Gesprekken in de nacht: André Spoor over de P.C. Hooftprijs (1978) van filosoof Cornelis Verhoeven

Door Reinjan Mulder
Vannacht kwam ik André Spoor tegen. Hij was in gezelschap van zijn dochter Hendrickje ‘die ik al zolang ken’, en ik vroeg me af of hij mijn stukje van vorige week zou hebben gelezen. Wat schreef ik ook alweer over hem?
Ik besloot het er niet op te laten aankomen en zei meteen, als eerste, dat ik net iets over hem geschreven had, ‘…ook toevallig.’
Ja, zei André met een guitig lachje, dat had hij gezien.

Hendrickje Spoor in ‘Het leven bestaat niet’: ‘Voor Rein-Jan, die ik al zo lang ken, in vriendschap…’

Nu niet vragen wat hij ervan vond, bedacht ik. Nooit je te afhankelijk opstellen tegen je voormalige hoofdredacteur. Ik had mijn eigen verantwoordelijkheid.
Ik vroeg hem alleen of hij zich erin had kunnen vinden. Ik wilde André Spoor niet meer om zijn goed- of afkeuring vragen, maar moest me wel blijven afvragen of wat ik schreef de feiten weergaf.
André Spoor lachte nu wat luider. ‘Ja, hoor,’ mompelde hij royaal.
Pas toen ik wakker werd, wist ik weer waar mijn laatste stukje over ging. Over zijn dood, vorige week. Ik kon André Spoor helemaal niet zijn tegengekomen, en ik zou hem ook nooit meer tegenkomen.
Zoals dat met dromen gaat: die moeten toch ergens vandaan komen. Ik probeerde in de vroegte van de nacht te bedenken waarom André en Hendrickje juist nu samen in een droom van mij waren verschenen.
Er schoot me een gebeurtenis uit 1980 te binnen waaraan ik de afgelopen dagen veel had moeten denken en waarvan ik me had afgevraagd of ik die nog aan zijn necrologie zou moeten toevoegen. Het betrof een vreemd incident, waarin zowel André als Hendrickje Spoor een rol speelden.
Ik was net een jaar kunstredacteur van NRC Handelsblad en mocht in die functie veel over literaire prijswinnaars schrijven. Ook over die van de P.C.Hooftprijs. De grote staatsprijs, wat het toen nog was, moesten we als krant met veel cultuur goed coveren. De P.C. Hooftprijs kwam altijd op de voorpagina en kreeg dan meer dan één eenvoudig nieuwsbericht.
In 1978 was de P.C. Hooftprijs naar de filosoof en classicus Cornelis Verhoeven (1928-2001) gegaan. Een jury onder voorzitterschap van de katholieke Tijd-criticus W.A.M. (‘Wam’) de Moor had Verhoeven ‘unaniem’ voor de prijs voorgedragen, en de minister van CRM, de KVP-politica Till Gardeniers, had het advies graag overgenomen.
Ik had daar zelf geen uitgesproken mening over, om de eenvoudige reden dat ik zelden iets van Cornelis Verhoeven gelezen had. Verhoeven had een column in het katholieke weekblad De Tijd, het blad waarvoor W.A.M. de Moor de recensies schreef, en hij vulde die column met een soort mijmeringen die mij waarschijnlijk weinig zeiden.
Daar hadden meer mensen last van, en één van hen was Boudewijn Büch. Maar Büch gaf aan zijn verbazing over de prijstoekenning, anders dan ik, meteen veel lucht. Hij ageerde fel tegen het werk van Verhoeven, in Folia Civitatis. Hij zou nooit een grote prijs verdiend hebben. Carel Peeters viel hem daarin bij in Vrij Nederland, en al snel werd de zaak wat je een ‘affaire’ noemt.
Jury bekroont beunhaas.
Pas op 14 april 1980 werd de prijs aan de schrijver uitgereikt, in Den Bosch, waar Cornelis Verhoeven leraar op het Jeroen Bosch College was. Ik ging erheen om voor de krant verslag te doen.
Na afloop sprak ik op de receptie één van de juryleden, Elisabeth Keesing. Mevrouw Keesing was ooit redacteur van Propria Cures geweest, net als ik, en dat schiep kennelijk een band, zodat ik haar al snel vroeg of de jury makkelijk tot haar oordeel was gekomen.
Absoluut niet, zei ze. Ze vertrouwde me toe dat ze zelf veel meer voor mr. K.L. Poll was geweest, de chef bij onze kunstredactie, en André Spoor, zei ze, had weer een heel andere voorkeur gehad. (Ik vermoed Karel van het Reve, die hem nauwelijks een jaar later kreeg.)
Mag een journalist mensen op een receptie citeren, die misschien een paar glazen wijn op hebben? Onze handboeken bij de krant zeiden veel, maar over bronnen onder invloed zeiden ze niets.
Ik verliet de school waar het feest had plaatsgevonden, en kwam bij de bushalte meneer Kompen tegen. H.J. Kompen werkte al sinds onheugelijke tijden op de afdeling letteren van het ministerie van CRM en in die functie (vóór het verzelfstandigen van de P.C. Hooftprijs) was hij altijd as secretaris bij het juryberaad aanwezig.
Ik polste hem over de controversiële toekenning van de prijs aan Verhoeven.
Ik was nog niet uitgesproken of Kompen barstte los. Hij vond het geen manier dat er in de media zo tegen Verhoeven geageerd werd. Hij zag er niets minder dan een randstedelijk, anti-confessioneel complot in. Cornelis Verhoeven, zei hij, liet een duidelijk christelijk geluid horen, en dat konden ze in Amsterdam natuurlijk niet hebben. Daarom was het des te beter, zei hij, dat er nu ook eens iemand ‘van de andere kant’ werd bekroond. ‘De P.C. Hooftprijs hoeft niet altijd aan die linkse, atheïstische figuren gegeven te worden!’
Wat te doen? De zaak begon interessant te worden. Een KVP-minister benoemt een uitgesproken katholieke juryvoorzitter en een meerderheid van christelijke juryleden (de Nijmeegse hoogleraar W.J.M. Bronzwaer, dominee H.M. Kuitert), in de hoop dat er nu eens ook een geestverwant van haar tot de eregalerij doordringt, en haar ambtenaren staan, zoals dat hoort, pal achter haar. Ik rook nieuws.
Thuis gekomen begon ik aan mijn verslag en ik besloot het enige jurylid te bellen dat ik wat beter kende: André Spoor. André was niet naar Den Bosch gekomen, wat natuurlijk al iets zei, en van de plaatsvervangende chef kunst Lien Heyting, die hem beter kende, kreeg ik zijn privénummer.
Het werd een leuk en lang gesprek. André Spoor nam er eens goed de tijd voor om mij uit te leggen hoe waardeloos hij Cornelis Verhoeven wel niet vond. En om dat kracht bij te zetten voegde hij er een anekdote uit de huiselijke kring aan toe die ik nooit meer ben vergeten.
André Spoor: ‘Ik zat op een middag met ‘Rondom de Leegte’ van Cornelis Verhoeven op de bank, toen Hendrickje binnenkwam.
“Wat lees jij nou?”
“Cornelis Verhoeven” zei ik, “ken je die niet? Dat is een van onze grote Nederlandse schrijvers.”
Hendrickje liep naar me toe, nam het boek van me over en las een stukje.
“Jij bent gek!” riep ze al na enkele zinnen uit. “Noem je dat schrijven?”‘

