemand die het verschil tussen een hoogleraar en een docent niet kende, zo dacht hij, zou verder ook wel niet zo veel snappen.
Dat viel achteraf gelukkig erg mee. Het stuk over de universiteit, in 2003 herdrukt in Carolijn Visser’s boek De hele wereld, werd het begin van een lange reeks invloedrijke stukken en veel gelezen boeken, die nog doorloopt tot de dag van vandaag. ‘Ik had nooit gedacht dat schrijven een beroep kon zijn’, zei Carolijn Visser me toen ik De hele wereld voor haar aan het samenstellen was, ‘maar na dat tweede stuk in de krant dacht ik: dit is het. Het sprak me zo enorm aan, het schrijven: die vrijheid, de afwisseling, de haast en het directe.’
Toen ze eenmaal definitief in de journalistiek was terecht gekomen, zette NRC Handelsblad, en later ook De Haagse Post, haar aanvankelijk vooral in om te berichten over de jongerencultuur. Dat was in die tijd vooral de kraakbeweging, een van de weinige echt belangrijke stromingen in de verder nogal saaie jaren zeventig. Wie kon daar beter over schrijven dan iemand die dezelfde leeftijd als de krakers had?
Maar als snel volgde het schrijven over vreemde landen. In 1977 maakte Carolijn Visser op eigen initiatief een reis door de Verenigde Staten, waarover ze na afloop stukken aanbood bij kranten en tijdschriften.
Zo leerde ik haar kennen, als redacteur van het Cultureel Supplement. Carolijn Visser had me twee stukken aangeboden, onder anderen over Julian Schnabel, en die wilde ik wel hebben. Ze waren aan de lichte kant, maar misten wel de gebruikelijke gewichtigdoenerij van de echte kunstjournalisten, en ze hadden zelfs voor het Cultureel Supplement een opmerkelijk frisse, enthousiaste toon.
Aanvankelijk was het onderbrengen van dat soort stukken voor een free-lancer als Visser overigens nog vrij lastig. Vaak maakten buitenlandse correspondenten bezwaar tegen free lancers, als over iets anders schreven dan kunst, vrouwen of jongeren. Daarom werd vooral de achterpagina van NRC Handelsblad de eerste tijd haar vaste stek. Daar kon ze een serie verhalen kwijt over een reis die ze kort daarvoor in haar eentje door China had gemaakt.
Ik weet nog hoeveel indruk die stukken meteen in brede kring maakten. Hadden voor die tijd Nederlanders alleen maar in groepsverband en met officiële tolken de Volksrepubliek China bezocht, Vissers stukken lieten voor het eerst zien hoe het er werkelijk aan toe ging achter de Chinese Muur.
De serie leverde Carolijn Visser onmiddellijk aanvaringen op met de vele communistische fellow travellers die Nederland toen nog telde. Ik weet nog dat de krant bestookt werd met ingezonden brieven, die op hun beurt weer belachelijk werden gemaakt door verwante schrijvers uit het kritische kamp als Renate Rubinstein en Nico Scheepmaker. Carolijn Visser, schreef Tamar in Vrij Nederland, had laten zien dat in China helemaal geen ‘nieuwe mens’ was ontstaan. De Chinezen waren in veel opzichten nog net als wij.
Zoiets kon niet lang onopgemerkt blijven. Al snel meldden zich dan ook twee uitgevers bij de schrijfster, met het verzoek of ze een boek van de serie mochten maken. De ene uitgever wilde dat ze de serie geheel zou omwerken tot een doorlopend, nieuw verhaal, maar de andere wilde juist een bundeling van wat er in de krant had gestaan. En voor dat laatste koos ze. In 1981 verscheen bij J.M. Meulenhoff Carolijn Visser’s eerste boek: Grijs China.
Daarna volgden boeken over bijna alle continenten van de wereld. Toen we voor het boek De hele wereld besloten haar lossen stukken te rangscchikken per wereldddeel was dat nauwelijks een probleem. Zelfs over Australië doken er een paar stukken op.
Zou je het werk van Carolijn Visser in één woord moeten karakteriseren, dan is dat niet zo eenvoudig. Aan de ene kant is ze nog altijd een van Nederlands beste reisschrijvers. Aan de andere kant doe je haar met dit woord ernstig tekort. Daarvoor wordt ze teveel geboeid door onderwerpen waarvoor andere reisboekenschrijvers doorgaans minder oog hebben. Zo is ze vanaf haar eerste stukken hevig geïnteresseerd in landen in verandering en in de mensen die deze veranderingen proberen te bewerkstelligen. Tegelijk heeft ze ook veel aandacht voor de schade die anderen van deze veranderingen ondervinden. Zo vroeg ze zich al in haar eerste stukken over de kraakbeweging al af wat de huiseigenaren van de acties zouden vinden.
Daarbij helpt het haar natuurlijk dat ze de laatste jaren steeds langer op één plaats blijft, om de veranderingen die zich daar ontrollen over de jaren heen te kunnen waarnemen. Dat heeft haar werk nog eens aanmerkelijk verdiept. Het naïeve verdween, maar in de plaats daarvan kwam ze met uitvoerige, goed geïnformeerde portretten van mensen in ver afgelegen streken.
Een ander kenmerk van Carolijn Visser is, dat ze in vreemde landen vaak het meest geïntrigeerd wordt door mensen die enigszins buiten de maatschappij staan, of omdat ze buitenlander zijn, of omdat ze dwarsliggen, of omdat ze tot een groep behoren die zich principieel als buitenstaander opstelt, zoals bij kunstenaars vaak het geval is. Waarschijnlijk herkent ze in hen iets van zichzelf. Veel van de portretten in haar boeken zijn portretten van eenlingen die los van de massa moeizaam hun eigen weg proberen te vinden.
Daarbij valt op dat haar tolerantie ten opzichte van haar personages altijd groot is. Of het nu om bezitloze slachtoffers van een dictatuur gaat of om eigenzinnige ondernemers die proberen te overleven, om voormalige leden van een communistische partij of om rechtse Vietnam-veteranen, ze probeert zich steeds in ieders motieven en ieders persoonlijke geschiedenis te verdiepen en gaat nooit tot een snelle veroordeling van hun daden over. In dat opzicht is aanzienlijk gegroeid sinds haar eerste stukken.
Zoals ze al deed in het Polen van 1972, zo gaat Carolijn Visser nog steeds op zoek naar de verschillen tussen de wereld zoals hij zich voordoet en de wereld daarachter. Ze heeft een uitermate scherp oog voor het bijzondere van verre landen en voor de schilderachtige decors in de streken waar ze verblijft, maar ze wil ook graag weten welke alledaagse sociale werkelijkheid zich achter deze decors bevindt. Doordat ze zich overal snel thuis weet te voelen, en mensen zich niet gauw door haar bedreigd voelen, ziet ze bijna overal meer dan degenen die er al jaren wonen of die er op de universiteit hun specialisatie van hebben gemaakt.
De wereld van Carolijn Visser is steeds meer ‘de hele wereld’ geworden.
Carolijn, van harte!
Gedeelten van dit profiel en het interview met Carolijn Visser werden eerder gepubliceerd in ‘De wereld van Carolijn Visser’, in: Carolijn Visser, De Hele wereld – een reis langs vijf continenten. Uitg. J.M. Meulenhoff, 2003.