Op de slee
Door Reinjan Mulder
Behalve op het sterkste zwavel-jodiumbad van heel Duitsland beroept het Duitse Tegernsee zich er ook op de langste sleebaan van heel Duitsland te bezitten. Voor iemand die is opgegroeid met een afkeer, om niet te zeggen dedain, voor zoiets mondains als de wintersport met zijn gebruinde gezichten en zijn apres-ski, is sleeën, naast schaatsen, de enige sport die je ’s winters met goed fatsoen beoefenen kunt als het eenmaal koud genoeg is. Al moet ik toegeven dat het bij mij ook nog behoorlijk lang geduurd heeft voor ik van zoiets oer-Hollands als schaatsen enigszins het aardige begon in te zien, gekweld als ik in mijn jonge jaren werd door niet passende, veel te stijve schoenen (‘kistjes’) van mijn vader, bevroren oren, los hangende oranje schaatslinten, gebarsten lippen en veel te natte wollen wanten aan mijn handen, waarin mijn vingers ondanks de grote hoeveelheden koek en zopie die wij passeerden nooit helemaal warm wilden worden.
Laat ik het maar toegeven, ik was in de winters van mijn jeugd lange tijd, naar ik dacht uit volle overtuiging, een koukleum. Een ‘mietje’, in de woorden van mijn stoer doende vader.
Maar zo bangelijk als ik in mijn kinderjaren zelfs nog bij het schaatsen was, zo leuk vond – en vind ik nog steeds – het rijden op de slee. Sleeën, alleen dat woord al! Langs het riviertje de Linge was in ons dorp altijd een klein stukje dijk waar je behoorlijk veilig met een houten slee een heel stuk naar beneden kon roetsjen. Hele middagen hing ik daar rond als het gesneeuwd had, en ik kon er maar geen genoeg van krijgen om mijn sleetje steeds weer tegen de dijk op te trekken, om daarna even, drie, vier, vijf seconden de sensatie van de vrije – of in ieder geval de bijna vrije – val te beleven.
De poor men’s wintersport.
Daarom nam ik tijdens mijn laatste verblijf in Bad Wiessee op de eerste de beste woendagmorgen de Bovenbeierse bus naar de Wallberg, om daar het huursleetje te huren dat het plaatselijke touristenbureau mij in het vooruitzicht had gesteld. Skiën zou ik misschien wel nooit meer leren, maar de oer-sensatie van het sleetje wilde ik me aan het eind van mijn verwarrende verblijf niet graag ontzeggen.
Maar ook zoiets kinderlijks en onschuldigs als sleeën blijkt in Duitsland inmiddels een sport te zijn, waarin je je op zijn minst eerst moet bekwamen – als je je tenminste op de langste sleebaan van heel Duitsland begeeft.
Als ik bij de halte Wallbergbahn uit de bus stap, is het eerste wat ik zie, een ziekenauto die startklaar achter het onderste liftstation staat opgesteld. Een paar broeders drinken in afwachting van het eerste alarm aan een primitieve bar een kopje koffie.
Ik koop een kaartje voor de lift naar boven, loop de trap op naar het perron en zie daar hoe er per cabine steeds twee of drie sleeërs instappen van wie de liftbediende eerst hun ski’s of sleetjes in een houder buitenop heeft geplaatst.
Ik stap in bij twee vriendelijke Duitsers en voel hoe de cabine zich na een paar seconden schommelend vastgrijpt aan een van de kabels die boven ons hoofd om een reusachtige spoel heen lopen. Boven, heb ik gehoord, moeten de sleetjes van de Wallenbergbahn zijn, die je voor een paar euro huren kan.
Als we eenmaal los zijn geraakt van het liftstation, begint het liftje razend snel te stijgen.
Dan treedt er plotseling een diepe, betoverende stilte in.
Ik kijk naar de twee jongens tegenover me en vraag ze aarzelend of het moeilijk is om van de Wallberg naar beneden te sleeën.
Ze kijken elkaar aan. Ze hebben dikke, stevige jacks aan en broeken van ondoorlaatbare kunststof.
‘Het kan nogal hard gaan,’ zegt de een veelbetekenend.
‘Vooral in het begin,’ vult de ander aan. ‘Dan zijn er stukken waar je helemaal los komt van de baan en ineens los door de lucht heen gaat.’
We hebben nu al meer dan vijf minuten alleen maar hoge dennen onder ons gezien, waarvan de bijna zwarte takken diep doorbuigen onder sneeuw.
Ik zie nu ook hoe steil de helling is waarlangs we naar boven worden gehesen.
Na een kwartier zijn we eindelijk boven. Er hangt een dik wolkendek om de Wallberg, en het enige wat ik nog zie, is een ongezellig, kaal restaurant met aan beide kanten twee paden die onder een dikke laag sneeuw verborgen liggen. Bij het ene pad staat een bord met een opgestoken hand en het woord ‘Lawinegevaar’, bij het andere een uitvoerige gebruiksaanwijzing voor wie per se per slee naar beneden wil. Met plaatjes wordt uitgelegd wat er allemaal mis kan gaan bij een afdaling.
Voor ik een slee huur, loop ik eerst maar eens een stukje het tweede pad op. Ik word ingehaald door de twee sleeërs uit het liftje. Ze hebben inmiddels helmen op en grote sneeuwbrillen. Ik heb niet de indruk dat ze me zien.
Langs de kant staat nu een tweede waarschuwingsbord. Wat te doen als je ineens stoppen wilt? Je pakt stevig het touw vast dat voor aan de slee vast zit, en met je andere hand pak de achterkant van de slee, en zo laat je de slee in één beweging recht overeind komen zodat hij met zijn punten in de sneeuw blijkt staan.
Maar: zorg wel dat je meteen het traject verlaat als je de slee zo na een bocht onverhoopt tot stilstand brengt. Want dat is levensgevaarlijk.
Ineens zie ik me op het 6,5 kilometer lange slede-traject, ergens tussen het bovenste en het onderste liftstation, uit een behoorlijk scherpe bocht vliegen en onder een paar besneeuwde dennen in de sneeuw blijven liggen, terwijl boven me met dertig kilometer per uur de gehelmde en gebrilde sleeërs van hun schansjes spingen zonder dat ze iets in de gaten hebben.
Ik besluit deze eerste keer op de Wallberg ook terug maar het dure ski-liftje van de Wallbergbahn te nemen – vastbesloten om bij een volgend bezoek eerst ‘op eigen risico’ een instructiemiddag van de plaatselijke sleevereniging te volgen. Voordat ook ik op weg naar beneden ‘los’ zal gaan.