Black monday, een kwart eeuw later: waar was ú ?
Door Reinjan Mulder
Vijfentwintig jaar geleden, op maandag 19 oktober 1987 logeerde ik in New York bij M. Mijn vriend had er net een jaar correspondentschap in Washington op zitten, en de krant had hem als beloning nog drie maanden extra gegeven om vanuit New York nog een paar grote, minder actuele stukken te maken.
Die ochtend zouden we vroeg naar Washington rijden om M.’s oude Volkswagen aan de vrouw van de nieuwe correspondent te geven, en dan meteen nog wat rond te kijken. Ik was nog nooit in Washington geweest.
Maar zoals dat met oude auto’s gaat: die gaan wel eens stuk, en nog voor we door een van de zuidelijke tunnels Manhattan hadden verlaten, begaf de Volkswagen het. We haalden er nog net een morsige garagewerkplaats mee, in een achterafstraatje achter Wall Street. De monteur die daar werkte, beloofde er meteen werk van te maken, maar uiteindelijk bleek er een belangrijk onderdeel stuk dat hij niet in huis had, zodat het nog wel uren zou duren voor we verder konden.
M. besloot nog wat te gaan regelen voor het grote stuk waaraan hij bezig was, en ik liep traag de kant van Wall Street op. Ik verveelde me. Ik had hier helemaal niet op gerekend, en moest nu maar in mijn eentje de tijd zien stuk te slaan.
Het viel me opeens op hoe rustig het was op straat. Ik ging op een bankje zitten en bekeek hoe mooi diffuus het licht viel tussen de hoge gebouwen. Tijdloos. Alsof je in een atrium stond. Een grot met alleen een opening aan de bovenkant. Ik liet mijn blik langs de gevels naar boven glijden tot ik heel hoog een klein vierkantje lucht zag. Ik kon me niet voorstellen dat er achter die gevels nog zoveel mensen werkten.
Uiteindelijk wandelde ik verder door Battery Park, naar South Ferry, waar ik naar de vertrekkende veerpont voor Staten Island keek. Ik moest denken aan een oude zwart-wit foto van een bekende fotograaf. Hier veranderde niets.
Daarna slenterde ik weer terug naar Wall Street, waar net de lunchtijd was aangebroken.
Heel langzaam werd het nu iets drukker op straat. Bij een kraampje stonden wat mensen geduldig in de rij om een hot-dog te kopen, die ze vervolgens smakelijk in een plantsoentje opaten.
Toen mijn vriend en ik elkaar om vier uur terug zagen in de garage, liet de monteur ons weten dat de auto nog altijd niet klaar was. Het zou wel eens tegen de avond kunnen worden voor we naar Washington konden, en we besloten maar vast warm te gaan eten, in een aardig Zuid-Amerikaans eethuisje in de buurt, waar we langs waren gelopen. Dan hadden we dat tenminste gehad.
In het restaurantje werd alleen maar opgewonden Spaans gesproken. Wat een land!
En toen reden we eindelijk, elf uur later dan gepland, over de verhoogde rijbaan naar het begin van onze tunnel.
Het was al donker buiten, en het viel me op in hoeveel hoge gebouwen er nog volop licht brandde.
‘Moet je zien,’ zei ik tegen M., ‘Al die lichten. Moeten die mensen hier niet een keer naar huis?’
‘Dit is Amerika,’ zei M., ‘hier wordt zo ontzettend hard gewerkt. Dat zouden ze bij ons nooit doen. Ik heb hier wel eens met een man gesproken, die werkte zestien uur per dag. Ook in het weekend.’
Onderweg naar Washington luisterden we naar sentimentele Amerikaanse muziek, en nam ik de namen van de steden in me op waar we langs kwamen, en die ik tot dan toe alleen nog maar uit liedjes kende.
In Washington liet M. me trots het huis zien waar hij tijdens zijn correspondentschap had gewoond, een etage in een relaxte buitenwijk, en we checkten in in een fraai, landelijk gelegen hotel. Alles gelijkvloers.
Washington leek wel één groot Laren-Blaricum. Wat een mogelijkheden en wat een ontspanning. Er was ’s avonds om elf uur nog een mooie, grote boekwinkel open waar we wat rondneusden, M. trok bij een verlaten bank wat extra geld uit de muur, en in een bar wachtten we al pratend tot het middernacht werd. Toen liet mijn vriend zich achteloos ontvallen dat hij jarig was, 20 oktober, en proostten we op zijn gezondheid. Hij had het stil gehouden voor me, en ik had er zelf niet aan gedacht.
De volgende morgen belden we met de nieuwe correspondent om af te spreken hoe laat we de auto zouden afleveren en hoorden we dat Amerika een dag lang aan de rand van de afgrond had gestaan, tijdens wat de geschiedenis in zou gaan als Black Monday. In Wall Street, het centrum van de crisis, zouden zelfs meerdere mensen uit de ramen zijn gesprongen, onder het roepen van ‘Down Jones, Down Jones.’
Ik was er weer eens bij geweest, de hele dag, met een journalist, en had alles, maar dan ook alles gemist.