Coffee Company (2)

 

Hieronder als voorpublicatie de eerste bladzijde van de in november verschijnende roman Coffee Company.

De man in de rode montycoat was van de barista’s direct op me toe komen lopen. ‘Weet u wie de allergrootste geleerden van de twintigste eeuw zijn geweest?’ vroeg hij.
Ik was niet gewend om in de Coffee Company aangesproken te worden. Ik kwam daar juist omdat iedereen in de smaakvol ingerichte zaak zo door zijn eigen besognes geobsedeerd werd dat je er bij wijze van spreken naakt kon binnenkomen zonder dat iemand op- of omkeek. De een las fanatiek de krant, een ander zat ingespannen op zijn laptop te scrollen, en een enkeling voerde op fluistertoon een gesprekje met zijn of haar buurman – maar alleen als ze samen waren binnengekomen.
‘Dat zijn de winnaars van de Nobelprijs!’ Het antwoord kwam er iets te snel achteraan.
Dit was geen plaats voor afspraken, laat staan voor toevallige ontmoetingen. Niet dat ik wist. Waar je ook keek, zag je mensen die ijverig en in zichzelf gekeerd hun eigen dingen deden. Hun eigen ding.
‘Ha! Zij zijn de top van de internationale wetenschap!’
Zelf deed ik dat ook, meestal, in de Coffee Company, mijn eigen dingen. Als ik binnenkwam keek ik even snel één of twee kranten door, de Volkskrant natuurlijk en NRC Next. Soms had iemand ook een Trouw of het Financieele Dagblad bij zich, het vakblad voor de pro-actieve ondernemer die ik was. Ik moest voorkomen dat mij belangrijk nieuws ontging. Was er nog iemand geïnterviewd die ik kende? Wie waren de doden van vandaag, was daar familie bij van vrienden of collega’s? Die hele generatie boven ons kwam nu aan de beurt.
Of had een van onze concurrenten soms een boek uitgebracht dat wij ook wel hadden willen hebben?
Of juist niet?
Daarna was het tijd om aan het werk te gaan. Had ik de kranten eenmaal efficiënt gescand, dan haalde ik mijn zilveren MacBook Pro, ‘de Ferrari onder de laptops’, uit mijn koffertje en typte ik de gebruikersnaam over die ik op mijn kassabon vond, plus het wachtwoord van vandaag, en keek ik meteen of er nog mails voor me waren binnengekomen – waarna ik, ik geef het toe, meestal ook nog even bij de vriendjes en vriendinnetjes van Facebook langsging. Zonder daar al te lang te blijven hangen natuurlijk, ik moest niet te veel tijd aan hun spitsvondigheden kwijt zijn. Vind ik leuk. Vind ik niet meer leuk. Vind ik leuk. Vind ik niet meer leuk. Een teken van leven was op Facebook gauw genoeg gegeven, en zo bleef ik op de hoogte van wat ze deden. En zij van wat ik allemaal deed.
Vreemd genoeg, maar daar gaat het nu niet om, begon ik steeds meer leuk te vinden op Facebook.

‘Is het goed als ik even aanschuif?’ De man in de rode montycoat had zijn kop cappuccino – small – al naast mijn beker latte gezet.
Dat ze die jassen nog maakten! Montgomery droeg ze destijds. Monty, mijn vaders held in de Tweede Wereldoorlog. ‘Wat een verschil met de Duitsers,’ zei hij altijd, ‘met hun stijve uniformen en hun hoge petten.’
O ja, voor ik het vergeet, soms ging ik ook naar de Coffee Company wanneer ik bezoek had van een schrijver of van een vertegenwoordiger van de drukkerij en ik de collega’s op de uitgeverij niet met onze gecompliceerde gesprekken over uitblijvende advertenties en kortingen op herdrukken wilde lastigvallen. De ervaring had geleerd dat een al te zelfbewuste bezoeker in een wat grotere gelegenheid, bij een imponerende beker latte, al gauw een paar toontjes lager zong dan wanneer hij tussen de vier muren van ons kantoor bij een bekertje automatenkoffie het rijk, of in ieder geval mij, voor zich alleen dacht te hebben.
En ik voer blind op de ervaring. Ervaring stond in onze branche voor professionaliteit. Sommige collega’s zeiden dat het uitbrengen van een goedlopende titel een kwestie van geluk was. Je zorgde voor een flink ‘schot hagel’, bracht heel veel titels uit, en dan trof er altijd wel één korreltje, één boek, doel. Maar wij hadden in de jaren dat we bestonden laten zien dat uitgeven een vak was, een vak dat je door schade en schande leren moest. Maar dan kon je er ook goed in worden.
En hoe! Door week in week uit op de uitdraaien van het Centraal Boekhuis na te gaan wanneer waar wie onze boeken kocht, de drie w’s, zagen wij hoe per maand de trends veranderden. Zo konden we met grote zekerheid voorspellen wat het volgende jaar goed zou gaan, op de boekenmarkt, en wat dan voorbij was.
Van al onze boeken, hadden we ontdekt, was 78% binnen anderhalf jaar voorbij. Het ging er daarom om die andere 22% tijdig te herkennen en te reserveren voor herexploitaties en de rest in de anderhalf jaar tot hun dood zo goed mogelijk uit te benen en af te laten trekken.
Maar noch van de kranten, noch van de mails kwam het die morgen, Facebook zou voor één keer Facebook blijven en voor gesprekken met auteurs was het nog te vroeg – die kwamen zelden voor het middaguur hun nesten uit. Werkten ’s nachts vaak erg lang door, aan hun nieuwe romans, en moesten daar dan ’s morgens eerst nog uitgebreid van bijkomen.
(wordt vervolgd)

Geef een reactie