Ik kon er wel om lachen. De jeugd had weer eens de waarheid gesproken. De keizer had geen kleren aan.
‘Maar waarom staat er dan in het juryverslag dat vandaag is uitgedeeld, dat er unaniem voor Cornelis Verhoeven is gekozen?’ vroeg ik. Ik had nu, onafhankelijk van elkaar, drie getuigen en ik wist het zeker: W.A.M. de Moor had schandalig zitten sjoemelen om een geestverwant van hem en de minister ongeschonden het Nederlands pantheon in te loodsen. De zaak was rond.
‘Geen idee,’ antwoordde Spoor met nauw verholen minachting. ‘Wam de Moor heeft me er nog een paar keer over opgebeld en hij is zelfs een keer speciaal naar Amsterdam gekomen om me over te halen mijn naam toch maar onder de voordracht te zetten, maar ik piekerde daar niet over.’
‘Mag ik dat in de krant zetten?’ Ik kende André Spoor ook uit anderen hoofde en wilde zeker weten dat hij nu tegen mij in mijn functie als verslaggever sprak. Een juryverslag van de P.C. Hooftprijs waarin opzettelijk gelogen werd dat de jury unaniem was, leek mij wel een klein stukje in de krant van morgen waard.
‘Nou nee, dát zou ik maar niet doen.’
Alweer: wat te doen? André was de hoofdredacteur van NRC Handelsblad. Kon je die trotseren? Het was al laat en misschien had hij ook wel een paar glazen wijn gedronken, het leek me geen man om ’s avonds zonder wijn te eten. Bovendien: ik had hem op een van zijn privé-nummers gebeld.
Ik vond het een lastige situatie en raadpleegde Lien Heyting. Zij vond: als André Spoor zegt ‘niet doen’, dan doen we dat niet.
Zodat ik de volgende dag alleen mijn bizarre gesprekje bij de bushalte met jury-secretaris H.J. Kompen in de krant memoreerde – en Cornelis Verhoeven met een unaniem toegekende P.C. Hooftprijs de literaire erehemel in kon.

 

 

2 Reacties

  1. Jammer dat u dit stuk zo heeft gepubliceerd.
    Jammer om verschillende redenen. Een daarvan lijkt me dat het op zijn minst onkies is om iemand die u gevraagd heeft hem niet te citeren, toch postuum diens woorden te gebruiken. Dat maakt het ook al moeilijker verifieerbaar.
    En jammer dat u als ‘bewijs’ voor het niet-bestaan van de keizer’s kleren een jong kind laat opdraven; het gaat hier om een boek met beschouwingen over het godsprobleem, niet over Doornroosje. Dat een kind zo’n essay niet kan lezen zegt niks over het boek. Als u wat verder had gekeken dan uw geheugen lang is, had u kunnen zien dat het titel essay is opgenomen in de bundel ‘De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays’. Deze bundel is niet samengesteld door een klein meisje, maar door Joost Zwagerman, die het essay ‘indrukwekkend contemplatief’ vond.
    En tenslotte jammer dat u Cornelis Verhoeven als katholiek denker blijft betitelen en hem om die redenen ook maar meteen afschrijft. Dat was misschien in de jaren 60 t/m 80 heel modieus, maar u zou nu toch oud genoeg moeten zijn om af en toe voor uzelf te denken en eens kritisch naar die mode te kijken. Hans Achterhuis is, mede dankzij Verhoeven, die als enige kritiek had op Achterhuis’ standpunt over geweld, tot nader inzien gekomen -wat Verhoeven te zeggen had ging misschien tegen de tijdsgeest in, maar dat maakt het niet minder waar of waardevol. Integendeel, het toont moed om de lof van de passiviteit te zingen in een tijd van grenzeloos activisme. En het toont moed niet je jeugd te ontkennen, te zeggen dat je van huis uit katholiek bent. Had u even verder gekeken (iets wat je toch van een journalist zou verwachten) had u kunnen zien dat Cornelis Verhoeven nooit naar de kerk ging, zijn kinderen niet heeft laten dopen, enorm kritisch was ten opzichte van de kerk, en bidden ‘onbegonnen werk’ vond.
    Het was overigens Cornelis Verhoeven die in 1985 voorzitter was van de jury van de P.C. Hooftprijs, en die de prijs wilde toekennen aan Hugo Brandt Corstius. Minister Brinkman weigerde en een schandaal was geboren. Misschien is het voor u als journalist interessant om te zien of de jury toen ook echt unaniem was, zoals Verhoeven zelf zei.

  2. @Daan Verhoeven
    Hartelijk dank voor uw uitvoerige reactie. Goed ook dat u op de betekenis van Cornelis Verhoeven ingaat, en op zijn werk. Zoals ik al schreef, ik kende zijn werk niet en ik ken het tot mijn schande nog steeds niet. Al heb ik inmiddels wel veel mensen ontmoet die hem nog altijd weten te waarderen.
    Ik vond wel al heel lang dat ik deze merkwaardige geschiedenis toch een keer moest prijsgeven, ook al omdat ik nog steeds betwijfel of ik er goed aan deed hem zo lang te verzwijgen. Ik was in dienst van een grote krant, en had in die functie naar mijn overtuiging de plicht om interessante controverses te melden, of dat nu leuk was voor de betrokkenen of niet.
    Ik heb zelf gelukkig zelden in jury’s gezeten en vind het ook verkeerd voor journalisten om dat te doen. Het brengt ze maar in gewetensnood, zoals ook dit geval van André Spoor weer laat zien. Journalisten moeten het nieuws brengen, maar het niet maken. En als ze het ongewild toch maken, dan moeten andere journalisten daar over schrijven en het niet onder de pet houden, omdat het om een chef of collega gaat.
    Op het moment dat de secretaris van de jury mij in Den Bosch in mijn functie als verslaggever (!) vertelde over de curieuze complicaties en implicaties van een belangrijke bekroning, moest ik daar wel aandacht aan geven, en was ik aan mijn lezers verplicht daar verder achteraan te gaan. Wat ik deed.
    Wat u over het katholicisme van Verhoeven schrijft, is ook interessant. Het betekent dat jurysecretaris Kompen er misschien wel naast zat met zijn veronderstelling dat de bekroning van Verhoeven vooral vanwege zijn geloofsinstelling werd tegengewerkt.
    Ik zou daar zelf ook nooit op gekomen zijn, als de heer Kompen me dat toen niet zo expliciet had aangereikt.

Geef een reactie